Home Dossiers Koude Oorlog McCarthy en de communistenvrees in de Verenigde Staten

McCarthy en de communistenvrees in de Verenigde Staten

  • Gepubliceerd op: 30 november 2005
  • Laatste update 24 apr 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 13 minuten leestijd
Foto van Joseph McCarthy
Wereldleiders tijdens de Koude Oorlog.
Dossier Koude Oorlog Bekijk dossier

De angst voor communisten in het Amerika van de jaren vijftig wordt tegenwoordig vaak afgedaan als kinderlijk en irrationeel. Maar helemaal onterecht was hij niet. Zelfs de leugens van McCarthy waren geïnspireerd door de werkelijkheid, want in de jaren negentig van de vorige eeuw bleek dat Sovjet-spionage in de Verenigde Staten veel omvangrijker was dan werd aangenomen.

Weinig Amerikanen hadden van Joseph McCarthy gehoord voordat hij op 9 februari 1950 het spreekgestoelte beklom van de Women’s Republican Club of Wheeling in West-Virginia. Op dit onwaarschijnlijke platform deed de senator uit Wisconsin een sensationele onthulling: hij zou beschikken over een lijst van 205 ‘leden van de communistische partij’, die ‘werken op het departement van Buitenlandse Zaken en daar het beleid bepalen’. Het nieuws sloeg in als een bom. Als het waar was, dan had de Democratische regering in Washington jarenlang zitten slapen, en macht gegeven aan lieden die het Amerikaanse staatsbestel omver wilden werpen.

Meer lezen over de Koude Oorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Maar McCarthy loog. De lijst van 205 bestond niet. Hij krabbelde terug en verlaagde het getal tot 57. Tegelijk beloofde hij de spoedige ontmaskering van ‘Moskous topspion’ in Washington, een belofte die hij nooit zou inlossen. ‘Bedrog en voor-de-gekhouderij,’ zo noemde een inderhaast ingestelde regeringscommissie de aantijgingen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Maar hiermee was McCarthy allesbehalve uit het veld geslagen. De publiciteit rond de verhoren van de commissie had hem landelijke bekendheid gegeven. Algauw beschikte ‘Tailgunner Joe’, zoals McCarthy zich met een verwijzing naar zijn diensttijd liet noemen, over een aanzienlijke schare aanhangers. McCarthy’s beschuldiging dat de federale regering soft on communism was, ging er bij conservatief Amerika in als koek. Republikeinen en zuidelijke Democraten hadden de buik vol van de ‘liberale’ Democratische factie, die al vanaf 1932 de federale overheid beheerste.

In de jaren vóór de oorlog, toen president Roosevelt met zijn New Deal een ongekend links economisch beleid voerde, was het communisme in progressieve kringen salonfähig geworden. Communisten hadden een relatief grote invloed binnen de vakbeweging. En ondanks het feit dat Roosevelt via de Smith Act hoge straffen had gesteld op elk revolutionair streven van rechts of van links, stonden de liberals in het Witte Huis volgens veel conservatieve Amerikanen gevaarlijk dicht bij het punt waarop zij het land aan het goddeloze communisme zouden uitleveren. De Koude Oorlog die zojuist was uitgebroken deed de rest.

Het geestelijke klimaat in het Amerika van de jaren vijftig werd volgens de geschiedenisboekjes beheerst door ‘McCarthyisme’: een collectieve, hysterische angst voor het Rode Gevaar die leidde tot een ware heksenjacht naar verborgen communisten op invloedrijke posities – vaak zonder veel resultaat. Veel historici doen die angst af als kinderlijk en irrationeel, of als een propagandamiddel van rechtse demagogen. Maar helemaal onterecht was de vrees voor het communisme niet. Zelfs de leugens van McCarthy waren geïnspireerd door de werkelijkheid.

McCarthy en de vrees voor communisten

Dat de Sovjet-Unie werkelijk beschikte over geheime informanten binnen de Amerikaanse overheid was duidelijk geworden in augustus 1945, toen een van hen, Elizabeth Bentley, overliep naar de Amerikanen. De zaak werd onderzocht door een permanente parlementaire commissie, de House Committee on Un-American Activities (HUAC). Deze had zijn oorsprong in de jaren dertig, toen zij speurde naar een fascistische vijfde colonne. Na de Tweede Wereldoorlog verschoof het aandachtsveld naar het communisme.

