In Nederland was dominee Frits Slomp een iconische verzetsman. Maar begin 1948 vertrok hij als legerpredikant naar Indonesië, waar hij pleitte voor een hard militair optreden tegen de Republiek Indonesië. Hoe kon hij deze tegengestelde standpunten over vrijheid met elkaar verenigen?
Het gerucht van zijn komst was hem vooruitgesneld. Toen de gereformeerde predikant Fredrik ‘Frits’ Slomp op 15 februari 1948 in de haven van Tandjong Priok bij Batavia aankwam, bleef dat niet onopgemerkt. Hij was een man van ‘buitengewone mentaliteit’, vond hoofdlegerpredikant Jacob Koningsberger. Een grote aanwinst voor de militaire geestelijke verzorging, die al langere tijd kampte met personeelstekort. Militairen zagen hem graag komen. Tegelijk had Slomp een eigenzinnige reputatie. Hij stond bekend als een man die alles en iedereen durfde tegen te spreken.
Slomp had deze reputatie verworven door zijn optreden in de bezettingstijd. Vanaf het begin van de jaren dertig doorzag hij het grote gevaar van het nationaal-socialisme. Daarop had hij de strijd aangebonden met deze ‘satanische machten’, die in zijn ogen de aanval hadden geopend op het christendom. In preken waarschuwde hij zijn gemeenteleden in het dorp Heemse tegen het nationaal-socialisme.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Na de Duitse inval ging hij daar onbevreesd mee verder. In 1942 dook hij onder: de Gestapo was naar hem op zoek, omdat hij tijdens een kerkdienst in Zwolle ertoe had opgeroepen de Arbeidsdienst te saboteren. Met Helena Kuipers-Rietbergen, beter bekend als Tante Riek, richtte hij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers op. Vele duizenden onderduikers werden door dit netwerk verborgen gehouden. Slomp reisde heel Nederland door voor zijn organisatie en preekte hier en daar onaangekondigd. Zijn optreden maakte grote indruk en hij werd een van de meest gezochte verzetsleiders. In 1944 werd hij bij toeval opgepakt, maar door zijn verzetsvrienden werd hij al spoedig uit de Koepelgevangenis in Arnhem bevrijd.
Slomp beschouwde de oorlog als een strijd tussen God en satan
Slomp zag de oorlog niet enkel als een nationale strijd, maar ook als een geestelijke strijd tussen goed en kwaad, tussen God en satan. Voor veel gereformeerden was de Tweede Wereldoorlog een gevecht tegen de antichristelijke ideologie van de nazi’s. Toen Slomp na de bevrijding met de katholieke verzetsmannen Lodewijk Bleijs en Nico Apeldoorn op vele plaatsen in Nederland lezingen hield over het verzet, plaatste hij de strijd tegen de Duitsers daarom telkens in religieus perspectief. Hij stelde dat de ruggengraat van het verzet werd gevormd door christelijke verzetsgroepen, tot groot ongenoegen van communistische verzetsmensen.
‘Waar blijft oom Frits?’
Na de bevrijding groeide Slomp uit tot icoon van het verzet. Door zijn drukke werk meldde hij zich aanvankelijk niet voor de missie in Indonesië, al had hij dat wel beloofd. Tijdens de voorgaande oorlogsjaren had hij herhaaldelijk uitgesproken dat na de bevrijding van Nederland ook Nederlands-Indië bevrijd moest worden van de bezetter. ‘Als Nederland eerder vrij is dan Indië, gaan we naar Indië, jongens! Tot ziens straks op de boot.’ Slomp was daarin niet de enige: vele oud-verzetsmannen vertrokken als oorlogsvrijwilliger voor de strijd tegen Japan. Hun militaire inzet in Indonesië was voor hen een voortzetting van hun verzetswerk.
Eind 1947 vonden noodkreten uit Indonesië gehoor bij Slomp. In brieven vroegen oorlogsvrijwilligers naar zijn komst: ‘Waar blijft oom Frits?’ De geestelijke nood onder de troepen was groot, zo wist Slomp. Hij besloot zich daarop aan te melden als legerpredikant.
