Hoewel de hertog van Alva er nog een cognacfles siert, is de Tachtigjarige Oorlog in Spanje een conflict van lang geleden. Zelfs bewondering voor ‘rebellenleider’ Willem van Oranje is mogelijk: ‘Een groot historisch persoon die zijn volk verdedigt en religieuze tolerantie predikt behoort tot ieders erfgoed.’
Wie in een tapas-bar in Madrid een glas bestelt en een blik werpt op de uitgestalde flessen sterke drank, ziet naast de cognac die is vernoemd naar Karel V ook de fles Gran Duque de Alba. De hertog van Alva is net als de keizer een held op een cognacfles. En een enkele hedendaagse Spaanse uitdrukking herinnert nog aan de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), in Spanje bekend als de Vlaanderenoorlog. De Spaanse furie, oorspronkelijk de plundering van Antwerpen in 1576, staat als het Spaanse voetbalelftal speelt voor spierkracht en emotie, maar ook voor het nationale gevoel. ‘Poner una pica en Flandes’, ofwel ‘een piek in Vlaanderen plaatsen’, betekent: iets toch maar mooi voor elkaar krijgen na een zware krachtsinspanning. Maar de uitdrukkingen en het etiket wijzen niet per se op een glorieus beeld van de eigen geschiedenis.
Bernardo García, als historicus verbonden aan de Fundación Carlos de Amberes in Madrid, een instelling die culturele betrekkingen stimuleert tussen Spanje, België en Nederland, spreekt van clichés die niet meer serieus worden genomen. In 1998 organiseerde García in Madrid een tentoonstelling over de laatste fase van de Tachtigjarige Oorlog. Daar werd beklemtoond dat de oorlog een Europees conflict was waaraan meer mogendheden deelnamen dan alleen Spanje, en die mogendheden hadden allemaal hun eigen belangen García is echter een historicus en een specialist in de Nederlandse Opstand. Wellicht leeft de vaderlandse glorie voor veel van zijn landgenoten nog wel.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Maar wie op straat een Spanjaard vraagt welke rol de hertog van Alva is toebedeeld in de vaderlandse geschiedenis, krijgt meestal te horen: `Is dat niet de boeman voor ongehoorzame kinderen in Nederland?’ Veel Spanjaarden lijken de hertog alleen nog te kennen zoals zij denken dat de Nederlanders zich hem herinneren.
De ambtenaar Julián Juderías beweert in een studie uit 1917 dat zijn landgenoten hun eigen geschiedenis niet op waarde weten te schatten als gevolg van buitenlandse propaganda, nog uit de tijd dat de Spaanse monarchie met zo ongeveer heel West-Europa in oorlog verkeerde. Juderías meent dat de Spanjaarden uiteindelijk zelf zijn gaan geloven in een duister beeld van religieuze intolerantie, achterlijkheid, fanatisme en eeuwen durend verval. Spanje zou een land zijn waar de Verlichting en de moderniteit nooit hun intrede hadden gedaan.
Spaanse historici strijden nog altijd tegen die ‘Zwarte Legende’, vooral waar die de periode onder de Habsburgers betreft, in de zestiende en zeventiende eeuw. Op de herdenkingstentoonstellingen over Filips II in 1998 werd gepoogd de Zwarte Legende te vervangen door het beeld van Filips als renaissancevorst. De nadruk lag op de culturele aspecten van zijn heerschappij, en niet op de bloedraad van Alva. De samenstellers wezen in een apart zaaltje aan het einde van de tentoonstelling, nog eens op de vervorming van het geschiedbeeld als het gevolg van de Zwarte Legende. Daarbij refereerden ze ook aan de Apologie van Willem van Oranje, een van de bronnen voor het negatieve beeld dat van Filips is ontstaan. In dit pamflet, het antwoord van Willem van Oranje op de vogelvrijverklaring door Filips, beschuldigde de rebellenleider de Spaanse koning van bigamie en incest. De Spaanse vorst, en de Spanjaard in het algemeen, werd tijdens de Opstand de vleeswording van het kwaad.
