Decennialang maakt de Britse komiek Charlie Chaplin de Amerikanen aan het lachen. Maar schandalen met vrouwen beschadigen zijn reputatie. Als hij ook nog wordt verdacht van communistische sympathieën, kan hij opkrassen.
Het was een scène die hij zelf nooit had durven verzinnen. Te wreed, te ongeremd in zijn voorspelbare symboliek: de kleine zwerver, wankelend over de kade, zijn wandelstok veilig opgeborgen, zijn hoed al lang bij de voddenboer, zijn reputatie aan gort. Ooit de beroemdste man ter wereld, nu slechts een voetnoot die zich inscheept naar Europa. Niet uit verlangen, maar uit noodzaak. Amerika, het land dat zich graag tooit met tweede kansen, had hem zonder pardon op straat gezet.
Op 18 september 1952 stak Charlie Chaplin met zijn vrouw en kinderen de oceaan over. De volgende ochtend verscheurde Washington zijn verblijfsvergunning. De man die miljoenen had geleerd te lachen om armoede, honger en ongeluk, moest voortaan smeken om een visum als hij wilde terugkeren naar het land waar hij een fortuin had verdiend. Alsof de democratie van Thomas Jefferson en Abraham Lincoln in elkaar zou storten omdat een man met een snorretje en clownsschoenen misschien een kwinkslag te veel in petto had.
En dat terwijl diezelfde Chaplin drie decennia lang Hollywood had gedomineerd. Hij was als piepjonge Britse komediant in 1913 met een rondreizend toneelgroepje in Amerika beland en blijven hangen omdat hij dronken kon spelen zonder een druppel te hoeven drinken. De Keystone Studio’s gaven hem een contract om meer van dat soort grollen uit te halen en hij bedacht een typetje voor ze dat hij The Tramp noemde: een zwerver in een te wijde broek en een te smalle jas, voorzien van een wandelstokje en een hoed die van iemand anders leek. De look werd afgemaakt met een grappig klein snorretje en komisch grote schoenen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het publiek vrat hem op; studio’s produceerden in de jaren tien en twintig zijn films zo snel als ze het cellulose konden ontwikkelen. De opbrengsten waren even grotesk als de schoenen waarin hij rond stuntelde. Chaplin begreep eerder dan wie ook dat zijn gezicht geld waard was en liet zichzelf in poppen, posters en prullaria persen; een vroege voorloper van Disneys gouden handel. Ook had hij genoeg zakelijke kennis om te weten dat je het meest verdient als je zelf alle touwtjes in handen houdt. Dus bouwde hij zijn eigen studio en richtte in 1919 samen met mede-acteurs Douglas Fairbanks, Mary Pickford en D.W. Griffith distributiemaatschappij United Artists op. Hij was op het toppunt van zijn macht.
Jonge meisjes
Want achter de schermen broeide er van alles. Chaplins oog voor jonge aanstormende actrices, soms ontnuchterend jong, werd een hardnekkig refrein in de roddelpers. Hij trouwde meer dan eens met een 16-jarige en scheidde er even vaak van. Zijn reputatie kreeg tijdens die schandalen een oplawaai, maar niet genoeg om het publiek weg te jagen.
Wat hem voor het eerst echt in de problemen bracht, was de komst van de geluidsfilm. Terwijl de rest van Hollywood allang sprak, zong en gilde, hield The Tramp halsstarrig zijn mond. City Lights (1931) bevatte als vanouds geen woord dialoog, toch werd de anderhalf uur lange film een triomf. Maar zelfs de grootste komiek van zijn tijd kon de tijd niet langer voor de gek houden. Dus gaf hij The Tramp in 1936 een waardig afscheid in Modern Times. Een film met geluid, waarin de zwerver één keer zijn stem laat horen – in een onzinnig liedje, zodat niemand echt iets verstond.
De film was een komische aanklacht tegen de Amerikaanse fabrieken, waar arbeiders werden vermalen in de jacht op het grote geld. Hoogtepunt was de scène waarin Chaplin zelf letterlijk vastloopt in de machinerie van de lopende band, de fabriek slokt hem op. Het publiek lachte minder hard dan hij had gehoopt; de overheid lachte zelfs helemaal niet. Want kritiek op het systeem was in Amerika gevaarlijk. De man die het volk had geleerd dat je ook om ellende kunt lachen, werd zelf tot een tragedie herschreven door FBI-baas J. Edgar Hoover. Die begon een van zijn beruchte dossiers over hem bij te houden. Was de Brit zo’n verfoeilijke socialist?
Kritiek op het systeem was in Amerika gevaarlijk
Alsof hij voorvoelde dat het bijna met hem was gedaan in de VS, besloot Chaplin nog één Hollywood-spektakel te maken, misschien wel zijn beroemdste ooit. The Great Dictator (1940) was een pastiche op Adolf Hitler en zijn snelle opkomst in Duitsland. Chaplin deed er twee jaar over om te film te maken, een tijd waarin Hitler zich ontwikkelde van dreiging tot usurpator. Maar het resultaat was verbluffend, niet het minst omdat Chaplin eindelijk sprak. Maar nog opmerkelijker was hoeveel de Engelsman leek op Hitler – of andersom.