De HUAC werd na 1946 gedomineerd door Republikeinen, wie er alles aan gelegen was om de Democratische regering – inmiddels onder leiding van Harry Truman – te beschadigen. President Truman op zijn beurt liet zich vaak neerbuigend uit over de commissie, die volgens hem ‘partijdig’ was. Toch waren er ook onder de Democratische HUAC-leden echte communistenvreters. Zoals John Rankin, een extreem-conservatieve zuiderling, die het communisme beschouwde als een joods complot.

Een maand na Bentleys desertie meldde zich een tweede Sovjet-spion: luitenant Igor Gouzenko, die tijdens de oorlog op de ambassade van de Sovjet-Unie in Canada had gewerkt. Hij had het berichtenverkeer onderhouden tussen Moskou en een netwerk van informanten binnen de Canadese overheid. Gouzenko vertelde dat Sovjet-spionnen zich toegang hadden weten te verschaffen tot geallieerde nucleaire geheimen, onder meer via informanten in de Verenigde Staten. Een aantal van hen kon worden ontmaskerd dankzij Gouzenko’s verklaringen, en dankzij het feit dat de Amerikaanse inlichtingendienst een deel van het berichtenverkeer tussen Moskou en de diplomatieke missie in Washington had weten te onderscheppen.

In het kader van het zogeheten ‘Venona-project’ slaagden cryptografen erin zo’n 2200 van deze berichten te ontcijferen – de laatste pas in 1981. Overigens konden deze vaak niet gebruikt worden als bewijsmateriaal in de rechtszaal, omdat de Russen niet mochten weten dat ze werden gekraakt. Pas in 1995 begon de CIA met het openbaar maken van de Venona-documenten, zodat ze voor historisch onderzoek konden worden gebruikt. Tegelijk gingen de deuren van de KGB-archieven in Rusland op een kier. Nu bleek dat Sovjet-spionage in de Verenigde Staten in de oorlogsjaren omvangrijker was dan voorheen werd aangenomen.

Tot het begin van de jaren dertig waren Russische inlichtingendiensten slechts op kleine schaal in de Verenigde Staten actief. Dat veranderde eind 1933, toen de Amerikaanse erkenning van de Sovjet-Unie kansen bood om onder diplomatieke vlag geheime spionageactiviteiten te ontplooien. De Sovjets rekruteerden bij voorkeur leden van de Amerikaanse communistische partij, die beschikte over een ondergrondse tak. De oplopende spanningen in de wereld maakten Moskou vooral nieuwsgierig naar Amerika’s militaire geheimen.

Wesp en Hommel

Nucleaire spionage door de Sovjet-Unie had zijn oorsprong in maart 1942. Op een dag kreeg Clarence Hiskey, chemieprofessor aan Columbia University in Washington, bezoek van de jonge onderzoeker Franklin Zelman, die solliciteerde naar een postdoc-plaats. Terwijl zij na het bezoek samen naar de metro liepen, mijmerde Hiskey hardop hoe de stad eruit zou zien als hij zou worden geraakt door één enkele bom met een gigantische explosieve kracht. Zelman antwoordde dat zo’n bom niet bestond, maar Hiskey zei: ‘Hij bestaat wel. Ik werk eraan.’ Hiskey vermoedde niet dat Zelman spioneerde voor de Sovjets. Na enig doorvragen wist deze genoeg om een alarmerend rapport aan Moskou te sturen: de Amerikanen hadden de knapste wetenschappers van de wereld samengebracht om te werkten aan een ‘radioactieve’ bom – in allerijl, want de Duitsers waren hen misschien al voor.

Hiskeys loslippigheid betekende het startsein voor een intensieve zoektocht naar de geheime Amerikaanse atoombom – door de Russen aangeduid met de codenaam ‘Enormoz’. Wetenschappers van wie bekend was dat ze de Sovjet-Unie goedgezind waren werden voorzichtig gepolst. De uit nazi-Duitsland gevluchte natuurkundige Klaus Fuchs smokkelde belangrijke geheime informatie over opzet en voortgang van het atoomprogramma uit de geheime basis Los Alamos in New Mexico. Datzelfde gold voor de mechanicus David Greenglass (codenaam ‘Hommel’), die technische gegevens doorsluisde via zijn vrouw Ruth (‘Wesp’) en zijn zwager Julius Rosenberg (‘Antenne’).