Edelmoedig gebaar
Het lijkt vreemd dat de Nederlandse propaganda zoveel invloed heeft gehad dat deze zelfs in Spanje het beeld van de Tachtigjarige Oorlog heeft bepaald. Heeft Spanje dan zelf nooit een beeld gecreëerd, en is er niets meer over van de propaganda die de monarchie toch ook zelf ooit moet hebben bedreven? Is er, in de herinnering die de Spanjaarden nu aan de Tachtigjarige Oorlog hebben, nog iets te bespeuren van trouw aan de koning, verdediging van het katholieke geloof en de edelmoedigheid van Spaanse soldaten tegenover de ketters?
Vergeleken met de Nederlandse provincies deed de Spaanse monarchie niet zoveel moeite om de bevolking te overtuigen van het belang van de oorlog tegen de rebellen in het noorden. Spanje vocht verschillende conflicten tegelijkertijd uit; de strijd tegen de Hollandse rebellen was er slechts één van. Er was geen eenduidig beeld van de vijand. Bovendien was er minder noodzaak om propaganda te bedrijven, omdat de burgers niet mee moesten vechten – het conflict werd immers niet op het Iberisch schiereiland zelf gestreden.
In de Nederlanden waren de burgers en boeren daarentegen direct getuige of slachtoffer van het oorlogsgeweld. Ze brachten offers en moesten daarom bewust worden gemaakt van het belang van de strijd voor onafhankelijkheid en vrijheid. Daarvoor zorgden graveurs en drukkers. Prenten met afbeeldingen van de uitzonderlijke wreedheden die de Spaanse soldaten begingen werden op grote schaal verspreid. Bovendien werden anti-Spaanse pamfletten in het buitenland vertaald, om ook daar steun voor de strijd te vinden.
In Spanje bleef de propaganda vooral beperkt tot het hof, waar de burger uiteraard niet kwam. Zo zijn in de Zaal der Veldslagen in het Escorial, een paleis van Filips II ten noordwesten van Madrid, fresco’s van de militaire overwinningen te bewonderen. De decoraties in het Buen Retiro, het hoofdstedelijk paleis van Filips IV, die de overwinningen uit 1625 tot onderwerp hebben, zijn in Spanje bekender. De monarchie behaalde in dat jaar verschillende successen tegelijk. Zo werden de Hollanders met de herovering van Bahía uit Brazilië verdreven en nam veldheer Ambrosio Spínola de stad Breda in. Door deze successen leek het alsof de militaire macht van de monarchie nog steeds onaantastbaar was, terwijl deze in werkelijkheid al flink was verzwakt.
Olivares, de vertrouweling van koning Filips IV, gaf kunstenaars opdracht de Zaal der Koninkrijken van het Buen Retiro te decoreren met schilderijen van de overwinningen uit 1625. Het bekendst werd het schilderij Las Lanzas van Diego de Velázquez, waarop de overgave van Breda aan Spínola is uitgebeeld. Het doek dankt zijn naam aan de pieken van het Spaanse regiment, dat zich met de blauw-wit geblokte vlag achter veldheer Spínola heeft opgesteld. Wij zien hoe Justinus van Nassau een kniebuiging wil maken, terwijl hij de sleutel van de stad aan Spínola overhandigt. In een edelmoedig gebaar belet de Spaanse veldheer belet de Hollander te buigen door met een hand diens schouder tegen te houden. Las Lanzas is echter niet langer beroemd omdat het de grootmoedigheid van Spínola laat zien, maar vanwege de artistieke kwaliteiten van het schilderij.
Het theaterstuk El sitio de Bredá, dat vlak na de victorie door Pedro Calderón werd geschreven en dat een vergelijkbare thematiek heeft, wordt nu niet meer opgevoerd. García zegt daarover: `Dit soort werken werden in de volkstheaters gebracht als spektakelstukken met tamboers, veel degengekletter, heroïsche redes en scènes waarin de veldheer zijn grootmoedigheid tegenover de gevangenen toont. Maar nu worden ze beschouwd als gedateerd; toneelgezelschappen die met het klassieke theater werken zoeken meer universele thema’s. Het publiek heeft de Vlaanderenoorlog niet meer als referentie.’
Zwart harnas
Las Lanzas hangt nu in het Prado, het nationale museum in Madrid. In de Zaal der Koninkrijken, waar het vroeger pronkte, is nu het legermuseum gevestigd. In de voormalige feest- en ontvangstzaal klinkt zachtjes marsmuziek. De ruimte hangt vol vlaggen van Spaanse infanterieregimenten, die hun oorsprong hebben in de tercios, de legers die ooit in de Nederlanden vochten. Ook een blauw-wit geblokte vlag zoals die op het schilderij van Velázquez te zien is, behoort tot de museumcollectie.