Maar wat Hoover uit de film destilleerde, was dat Chaplin zich uitsprak tegen militarisme en nationalisme. Dat hij tegen de SS en het nationaal-socialisme was, vergat de FBI-baas voor het gemak. Hoover bleef met de reukzin van een bloedhond belastend materiaal toevoegen aan zijn dossier. Chaplin had communistische vrienden en was wel eens in de ambassade van de Sovjet-Unie gezien. Maar de grootste kans om hem van het toneel te laten verdwijnen was weer een escapade. Uiteraard met een jonge actrice, die beweerde een kind van hem te hebben. Hoewel haar dochter (zo is met een bloedtest vastgesteld) niet van Chaplin was, leverde de beschuldiging toch een langdurige civiele rechtszaak op. De FBI rook een kans.

Als Chaplin de vader was, dan had hij seks gehad met de actrice. Dat was op zich niet strafbaar – ze was 21 – maar de komiek had met haar ooit een staatsgrens overschreden, wat volgens de Amerikaanse wet kon duiden op vrouwenhandel. Die idiote strafrechtzaak won Chaplin gemakkelijk, maar hij moest het kind van de actrice wel alimentatie betalen tot ze volwassen was.
Door beide rechtszaken was zijn reputatie in de Verenigde Staten bovendien helemaal kapot. Kranten begonnen te roepen dat Washington hem moest uitzetten. Zeker omdat hij in 1943, nog tijdens de civiele zaak, trouwde met wéér een andere tiener, de 18-jarige Oona O’Neill. Het bevestigde voor Amerikaanse media dat Chaplin een viespeuk was.
Volgens de media was Chaplin een viespeuk
IJdelheidsproject
Chaplin draait nog één film in de VS. Eentje die hij bij gebrek aan partners zelf produceert, financiert en regisseert. Uiteraard speelt hij ook de hoofdrol, een Franse seriemoordenaar. Zijn film Monsieur Verdoux (1947) is een waargebeurd verhaal dat zich uitdost als boulevardkomedie, maar meer weg heeft van een preek. Chaplin laat de Kleine Zwerver definitief achter zich en speelt een rol die dichter bij zijn ware aard ligt: de gecultiveerde sociopaat, die rijke weduwen het graf in lokt met dezelfde elegantie als waarmee hij ooit zijn wandelstok liet draaien.
De film wil een zwarte satire zijn, een geestig spel over geldhonger en gebrekkige moraal, maar voelt als een ober die zichzelf voor Voltaire houdt en je tussen de gangen door de wereld uitlegt. De moorden zijn droogkomisch, de ironie broos, de boodschap wordt erin gehamerd als spijkers in een doodskist: oorlog doodt miljoenen, dus waarom rouwen om een paar dames die meneer Verdoux in de salon vergiftigt? Het is Chaplins biecht, een ijdelheidsproject dat meer vertelt dan zijn zwerverstreken ooit deden. Hij laat zien dat hij nooit het slachtoffer van de moderniteit was, maar haar meest briljante manipulator.

Amerikaanse critici zijn niet mals over de rolprent: ze vinden de boodschap veel te politiek. De film doet het dan ook slecht in de VS, maar goed in Europa. Het is inmiddels overduidelijk dat daar Chaplins toekomst ligt. Zijn volgende film, Limelight, wordt opgenomen in Londen. Het is een bitterzoete komedie over een uitgerangeerde komiek. Als Chaplin op de boot stapt met zijn vrouw en vijf kinderen, voorvoelt hij al wat er gaat gebeuren. Hij krijgt onderweg te horen dat zijn verblijfsvergunning is ingetrokken, zo maar terugkeren naar de Verenigde Staten is uitgesloten. Dus gaat Limelight uiteindelijk in Londen in première.
Limelight gaat over een uitgerangeerde komiek
Wat de doorslag geeft voor Washington, is het vermoeden dat Chaplin communist is. Het zijn de jaren waarin het McCarthyisme in opkomst is en iedereen die niet de Amerikaanse adelaar aanbidt, wordt gezien als een volksgevaar. De verdenking dat Chaplin het communisme aanhangt, was minder een zaak van bewijs dan van buikgevoel; het soort paranoia dat Amerika in de jaren veertig en vijftig serveerde als ontbijt, lunch en avondeten. Chaplin had een te grote mond en hij weigerde zich in te schrijven bij de Amerikaanse droom als brave immigrant. Dus moest hij wel een rode rat zijn.