Alle drie waren dit jonge, overtuigde communisten, die geloofden dat het desastreuze gevolgen voor de wereld zou hebben wanneer Amerika als enige supermacht over de atoombom zou beschikken. Ook Fuchs spioneerde uit idealisme; toen een van zijn contactpersonen hem eens wilde belonen met 1000 dollar, weigerde hij het geld aan te pakken.

De ontmoetingen met deze informanten vonden plaats op een verlaten brug in de woestijn rond Los Alamos en hadden niet misstaan in een slechte spionagefilm. Fuchs’ contactpersoon Harry Gold beschreef in een rapport aan Moskou de identificatieprocedure in het geval dat een vervanger Fuchs zou ontmoeten: ‘De man zal een geel potlood tussen twee blauwe potloden in zijn revers dragen plus een exemplaar van Bennett Cerfs Try and Stop Me. K. [Klaus Fuchs] zal hem zeggen: “Hoe is het met je broer Raymond?”, en het antwoord zal zijn “Niet goed, hij ligt al twee weken in het ziekenhuis.” De laatste identificatie zal zijn via een doormidden gescheurd stuk papier, waarvan K. één helft heeft.’

Hoe cruciaal de informatie van spionnen als Fuchs en Greenglass was voor de ontwikkeling van de Russische atoombom, is niet met zekerheid te zeggen. Het principe van kernsplitsing was de natuurkundigen in de Sovjet-Unie bekend. Waar het op aankwam was oplossingen te vinden voor praktische problemen, zoals de techniek waarmee de bom moest worden ontstoken. Zonder spionage zouden de Sovjets op den duur ook een atoombom hebben gemaakt, maar dankzij de informatie uit Amerika werd die termijn waarschijnlijk met een paar jaar bekort.

Nixon en McCarthy

Fuchs, Gold, Rosenberg en de Greenglasses liepen na de Tweede Wereldoorlog door toedoen van Gouzenko’s bekentenissen tegen de lamp. Anderen die betrokken waren bij de ‘Enormoz’-spionage ontsprongen de dans. Van tientallen informanten en koeriers die in de Venona-berichten en Sovjet-archieven worden genoemd is de identiteit tot op de dag van vandaag onbekend. Wie echter gepakt werd, moest zwaar boeten.

Fuchs, Gold en David en Ruth Greenglas, die zich tijdens het proces coöperatief hadden opgesteld, kwamen ervanaf met lange gevangenisstraffen. Julius Rosenberg werd samen met zijn vrouw Ethel – hoewel zij slechts een bijrol had gespeeld – op 19 juni 1953 ter dood gebracht. Hun executie leidde tot heftige protesten van links. Complottheorieën deden de ronde: de FBI zou het bewijsmateriaal hebben vervalst en er zou antisemitisme in het spel zijn. De Rosenbergs waren jong, idealistisch en verliefd – alles wat nodig was om als martelaren te worden vereerd. In het Oostblok verrezen zelfs standbeelden van het echtpaar.

Ondertussen had de zaak van Elizabeth Bentley een dramatische wending genomen. In 1948 was een nieuwe getuige ten tonele verschenen: de voormalige Sovjet-spion Whittaker Chambers. Voor de HUAC onthulde hij namen van medespionnen. De meest prominente was Alger Hiss, een hoge diplomaat die een belangrijke rol had gespeeld op de Conferentie van Jalta en bij de oprichting van de Verenigde Naties. Hiss ontkende alles en werd door veel Amerikanen op zijn woord geloofd. Hij was jong, blank, welbespraakt en veelbelovend – kortom, een voorbeeldig Amerikaan. Zo’n man kón eenvoudig weg geen spion zijn. Het feit dat uitgerekend Hiss voor de HUAC moest verschijnen, schaadde zelfs de reputatie van de commissie.

Voor een jong Republikeins Congreslid uit Californië betekende de zaak-Hiss echter zijn doorbraak in de landelijke politiek. Richard Nixon toonde zich tijdens de verhoren door de HUAC een van de meest doortastende ondervragers en won zo aan prestige bij het conservatieve electoraat. Zijn vasthoudendheid droeg er sterk toe bij dat Hiss uiteindelijk toch werd veroordeeld. Documenten uit het bezit van Chambers bewezen dat Hiss schuldig was aan spionage, maar omdat er te veel tijd zat tussen aanklacht en vonnis, kreeg hij alleen de relatief lage straf van vijf jaar gevangenis wegens meineed.

