Home Dossiers Nederlands-Indië De Molukse helden van de Birmaspoorlijn

De Molukse helden van de Birmaspoorlijn

  • Gepubliceerd op: 19 april 2024
  • Laatste update 14 mei 2024
  • Auteur:
    Bram de Graaf
  • 13 minuten leestijd
Australische krijgsgevangenen werken in Birma aan het spoor.
Cover van
Dossier Nederlands-Indië Bekijk dossier

Behalve Nederlanders werkten ook honderden Molukkers aan de beruchte Birmaspoorlijn. Over hun lot is nog steeds weinig bekend en na de oorlog was er nauwelijks erkenning van hun leed. Terwijl veel Nederlanders dankzij hen de barre omstandigheden hebben overleefd.  

‘Onze rijst was altijd beschimmeld en krioelde van de maden,’ vertelde Dolf Douwes (1923, Malang) in 2020 in een interview voor het Veteraneninstituut over zijn krijgsgevangenschap aan de Birmaspoorweg. ‘Maar je at alles, je had zo’n honger. Gelukkig haalde onze Molukse kok Makatita van alles uit het oerwoud, zoals eetbare paddenstoelen en planten. En hij ving ook slangen en leguanen. Zo kregen we toch vitaminen en eiwitten binnen. Zonder de Molukkers had ik het niet overleefd. En dat gold voor meer Nederlanders.’ 

Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Wat Douwes dwarszat tot zijn overlijden in 2022 was dat deze Molukkers nooit daarvoor waren geëerd. Het waren vergeten helden. 

Douwes was een van de ongeveer 72.000 soldaten die na de overgave van Nederlands-Indië op 8 maart 1942 in Japanse krijgsgevangenschap raakten. Het merendeel van hen behoorde tot het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Het waren beroepssoldaten, maar ook gemobiliseerde Europese mannen van de Landstorm. Daarnaast dienden er zo’n 25.000 inheemse soldaten in het KNIL. De meesten van hen werden al snel door Japanners vrijgelaten, maar dat gold niet voor de ongeveer 4000 Molukse KNIL-soldaten.  

‘Onze Molukse kok verzamelde voedsel in het oerwoud’ 

Molukse mannen maakten sinds eind negentiende eeuw deel uit van het koloniale leger, want dat was na de ineenstorting van de kruidnagelhandel een goed alternatief als inkomstenbron. Veel van hen waren geletterd en christelijk en werden daarom meer vertrouwd door de Nederlanders. Daarnaast bleken het uitstekende vechtjassen en loyale militairen, trouw aan Nederland en het Huis van Oranje. Molukkers kregen daarom privileges, zoals schoenen (andere inheemse soldaten streden blootvoets), een hoger salaris en konden opklimmen tot sergeant. Vanwege die privileges noemden andere inlandse soldaten hen spottend ‘zwarte Hollanders’. 

Na de verovering van Zuidoost-Azië richtten de Japanners zich op Birma (nu Myanmar) om zo hun flank te beschermen en de geallieerde aanvoerlijnen naar China te blokkeren. Hun troepenbevoorrading over zee via Singapore was riskant, omdat er veel vijandelijke onderzeeboten patrouilleerden. Daarom werd een oud Brits plan uitgevoerd voor een spoorverbinding tussen Rangoon en Bangkok, dwars door jungle en bergachtig gebied. Daarvoor moest 415 kilometer extra rails worden aangelegd tussen Nong Pladuk in Thailand en Thanbyuzayat in Birma. Vanuit beide stations begon medio 1942 de aanleg ervan door in Singapore gevangengenomen Australiërs en Britten. In totaal zouden 68.000 geallieerde krijgsgevangen aan de Birmaspoorlijn werken en naar schatting 200.000 Aziatische dwangarbeiders, de romoesja’s. De omstandigheden waren erbarmelijk: tussen april en september hadden ze te maken met moessonregens, verder maakten ze lange werkdagen met slecht gereedschap, hadden ze nauwelijks en slecht voedsel, werden ze voortdurend mishandeld en leden ze aan huidziektes, dysenterie, malaria en cholera. Maar op 17 oktober 1943 was de Birmaspoorlijn voltooid. Er waren 16.000 geallieerde krijgsgevangenen en waarschijnlijk 100.000 romoesja’s omgekomen. De Birmaspoorweg werd dan ook bekend als de ‘Dodenspoorlijn’.   