In werkelijkheid had Chaplin de progressieve ideologie van een jazzmuzikant: grillig, zelfzuchtig en wars van elke partijdiscipline. Maar Amerika, dat zichzelf toen al niet verdroeg zonder vijanden, had zijn stalinistische schaduwbeeld nodig. Dus werd Chaplin, die nog nooit een collectief had gevormd, verheven tot het Grote Rode Gevaar, een komische Lenin in een maatpak.
Snibbige moralist
Als hij al links was, dan een salonsocialist. Chaplin vestigde zich na voltooiing van Limelight in Zwitserland, waar hij in 1952 het prachtige Manoir de Ban koopt. Een spectaculair landhuis bij het schilderachtige stadje Vevey. Het ligt in de oksel van een berg, op een klein plateau dat afkalft in een diepe vallei van een snelstromend riviertje. Om het huis heen liggen de beste wijngaarden van Zwitserland, voor hem glinstert het koele water van het Lac Léman. In het huis groeien de acht kinderen op die Chaplin heeft met Oona, want deze relatie is wel bestand tegen de nukken van zijn leven.
In veel lager tempo gaat Chaplin door met het maken van films. A King in New York is Chaplin die, verbannen uit het land dat hem grootmaakte, nog één keer de kroon opzet en een toespraak houdt aan een zaal die allang is leeggelopen. Het is een film die eruitziet alsof hij in een hotelkamer is gedraaid met het meubilair van een failliete toneelvereniging; de oude meester (hij is 67) is niet langer de stille clown, maar een snibbige moralist die met de elegantie van een bulldozer en de subtiliteit van een brandalarm de hypocrisie van McCarthy’s Amerika aan de kaak stelt.
Ruzie met George Orwell
In 2003 blijkt dat Charlie Chaplin ook bij de Britse geheime dienst op de radar stond. Niemand minder dan schrijver George Orwell had hem in het geheim beschuldigd een communist te zijn. Het is moeilijk kiezen wie gelijk had: Orwell, die met de bezorgdheid van een dorpsonderwijzer meende overal het rode gevaar te zien, of Chaplin, die zijn politieke ernst droeg als een maatpak. Het bericht dat Orwell de grote clown van communisme beschuldigde, leest nu als een kabbelende ruzie tussen twee standbeelden: de een eeuwig met een pen, de ander met een wandelstok. Orwell was niet per se fout, maar hij was altijd zo verschrikkelijk zeker van zijn gelijk. Chaplin was niet per se communist, maar wel onverbiddelijk in zijn overtuiging dat hij belangrijk was.

De in Engeland gemaakte film is warrig en te lang, maar er zitten momenten van zulke zuivere begaafdheid in dat je vergeet dat je naar een man kijkt die niet meer weet of hij nog ster is of hofnar. Het draait allemaal om een afgezette monarch en een jongen, gespeeld door Chaplins zoon Michael, wiens ouders door de FBI zijn gearresteerd wegens on-Amerikaanse activiteiten; een directe verwijzing naar zijn eigen recente verleden. Alleen legt Chaplin de boodschap er zo dik bovenop, dat critici teleurgesteld zijn en de ster niet onterecht ‘verbitterd’ noemen. Als alle opbrengsten binnen zijn en alle kosten betaald, verdient Chaplin 960 dollar aan de film.
Voor een ander was dat einde carrière. Toch gebeurt er in de jaren daarna iets opmerkelijks. Amerikaanse bioscopen beginnen retrospectieven te vertonen van Chaplins films. Zelfs Monsieur Verdoux trekt in deze tweede ronde volle zalen. De autobiografie van Chaplin, uitgebracht in 1964, wordt een bestseller in de VS en zorgt dat zijn naam weer op ieders lippen ligt. McCarthy is weg, de tijden zijn veranderd, dat is duidelijk. Universal Pictures besluit daarom tóch nog een film met de oude meester te maken, ze betalen 600.000 dollar om hem over te halen. A Countess from Hong Kong (1967) heeft Sophia Loren en Marlon Brando als hoofdrolspelers; Chaplin zelf regisseert en heeft een figurantenrolletje. De film kost 3 miljoen om te maken en levert 1 miljoen op; het is zijn allerlaatste productie.

Maar niet zijn laatste kunstje. In 1972 ontvangt Chaplin een ere-Oscar voor zijn gehele oeuvre en een visum om de prijs in ontvangst te nemen. Het was geen uitreiking, maar een premature staatsbegrafenis: de oude koning, broos als perkament, schuifelt het paleis binnen dat hem ooit uitspuwde, en de hovelingen die hem verbannen hadden, staan nu huilend op. De ere-Oscar, een klein, glimmend beeldje, lijkt in Chaplins trillende vingers minder een prijs dan een excuus. De man die de taal van zwijgen en lachen uitvond, krijgt eindelijk de laatste, luidruchtigste ovatie. Alsof Amerika pas toen besefte dat ze niet hun hofnar hadden weggestuurd, maar hun Shakespeare.
Vijf jaar later overlijdt Chaplin in zijn Zwitserse landhuis.
Meer weten:
- Chaplin: His Life and Art (2013) door David Robinson is een klassieke biografie.
- My Autobiography (1964) door Charlie Chaplin bestaat uit een openhartig verslag van zijn leven.
- Chaplin: A Life (2008) door Stephen M. Weissman is geschreven door een psychoanalyticus.