Slomp was heilig overtuigd van de rechtvaardigheid van de militaire missie. ‘Nederland en Indië zijn door de historie verbonden, ze waren één en moeten weer één worden,’ schreef hij. Daarmee volgde hij de conservatieve lijn van de gereformeerden en hun antirevolutionaire politici. Voor hen had de koloniale relatie een diepe, religieuze betekenis. God zelf had de kolonie aan Nederland gegeven, zo vonden zij, waarbij het christelijke Nederland de plicht had om via de zending het evangelie te verspreiden onder de Indonesiërs. Revolutie was voor de antirevolutionairen lijnrecht in strijd met de Bijbel. Het handhaven van het gezag was daarmee voor hen niets minder dan een christenplicht.
Na aankomst werd Slomp op eigen verzoek geplaatst bij een bataljon oorlogsvrijwilligers die al enige tijd in Indonesië waren. Na een korte inwerkperiode vertrok Slomp in maart 1948 naar 2-10 RI. Dit regiment oorlogsvrijwilligers was sinds mei 1946 vrijwel onafgebroken op Oost-Java in actie geweest. Vele malen waren zij in gevechten met Indonesische nationalisten verwikkeld.
Vlammende aanklacht
Slomp had hoge verwachtingen van deze militairen, die vol idealisme en enthousiasme waren vertrokken om de Indonesiërs ‘biddend en strijdend’ te bevrijden van hun onderdrukkers. Maar direct na aankomst viel hem de negatieve stemming op. Hij ontmoette gespannen en vermoeide militairen. Het moreel was door de hoge spanning van de guerrillastrijd aanzienlijk gedaald. De aantallen gesneuvelden in hun bataljon liepen op; zo was een halfjaar eerder zelfs hun eigen legerpredikant Jan Kuijpers gestorven.
Ook de seksuele moraal was niet zoals Slomp zich die had voorgesteld – voor hem reden om vrijwel meteen in preken en gesprekken te waarschuwen tegen al te intieme omgang met Javaanse vrouwen. Dit probleem was niet nieuw. Al maandenlang was de seksuele moraal van de krijgsmacht onderwerp van gesprek binnen het korps geestelijke verzorging. Onderling gold de stilzwijgende afspraak om deze berichten niet naar buiten te brengen, omwille van de rust aan het thuisfront.
Tienjarige oorlog
In zijn boek De lange Tweede Wereldoorlog betoogt Peter Romijn dat we de jaren veertig moeten zien als één geheel. In dit decennium kwamen Nederlanders diepgaand in aanraking met oorlogsgeweld. Het verhaal van Frits Slomp past goed in dat kader. Voor hem stonden de oorlogsjaren in het teken van een geestelijke strijd tussen goed en kwaad. Die was zowel zichtbaar in het verzet tegen de Duitsers als in de strijd tegen het Indonesische nationalisme.
Maar Slomp was er de man niet naar om zijn mond te houden. Drie maanden na zijn aankomst verscheen in De Zwerver,het populaire blaadje voor oud-verzetslieden, een vlammende aanklacht tegen de moraal van de Nederlandse soldaat in Indonesië. Onder de honderden militairen die hij in die korte tijd had ontmoet, was hij geen enkele ‘blijmoedige christen’ tegengekomen, schreef Slomp. Overal waar hij kwam, zag hij geestelijke ontreddering. Weinig militairen gingen nog naar de kerk, terwijl gore moppen rondgingen. Vele soldaten leden aan geslachtsziekten, terwijl anderen er seksuele contacten op na hielden zonder besmet te raken. Het deed hem pijn om de harde waarheid te onthullen, maar hij deinsde niet terug. Nederland moest dit weten.
Overal op Java zag hij geestelijke ontreddering
De publicatie veroorzaakte veel deining. Militairen waren woedend. ‘Sla hem de hersens in!’ riepen sommigen. Een sergeant schreef een brutale ingezonden brief. Wat wist Slomp, die pas net in Indonesië was, eigenlijk van de eenzaamheid en moeilijkheden van de Nederlandse soldaten? ‘U verwijt ons gebrek aan idealisme, maar hebt u ooit een soldaat ontmoet, die na jaren van zware dienst er jong en opgewekt uitzag?’ Hij vond dat Slomp veel te snel had geoordeeld en daarmee de goede naam van de Nederlandse soldaat door het slijk had gehaald. Ook collega-legerpredikanten vonden dat Slomp te gemakkelijk generaliseerde. De problemen waren geen reden om nodeloos onrust te stoken bij het thuisfront.