Molukkers in het KNIL. Afbeelding door Jan Hoynck van Papendrecht, 1900.
Molukkers in het KNIL. Afbeelding door Jan Hoynck van Papendrecht, 1900.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Tienduizenden graven 

Erebegraafplaats Don Rak bij de Thaise stad Kanchanaburi, 150 kilometer ten westen van Bangkok, ligt er keurig bij. Voor de ingangspoort verkopen vrouwen boeken over de Birmaspoorweg, water en versnaperingen. Op het terrein zelf staan sproeiers aan en wieden tuinmannen onkruid. Don Rak is de grootste van drie erevelden met geallieerde krijgsgevangen die omkwamen bij de aanleg van de Birmaspoorlijn, de andere liggen bij Chungkai in Thailand en Thanbyuzayat in Birma. De tienduizenden romoesja’s liggen naamloos in vergeten massagraven.  

Don Rak telt 6983 graven, waaronder 1896 Nederlandse. Ze liggen op het achterste gedeelte van het erekerkhof. Tussen alle typische Hollandse achternamen tref je slechts een enkele Molukse, zoals die van Landstorm-infanterist Johannes Felix Paul Soumokil (1897, Batavia). Hij stierf op 1 februari 1944 aan malaria in kamp Nong Pladuk II, aldus informatie van het Thai Birma Railway Centre (TBRC), het documentatiecentrum annex museum naast de erebegraafplaats. Verderop ligt marinier Lodewijk Pieter Albert Hendrik Makatita (1923, Surabaja) – dé kok Makatita over wie Douwes sprak?   

Het TBRC heeft de gegevens verzameld van 35.000 Nederlandse krijgsgevangen in Zuidoost-Azië, maar over de ‘zwarte Hollanders’ is bij hen weinig of niets te vinden. Tientallen Nederlanders hebben na de oorlog over hun Birmaspoorwegervaringen geschreven, zoals cabaretier Wim Kan. Van Molukse hand ontbreken die echter. ‘Geen snippertje papier dat iets vertelt over wat de Ambonese militairen meemaakten,’ schreef Vrij Nederland-journalist Tessel Pollmann in Het verhaal van de Molukkers. ‘Er is niet één boek over, zelfs niet één verhaal of opstel.’ 

Wim Kan voor een portret van keizer Hirohito, 1971.
Wim Kan voor een portret van keizer Hirohito, 1971.

Wim Kan was woedend

Cabaretier Wim Kan (1911-1983) was met zijn echtgenote Corry Vonk op tournee in Nederlands-Indië toen Nederland werd bezet. In Batavia werd ook hij gemobiliseerd en ingezet als radio-omroeper bij de Generale Staf. In Birma, en later Thailand, trad hij als krijgsgevangene ’s avonds op voor de uitgeputte dwangarbeiders en hield zo het moreel een beetje hoog. Hoewel hij geen zware arbeid aan de spoorweg verrichtte, werd ook hij door honger en ziektes gekweld. Hij hield daarover gedetailleerde dagboeken bij, die pas in 1986 werden gepubliceerd. Kan was in 1971 woedend toen de Japanse keizer Hirohito Nederland bezocht en eiste dat deze als oorlogsmisdadiger berecht zou worden. 

Zelfs over de bekendste Molukker die aan de spoorweg werkte, is weinig te vinden. Deze Landstorm-artillerist Christiaan Robbert Steven Soumokil (1905, Surabaja) werd in 1966 door Indonesië geëxecuteerd als RMS-president. Via het TBRC blijkt dat hij eerst werkte aan het eind van de spoorlijn in Birma. Na de voltooiing ervan verbleef hij onder meer in het kamp Tha Makhan bij de bruggen over de rivier Kwai.  

Nederlandse krijgsgevangenen moesten hier herstelwerkzaamheden verrichten aan de Birmaspoorlijn, die vanaf eind 1943 regelmatig door de geallieerden werd gebombardeerd. Ook Douwes verbleef hier. De omstandigheden waren toen beter. ‘Er was meer voedsel omdat er gehandeld kon worden met de lokale bevolking, de medische voorzieningen waren redelijk en het werk was minder zwaar,’ vertelde hij. 

