Nederlandse doopsgezinden steunden Oekraïners tijdens de hongersnood die Jozef Stalin in Oekraïne veroorzaakte aan het begin van de twintigste eeuw, maar spekten daarmee ook de staatskas van het Kremlin. Zo blijkt uit onderzoek van Ruslandhistoricus Ad van de Staaij.
Tijdens de aanhoudende hongersnood in de Sovjet-Unie in de jaren twintig, bleek dat de hulp uit Nederland even verzuild was als de samenleving; particuliere hulpinstellingen beperkten hun steun tot geestverwanten. Nederlandse doopsgezinden richtten in 1921 de Algemene Commissie voor Buitenlandse Noden (ACBN) op, die specifiek gericht was op hulp aan de Mennonitische gemeenschap in Molotsjna.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De Mennonieten waren een vroege beweging van wederdopers die rond 1500 in de katholieke Nederlanden ontstonden en daar vervolgd werden. Een groep vond een goed heenkomen in West-Pruisen. Aan het eind van de achttiende eeuw verhuisde een groot deel van hen op uitnodiging van Catharine de Grote naar ‘Nieuw Rusland’. Hier stichtten ze de kolonie Molotsjna in het huidige Oekraïne. Dankzij hun werkethos, overerfsysteem en privileges bouwden zij een aanzienlijk groter stuk landbezit op dan de lokale bevolking. Van de Staaij: ‘Rond 1900 was het gemiddeld grondbezit van de Mennonitische boer meer dan 65 hectare, tegenover 5 hectare van de gemiddelde Oekraïense boer’. Deze ongelijkheid zette de verhoudingen tussen de bevolkingsgroepen sterk onder druk.
Mede dankzij de Eerste Wereldoorlog en de herverdeling van de grond na de Russische Revolutie verloor de Mennonitische gemeenschap een groot deel van zijn grond. Toen er tot overmaat van ramp in 1921 een hongersnood uitbrak, deden de Mennonieten een noodoproep aan Nederland. Vanwege de slechte reputatie van de gemeenschap konden zij niet rekenen op steun van de bolsjewistische machthebbers. De ACBN gaf Rein Willink opdracht de hongerhulp in Molotsjna te organiseren. Deze was effectief en kort daarna begon de wederopbouw van de kolonie. In het kader van de wederopbouw verwierf Willink een concessie van 1200 hectare in Molotsjna waarmee hij weinig succes had.
In 1932 volgde een nieuwe hongersnood in het gebied. Stalin hield de hongersnood in het gebied officieel geheim, maar liet buitenlandse hulp bewust toe. Nederlandse doopsgezinden boden opnieuw hulp. Hiermee hielpen ze niet alleen de Mennonitische gemeenschap, maar ook Stalin. Een grote hoeveelheid westerse valuta stroomde naar de Sovjet-Unie, dus kon Stalin door Oekraïne de zware industrie opbouwen. ‘De goedbedoelde inzameling van de doopsgezinden spekte zodoende vooral de kas van Stalin’, aldus Van de Staaij.