Onder de vlaggen staan modellen van Spaanse soldaten uit de zestiende en zeventiende eeuw. Gekleed en uitgerust zoals destijds in de Nederlanden, met rode sjerpen, blinkende stalen helmen en borstkurassen, waarboven de gelubde witte Spaanse kraag uitsteekt. In hun handen dragen de soldaten pieken, haakbussen en musketten, compleet met lont. De hertog van Alva ziet van boven toe, geportretteerd in zijn zwarte harnas met gouden beslag en de aanvoerdersstaf in zijn vuist voor zich. In het legermuseum is Alva een held, net zoals op de cognacfles.
De Alva’s zijn bij de militairen nog altijd populair, vanwege hun trouw aan de koning en omdat hun familie veel talentvolle legeraanvoerders voortbracht. In het legermuseum is iets te bespeuren van de standvastigheid en heroïek van de Spaanse tercios. Maar het is de vraag of trouw aan koning en vaderland sentimenten zijn die nog stammen uit de tijd van de Vlaanderenoorlog; het lijken propagandistische begrippen die pas in latere eeuwen meer betekenis kregen en vervolgens op het verleden zijn geprojecteerd.
Historicus García: `Soldaten namen geen dienst vanwege patriottische sentimenten, maar eerder uit een soort zucht naar avontuur, of omdat ze geen alternatieven hadden. Ze vertrokken met een kapitein die langs de dorpen ging om jongens te rekruteren, onder dwang, of met de belofte van soldij. Vervolgens gingen ze naar Italië, waar enkelen deserteerden. Anderen trokken verder naar Vlaanderen, waar ze een tijdje bleven en vrienden maakten. De soldaat trof er niet alleen het oorlogsfront aan, maar vond ook kameraadschap en legde contacten die het hem later mogelijk maakten om bijvoorbeeld dienaar van een edelman te worden. Of hij ontmoette een kapitein die hem een voordelig huwelijk kon bezorgen. Soldaat zijn was een levensstijl. De soldaat had een patriottisch gevoel, omdat hij zich in het buitenland bevond. Hij was trouw aan zijn kameraden, want ze spraken zijn taal en ze waren zijn soort mensen. In de Nederlanden was het precies andersom: de soldaat ging geen avontuur aan, maar verdedigde wat van hem was. De mentaliteit was totaal anders.’
De tercios en de Nederlandse Opstand zijn als literair thema teruggekeerd in de serie boeken die voormalig oorlogscorrespondent Arturo Pérez Reverte over de Spaanse kapitein Alatriste heeft geschreven. De boeken zijn in Spanje een enorm kassucces. In De zon van Breda, dat onlangs in het Nederlands is verschenen, vertelt Pérez Reverte over nobele soldaten die in het regenachtige Holland de verschrikkingen aan het front trotseren. Iets van de heroïek van de tercios is daarin wel terug te vinden. Maar, zoals García zegt, is ook in dit boek patriottisme iets wat voor de soldaten pas ontstaat in het buitenland.
In de woorden van Diego de Balboa, vaandeldrager van Alatriste: `Wij Spanjaarden, vastgeroest tussen al die koningen, aristocraten en priesters, met religieuze en civiele gebruiken die alleen maar minachting toonden voor mensen die eerlijk met hun handen hun brood wilden verdienen, gaven er de voorkeur aan fortuin te zoeken door in Vlaanderen te vechten of Amerika te veroveren, op jacht naar het buitenkansje dat ons in staat zou stellen als grote heren te leven zonder belasting te betalen of ook maar een klap uit te voeren.’
De soldaten zijn in De zon van Breda de helden, niet vanwege hun vaderlandsliefde, maar vooral vanwege hun wanhopige strijd tegen alle ontberingen en onrechtvaardigheid. Wreedheid en barbaarsheid waren hun niet vreemd, maar waren evenmin een privilege van de Spanjaarden, blijkt uit dit boek.