Veel slaag 

Voor verhalen over Molukse KNIL-soldaten aan de Birmaspoorweg moeten we bij hun kinderen zijn, omdat ze allemaal zijn overleden. Hun namen zijn onder meer te achterhalen door onderscheidingen die na de oorlog werden uitgereikt. In 2020 kreeg Jacob Manuhuwa (1908, Ambon) postuum het Bronzen Kruis. Hij zou in Birma zijn ontsnapt met vijf anderen, aldus Bureau Onderscheidingen van Defensie. Ze hadden zich aangesloten bij een groep Britse paracommando’s achter het front. ‘Tot grote tevredenheid van de Engelse commandant heeft de groep deelgenomen aan vele gevechten tegen de Japanners,’ vermeldt het rapport. ‘Hij wilde nooit over die tijd praten,’ zegt Jacobs zoon Jerry Manuhuwa uit Doesburg. ‘Hij vertelde alleen dat hij veel was geslagen.’ 

‘Onze vader was geen verteller,’ zegt ook Ben Mataheru uit Moordrecht. Zijn vader Octavianus (1916, Serui), ‘oom Otto’, werkte als krijgsgevangene zowel aan de Pekanbaru-spoorlijn op Sumatra, waar 80.000 mannen stierven, als de Birmaspoorweg. ‘We weten dat hij soms voor zijn Nederlandse maten in de bush planten ging zoeken die hielpen tegen dysenterie. Die verstopte hij in zijn broek, zodat de Japanners ze niet vonden. Daarvan werd soep gekookt. Veel van hen stierven aan ondervoeding en uitputting, dat vond hij verschrikkelijk.’      

Werk aan de Birmaspoorlijn.
Werk aan de Birmaspoorlijn. Bron: NIOD.

Otto Mataheru was een echte overlever. Als kind stond hij al jong op eigen benen, nadat zijn vader was overleden en zijn moeder hem bij familie had achtergelaten om terug te gaan naar haar geboortedorp op West-Papua. Het KNIL werd zijn thuis. ‘Hij bleef altijd beleefd tegen de Japanners en probeerde hun taal te spreken. Ook hij kreeg veel slaag. Aan een klap met een helm had hij een litteken overgehouden op zijn kaak.’ 

Vlak voor de Japanse capitulatie wist Mataheru met negen anderen in Thailand te ontsnappen, een door generaal Simon Spoor ondertekend document bevestigt dat. ‘Ofschoon zij er niet in geslaagd zijn na hun ontvluchting in verbinding te komen met geallieerde strijdkrachten of op andere wijze daadwerkelijk aan den oorlog deel te nemen, heb ik eerbied en grote waardering voor de wijze, waarop hij gedurende de lange jaren van krijgsgevangenschap onder dikwijls deprimerende omstandigheden het moreel hoog en den geest trouw aan eigen leger en van verzet tegen de onderdrukker levendig heeft weten te houden,’ aldus de commandant van het leger in Nederlands-Indië op 31 oktober 1946. 

Mataheru was toen inmiddels als soldaat ingezet tegen de Indonesische onafhankelijkheidsstrijders. ‘Zijn laatste levensjaren had hij veel nachtmerries,’ vertelt dochter Martha. ‘Hij had verschillende mannen “een kopje kleiner” gemaakt, wisten wij. Een keer stond hij in vechthouding in mijn slaapkamer met een rode bandana om zijn hoofd. Op zijn sterfbed vroeg hij vergiffenis voor zijn daden. Omdat ze in 1951 waren afgedankt door Nederland, zei hij vaak hoofdschuddend: “Alles is voor niets geweest.’’’         

In 1982 werden verzetsherdenkingskruizen uitgereikt aan leden van de ‘Kun Hawaii’-verzetsgroep. Hun voorman Piet Betaubun (1918, Ohoiel) streed jaren voor hun erkenning en verzetspensioen. Hij dicteerde hun verhaal aan een dochter. ‘Uit boosheid over hun behandeling weigerde hij de Nederlandse taal goed te leren,’ zegt dochter Petra uit Oss.   