Onjuist en beledigend
In Nederland zorgde het artikel van Slomp voor onrust. De krijgsmacht zag zich gedwongen in te grijpen. Slomp werd op 20 juli naar Soerabaja geroepen om zich te verantwoorden bij generaal Willem Baay, de commandant van de Nederlandse troepen op Oost-Java. Die ontmoeting was niet prettig. Baay was een officier van het oude stempel, mager en getaand, en gewend dat mensen hem gehoorzaamden. Tegenover hem Frits Slomp, een gebogen figuur in een slobberig uniform en met een wat boerse stem. Baay was woedend. Een halfuur lang kreeg Slomp de wind van voren. Het artikel was volgens de generaal onjuist en beledigend. Hij eiste dat Slomp het direct zou intrekken, anders zouden maatregelen volgen.
Slomp, niet bepaald bang uitgevallen, weigerde. Baay had volgens hem als commandant geen zeggenschap over zijn werk. Hij was enkel verantwoording schuldig aan de kerk waaruit hij uitgezonden was. En daarin had hij gelijk. Legergeestelijken vielen niet onder het militaire gezag, maar hoefden alleen de hoofdlegerpredikant, die optrad namens de kerken, te gehoorzamen. Het was dus wachten op hoofdlegerpredikant Bep de Kluis, die toch al onderweg was vanuit Nederland voor een tournee door de tropen.
Terwijl Slomp weigerde, bogen andere legerpredikanten diep mee met de wensen van de legerleiding. Sommigen zinspeelden op overplaatsing van Slomp naar een afgelegen gebied. In overleg met luitenant-kolonel Jan Borghouts, die ironisch genoeg net als Slomp bekendheid genoot als oud-verzetsman, stelde de leidinggevende legerpredikant Simon van der Linde een plan voor om het artikel van Slomp te neutraliseren. In De Zwerver weerlegde hij het en plaatste er een uiterst positief beeld tegenover. Die boodschap herhaalde hij nog eens in een radiopraatje voor het thuisfront.
Intern gaf Van der Linde de legerpredikanten opdracht zich niet meer publiekelijk te uiten met kritiek op de krijgsmacht. Het was niet de taak van een legerpredikant om ‘een blaam te werpen op te troep waaronder hij werkt’. Hij diende een broeder, een vriend en een leider te zijn voor de mannen die hem waren toevertrouwd. Slomp was het daarmee absoluut niet eens. Hij vergeleek zijn botsing met Baay met de voorgaande oorlogsjaren. Net als toen ging het om geestelijke vrijheid. Hijzelf was in elk geval niet van plan te bukken voor deze ‘dictatuur’. De waarheid mocht niet verborgen worden om politieke redenen.
Oorverdovende klap
Door diplomatiek optreden van De Kluis liep de affaire uiteindelijk met een sisser af. Slomp bleef in Pasuruan, waar hij werd ingezet bij het nieuw gevormde bataljon 2-15 RI. Daar liet Slomp zich gelden als voorstander van een hard militair optreden tegen de Republiek Indonesië, net als de legertop in Batavia. Het was volgens hem best mogelijk gebieden onder Nederlandse controle te zuiveren, maar het was ‘dweilen met de kraan open’. Hoe ijverig Nederlandse militairen ook patrouilleerden, telkens kwam de guerrillategenstand terug. Zolang de nationalisten niet bij de wortel waren aangepakt, was elke militaire missie zinloos.
‘Zet die kraan toch dicht!’ schreef Slomp. ‘Verbreek het contact met de hoofdbron. Wees nu toch eens één keer flink. Er zijn toch zeker genoeg offers gevallen en genoeg overleggingen aangewend om die kraan te sluiten?’ Hij was, net als vele anderen, uiterst positief over de Nederlandse militaire kracht. ‘Heus het is maar een kleine moeite en onze jongens, hoe vermoeid ook van het dweilen, willen het graag doen. Ik zeg maar, o zo, dat moet gebeuren en gauw.’
Wat wist Slomp?
Tijdens de oorlog in Indonesië zette de Nederlandse krijgsmacht op grote schaal extreem geweld in, zo blijkt uit recent onderzoek. Directe bewijzen dat Slomp hiervan wist zijn er in het schaarse bronmateriaal niet. Toch ligt het voor de hand dat hij goed op de hoogte was. In zijn directe omgeving zijn voorbeelden van oorlogsmisdaden bekend. Mijnen op wegen en bruggen werden niet zelden gewroken door nabijgelegen kampongs te beschieten of af te branden. Slomps opvolger beschreef 2-15 RI niet voor niets als ‘geestelijk afgestompt’. Geestelijk verzorgers waren uit eigen ervaring of uit tweede hand bekend met het gewelddadige optreden van de Nederlandse krijgsmacht.