Kerkelijke tradities
De Spaanse soldaten staan niet meer bekend als patriottische strijders voor het behoud van het Spaanse imperium, en evenmin als fanatieke verdedigers van het katholieke geloof. Ze wisten niet eens altijd wat de finesses waren van de strijd tussen de katholieken en de protestanten. Om dat uit te leggen werden eenvoudige boeken gedrukt waarin het katholieke dogma werd verklaard, in de vorm van gesprekken tussen een katholiek, een protestant en iemand die twijfelt. Aan het eind van het gesprek weet de katholiek de protestant te overtuigen. Niet dat deze boeken exclusief katholiek waren; ook in het protestantse kamp werd zulke literatuur verspreid.
`Gedurende het Twaalfjarige Bestand maken de twee kampen met elkaar kennis,’ vertelt García. `De legers komen elkaar tegen in de taveerne. Er zijn momenten waarop er wordt gediscussieerd over de mis en de heiligen. En omdat ze in de taveerne zijn, lopen de woordenwisselingen soms hoog op. Het eerste wat in de katholieke boeken wordt geschreven is: discussieer nooit met een ketter, want als je de doctrine niet kent, bega je gemakkelijk een vergissing en kan het wel eens gebeuren dat de ander jou overtuigt.’
Een belangrijk dogmatisch geschil was de discussie over de eucharistie, het wonder van de verandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus door de woorden van de priester. Voor de katholieken was dit een wezenlijke verandering en geen symbolische, zoals voor protestanten. Een uitbeelding van dit dogma is te zien op de tapijtenserie De overwinning van de eucharistie die aartshertogin Isabel Clara Eugenia in 1627, uit dank voor de overwinning van Breda twee jaar eerder, aan het klooster Descalzas Reales te Madrid schonk. Het tapijt bestaat uit meerdere doeken naar ontwerpen van de Vlaamse schilder Rubens. Calvijn, Luther en de beeldenstormers zwichten er onder de macht van het ware katholieke geloof.
Nog altijd bewaren de nonnen het tapijt. Slechts eens per jaar is het in zijn geheel te zien. Als de broederschappen van de verschillende kerken op Goede Vrijdag onder de klank van treurzangen hun heiligenbeelden door de straten van Madrid dragen, halen de nonnen van Descalzas Reales het tapijt tevoorschijn en wordt het in de kerk opgehangen. Al uren van tevoren staan mensen in de rij om het doek en de processie van de nonnen te aanschouwen. Maar slechts weinigen zullen het tapijt nog associëren met de overgave van Breda aan Spínola.
Dat veel mensen elk jaar geduldig wachten om het tapijt te kunnen bewonderen, heeft meer te maken met het voortbestaan van kerkelijke tradities – en met het feit dat de tapijten gewoon erg mooi zijn – dan met de Tachtigjarige Oorlog, waarin het katholieke geloof werd verdedigd. De iconografische betekenis van het tapijt, waaraan veel kunsthistorische studies zijn gewijd, zal niet voor iedere omstander even begrijpelijk zijn. `Het is voor de Spanjaarden een conflict van lang geleden,’ zegt García.
Niettemin werd de vrede werd pas onlangs definitief getekend. Tot 1985 ontbraken op het vredesverdrag van Münster nog de handtekeningen van de Nederlandse Provincies Utrecht en Zeeland. Die werden dat jaar alsnog gezet tijdens een officiële diplomatieke plechtigheid, toen koningin Beatrix op bezoek was in Spanje. Koning Juan Carlos betuigde zijn spijt en zei dat de Spanjaarden het allemaal niet zo bedoeld hadden. De tijd van vijandbeelden en vaderlandse heroïek is voorbij.
Zelfs bewondering voor de rebellenleider Willem van Oranje, die medeverantwoordelijk was voor het ontstaan van de Zwarte Legende, is nu mogelijk. In 1998 werd in de culturele instelling Fundación Carlos de Amberes speciaal een colloquium aan de rebellenleider gewijd. De Spaanse historicus Manuel Fernández Alvarez, die biografieën schreef van Filips II en Karel V, bewondert in zijn bijdrage het staatsmanschap van Willem van Oranje, die met de Apologie handig politieke propaganda wist te bedrijven. `We hebben hier een groot historisch persoon, die zijn volk verdedigt in zijn vrijheidsstrijd, die er een belangrijk principe van religieuze tolerantie op na houdt, die zegt we dat ons moeten bevrijden van religieus fanatisme, dat het ergste is van de wereld. Vandaag de dag moet een Spaans historicus met gezonde objectiviteit kunnen zeggen dat Willem van Oranje zo’n bijzondere rol heeft gespeeld dat hij behoort tot ieders erfgoed.’