Betaubun raakte in 1942 op Sumatra in krijgsgevangenschap, later dat jaar werd hij in Thailand tewerkgesteld aan de Birmaspoorweg, via het TBRC is niet te achterhalen waar. ‘Het werk was zeer zwaar,’ vertelde hij in 1982 aan De Telegraaf. ‘De Japanners waren intens gemeen en ik kan me goed herinneren hoe 150 Indische Nederlanders terecht werden gesteld om een voorbeeld te stellen aan de anderen, wanneer men zou ontvluchten. De 150 werden geëlektrocuteerd.’ 

Toeristische attractie

Het beeld van het werk aan de Birmaspoorweg is voor velen bepaald door de film The Bridge on the River Kwai (1957). Die maakte van de stalen spoorbrug bij Kanchanaburi een toeristische attractie. De film is echter gebaseerd op de in 1952 verschenen fictieve roman van de Fransman Pierre Boulle. De internationale bestseller veroorzaakte grote woede onder de voormalige krijgsgevangenen, omdat daarin de Britse commandant met de Japanners samenwerkt aan de bouw van een houten spoorbrug. De film won zeven Oscars en wordt beschouwd als een van de beste oorlogsfilms ooit. De échte brug doet nog altijd dienst, een deel van de spoorweg is nog te bereizen.     

Still uit The Bridge on the River Kwai, 1957
Still uit The Bridge on the River Kwai, 1957.

Na voltooiing van de Birmaspoorweg werkte hij op Sumatra aan de Pekanbaru-spoorlijn. In november 1944 werd zijn groep teruggebracht naar Thailand en ondergebracht in een militair schietkamp bij Bangkok, in de buurt van een spoorwegknooppunt dat regelmatig werd gebombardeerd. Tijdens een nachtelijk bombardement op 11 november wist hij met 23 andere Molukkers te ontsnappen terwijl hun bewakers dekking zochten in loopgraven.  

Hun vlucht was goed voorbereid door hun commandant, sergeant-majoor Johannes Saimima. Ze hadden alle Japanse transportmiddelen onklaar gemaakt door banden lek te prikken en zand in benzinetanks te gooien, ook was het prikkeldraad al doorgeknipt. Een voor een gingen ze er vandoor en verzamelden zich bij een rivier, om elkaar te herkennen deden ze het geluid van een karbouw na. Saimima had contact gelegd met een Engels-Thaise verzetsgroep. De bedoeling was om zich bij hen aan te sluiten. In het donker, en omdat ze geen kompas hadden, liepen ze elkaar mis.  

Klopjacht 

De groep noemde zich ‘Kun Hawaii’ zodat de bevolking zou begrijpen dat ze pro-Amerikaans waren. Amerikaanse vliegtuigen hadden in de weken daarvoor pamfletten uitgestrooid in het Thai, waarin werd gevraagd ontsnapte geallieerde krijgsgevangen te helpen. Omdat Betaubun een beetje Thais sprak en zich had verdiept in Thaise gebruiken en het boeddhisme, en daarnaast vanwege zijn jarenlange KNIL-ervaring in Atjeh ook de moslimcultuur kende, ging hij voorop. Als ze bij een kampong aankwamen, probeerde hij contact te leggen om zo aan eten te komen en indien mogelijk aan onderdak. Hun vlucht ging in zuidelijke richting door de rivierendelta onder Bangkok. Omdat daar verschillende moslimdorpen lagen, had hij alle mannen een moslimnaam gegeven om zichzelf niet te verraden, zo werd Betaubun ‘Mas Beta’ en Saimima ‘Soleman’. In een moslimdorp aan de rivier met de ontraceerbare naam ‘Thepansun’ bleven ze een paar weken. 

