Vrijwel zeker hebben Freud en C.S. Lewis, de schrijver van De kronieken van Narnia, elkaar nooit ontmoet. Maar in films kan alles, zodat in Freud’s Last Session de religieuze scepticus en de gelovige met elkaar discussiëren over religie, god, liefde en trauma’s.
Lewis heeft het initiatief genomen voor de ontmoeting, die plaatsvindt in Freuds huis in Londen op 3 september 1939, de dag dat Engeland Duitsland de oorlog verklaart. De schrijver wil van de doodzieke grondlegger van de psychoanalyse – Freud zal drie weken later sterven – horen of hij nog steeds vindt dat religie ‘een obsessieve neurose’ is. Als Lewis denkt dat Freud in het zicht van de dood plotseling gelovig is geworden, vergist hij zich. ‘Jij gelooft in de openbaring, ik in wetenschap,’ werpt Freud hem voor de voeten.
Het verschil in levensbeschouwing leidt tot een nogal vlakke discussie, wat niet ligt aan Anthony Hopkins (Freud) en Matthew Goode (Lewis). Interessanter zijn de flashbacks van de levens van Lewis en Freud. Lewis zien we als soldaat in de loopgraven in de Eerste Wereldoorlog, maar een groter trauma liep hij naar eigen zeggen op toen hij na de dood van zijn moeder uit Belfast naar een kostschool in Londen werd gestuurd. Het maakte van hem een angstige man. Maar ook Freud heeft zwakke plekken, waar Lewis de vinger op legt: zijn angst voor emoties en zijn verstikkende relatie met zijn dochter Anna. Qua gevatheid komt Freud als winnaar uit de kabbelende film: ‘Engelse humor is als een vreemde taal voor mij.’