Groot was de vreugde bij Slomp en zijn bataljon toen aan de vooravond van het kerstfeest van 1948 het tweede militaire offensief tegen de Republiek van start ging. ‘Eindelijk dan zou men af mogen gaan rekenen met het schrikbewind der Djocjase Merdeka-exploitanten,’ noteerde hij. Terwijl luchtlandingstroepen de regeringsgebouwen in Yogyakarta bezetten en Soekarno en zijn ministers gevangennamen, nam Slomp deel aan de opmars over Oost-Java. Plaats na plaats werd veroverd, ondanks de grote vernielingen. Het kerstfeest ging dat jaar bijna ongemerkt voorbij. Slomp hield enkel een provisorische kerstviering in een pas veroverd stationsgebouw te Wlingi.
De militaire actie maakte op geen enkele manier een einde aan de guerrillastrijd. Onder internationale druk moest Nederland het offensief opgeven. Begin 1949 nam het geweld sterk toe, Slomp kreeg er persoonlijk mee te maken. Op zondag 13 februari 1949 ging hij, samen met de legeraalmoezenier, op weg naar Kandangan om daar een kerkdienst te leiden. De jeep van de geestelijken reed door bergachtig gebied achter twee militaire rupsvoertuigen. Plotseling klonk een oorverdovende klap. De jeep van de geestelijken was getroffen door een ingegraven mijn. De inzittenden raakten gewond en werden in de rupsvoertuigen zo snel mogelijk naar het ziekenhuis in Soerabaja vervoerd.
Uit wraak schoten de militairen op alles wat bewoog
Slomp ontsnapte hier aan de dood. Als de jeep naar de andere kant was omgeslagen, zou hij in een diep ravijn zijn gevallen. De begeleidende militairen waren furieus; hun predikant had wel dood kunnen zijn. Latere lezingen van deze gebeurtenis vermelden dan ook dat de militairen tijdens de terugtocht uit wraakzucht in elke dessa schoten op alles wat bewoog. Een week later reed opnieuw een voertuig van 2-15 RI op een mijn; ditmaal raakte een militair dodelijk verwond.
In zijn brieven naar huis deed Slomp alsof er weinig aan de hand was, alsof hij een kleine botsing had gehad. Ondertussen was zijn gehoor ernstig beschadigd. Aanvankelijk was hij helemaal doof, pas na een tijdje keerde zijn gehoor terug. Zijn leidinggevende zag het somber in. Hij vreesde dat Slomp zou worden afgekeurd. Uiteindelijk bleek het mee te vallen, maar Slomp hield last van een gehoorbeschadiging. Hij werd daarom overgeplaatst naar het militaire ziekenhuis in Soerabaja, waar hij nog een jaar als legerpredikant zou werken.
Andere inzichten
In de zomer van 1950 keerde Slomp terug naar Nederland. Net als de meeste andere veteranen sprak hij weinig over zijn ervaringen. De brieven uit Indonesië verdwenen. Via zijn zoon Jan kwam Slomp in aanraking met de Indonesische prins en voormalig TNI-officier Raden Mas Pakun, die evenals Jan theologie studeerde aan de Vrije Universiteit. Daar in Hoorn raakte Slomp voor het eerst in gesprek met een Javaan. Het bracht hem al snel tot andere inzichten. Voorheen overtuigd van de noodzaak van het Nederlandse koloniale bestuur, zag Slomp in dat Nederland veel te weinig rekening had gehouden met de Indonesische drang naar vrijheid en onafhankelijkheid. Het was pas daar dat de oorlog van Frits Slomp werkelijk ten einde kwam.
Meer weten
- Liefde in tijden van oorlog (2013) door Annegriet Wietsma en Stef Scagliola, over Nederlandse soldaten en hun verzwegen kinderen in de Oost.
- Voor de geest en het moreel van de troepen (2018) door Marleen van den Berg en George Harinck (red.), over de kerken en de oorlog in Indonesië.
- De lange Tweede Wereldoorlog (2020) door Peter Romijn, over Nederland in de jaren 1940-1949.