De Japanners waren een klopjacht begonnen en voeren met patrouilleboten de rivier af. Blijven werd te gevaarlijk. Maandenlang zwierven ze, zonder rust en met nauwelijks eten en drinken, door moerassen waar de Japanners niet durfden te komen. De een na de ander werd ziek. Ze leden aan malaria, amoebedysenterie en beriberi. Om niet te verhongeren aten ze waterlelies en kikkers. ‘De overlevingsregel was: wat de vogels eten, kunnen wij ook eten,’ dicteerde Betaubun. Onderweg gebeurden verschrikkelijke dingen. ‘Zó erg, dat ik zou willen dat ik me ze niet kon herinneren. Maar ik wil er niet over praten.’ Later liet hij zich thuis soms dingen ontvallen. Dochter Petra: ‘Zei hij: “Opeens stond ik met een hoofd in mijn hand.” Blijkbaar had hij met zijn klewang iemand gedood die hen wilde verraden.’  

‘Overlevingsregel: wat de vogels eten, kunnen wij ook eten’ 

Meer dood dan levend hoorden ze op 15 augustus 1945 van de Japanse capitulatie en keerden terug naar Thepansun, waar ze per boot werden overgebracht naar een Bangkoks ziekenhuis. Ze waren volkomen uitgeput.  

Betaubuns verhaal wordt bevestigd door Minggus Latul uit Ede, zoon van Elisama Latul (1913, Saparua) van de Kun Hawaii-groep. ‘Daags voor de medaille-uitreiking riepen mijn ouders de familie bij elkaar,’ vertelt hij. ‘Toen pas hoorden we voor het eerst dit verhaal. Sinds mijn pensioen ben ik alles aan het uitzoeken. Een vriend van mijn vader in de groep had voor de oorlog een vriendin op Saparua. Omdat ze dacht dat hij dood was, was ze met een ander getrouwd.’      

De Kun Hawaii-groepsleden dienden van 1945 tot 1949 in Nederlands-Indië. Betaubun zat bij het Depot Speciale Troepen (DST) van de omstreden commandant Raymond Westerling en nam als para-commando deel aan de APRA-coup in Bandung van januari 1950. Petra: ‘Er was een groot wederzijds respect. Bij Westerlings begrafenis droeg pa zijn kist en was hij heel geëmotioneerd.’ 

Houten viaduct van de Birmaspoorlijn bij Wang Pho in Thailand.
Houten viaduct bij Wang Pho in Thailand.

Dat respect hebben hun vaders van Nederland nooit gekregen, zeggen alle kinderen. Dertien van de 24 kwamen hier begin jaren vijftig terecht, waarna ze tegen hun wil werden gedemobiliseerd en vergeten. ‘Ondanks zijn boosheid daarover, bleef hij Nederland trouw,’ zegt Petra. ‘Hij moest ook niets hebben van de RMS. De Nederlandse vlag was zijn vlag. Daarvoor had hij gevochten. Zijn gevangenschap heeft hij echter altijd met zich meegedragen. Aan de mishandelingen had hij sadistische trekjes overgehouden. Zo sloeg hij ons, net als de Japanners deden, met een riet.’ 

‘“Vertrouw die Nederlanders nooit,” zei mijn vader altijd,’ vertelt Minggus. ‘De leden van de Kun Hawaii-groep werden na hun ontsnapping als deserteurs gezien, omdat ze er niet in slaagden contact met de geallieerden te leggen.’ Maar zo ver als een van de andere Kun Hawaii-kinderen ging hij niet: die was in 1975 betrokken bij de treinkaping van Wijster.  

In 2021 ontving Chris Soumokils weduwe Josina 147,81 euro aan smartengeld voor zijn jaren als Japanse krijgsgevangene. ‘Mijn man heeft meer dan drie jaar dwangarbeid verricht in Birma,’ reageerde ze in de NRC. ‘Dat was zo’n lijdensweg, die wordt niet met zo’n bedrag verzacht.’ Ze was diep beledigd. En ze was niet de enige. 

Meer weten

  • De dodenspoorlijn (1947) door luitenant-kolonel K.A. Warmenhoven werd in 1999 teruggevonden en gepubliceerd.   
  •  Vertrapte illusies. Verborgen oorlogsherinneringen van Molukkers (2019) door Herman Spinhof over de oorlogsjaren van 1942 tot 1950. 
  •  De Birma-Siam Spoorlijn. De Japanse bezetting in dagboeken (2001) door Mariska Heijmans-van Bruggen (red.) met teksten van elf Nederlandse gevangenen.  

Openingsafbeelding: Australische krijgsgevangenen werken in Birma aan het spoor.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 5 - 2024