Hiss heeft zijn schuld tot aan zijn dood in 1996 ontkend. Velen geloofden hem, en geloven hem nog. Hij zou erin zijn geluisd door de CIA, door Chambers, of door de Sovjets. De KGB-archieven en de Venona-documenten vertellen echter een heel ander verhaal. Hiss (codenaam ‘Advocaat’) kreeg tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog zelfs een Russische onderscheiding voor zijn spionagewerk. Het is dus niet terecht om hem te beschouwen als het slachtoffer van een heksenjacht op communisten.

Beschuldigingen van McCarthy

Dat er ondertussen dingen gebeurden in de Verenigde Staten die veel van een heksenjacht weg hadden, staat buiten kijf. Op een andere manier zijn bijvoorbeeld de verhoren door de HUAC van acteurs en filmproducenten in Hollywood, die begonnen in 1947 en aan aantal jaren in beslag namen, niet te omschrijven. De vraag was in hun geval niet of de ondervraagden voor de Sovjet-Unie spioneerden, maar louter en alleen of zij communisten waren. In het klimaat dat onder invloed van de Koude Oorlog en de verschillende spionagezaken was ontstaan, was iedereen met communistische sympathieën een potentiële landverrader. Dat gold vooral voor mensen in overheidsdienst of bij de media.

De Republikeinse HUAC-voorzitter J. Parnell Thomas had zich vast voorgenomen Hollywood te zuiveren, dat hij zag als een bron van ‘on-Amerikaanse’, communistische propaganda. Veel acteurs en regisseurs waren politiek links georiënteerd en sommigen hadden uitgesproken communistische sympathieën. Maar als ze al de ambitie hadden gehad om hun ideologie via films uit te dragen, dan waren ze daar nooit in geslaagd. Alleen tijdens de oorlog was een handjevol pro-Sovjet-films geproduceerd, maar dat viel volledig te rijmen met het feit dat de Russen toen bondgenoten waren in de strijd tegen nazi-Duitsland.

De ‘Hollywood Hearings’ trokken echter geweldige aandacht van de media. De meeste filmmakers en acteurs verklaarden voor de HUAC dat ze niets van het communisme moesten hebben. Tien communistische werknemers in de filmindustrie daarentegen weigerden de vragen naar hun politieke voorkeur te beantwoorden. Hun carrières waren voorgoed gebroken, evenals die van twee- tot driehonderd anderen die door de HUAC al dan niet terecht tot communisten waren bestempeld en op de zwarte lijst belandden.

Tot een politieke staatscensuur op alle films, zoals Thomas wenste, kwam het niet. Dat was ook niet nodig, want Hollywood liep voortaan keurig in de pas met het anticommunisme. Het Rode Gevaar werd breed uitgemeten in nieuwe films als I Married A Communist (1949) en My Son John (1952). Niet de beste films overigens, en ook niet de meest succesvolle; I Married A Communist werd omgedoopt tot The Woman On Pier 13 nadat was gebleken dat de eerste titel weinig indruk maakte op het Amerikaanse publiek.

Behalve in de filmindustrie werden ook binnen de overheid pogingen gedaan om ‘schoon schip’ te maken. Vanaf 1947, maar vooral nadat de Republikein Eisenhower in 1953 tot president was gekozen, werden ambtenaren een voor een gecontroleerd op hun politieke betrouwbaarheid. Ook eigenschappen als alcoholverslaving, psychische instabiliteit en homoseksualiteit werden beschouwd als veiligheidsrisico’s. Uiteindelijk claimde de regering-Eisenhower zich van 1456 risicogevallen te hebben ontdaan, waarbij zij voor het gemak reguliere ontslagen en zelfs sterfgevallen meetelde. Van een grootschalige zuivering was geen sprake.

Ondertussen hield McCarthy de aandacht op zich gevestigd door in de Senaat almaar nieuwe beschuldigingen te uiten aan het adres van hooggeplaatste ambtenaren en diplomaten. Daarbij schuwde de senator, die stevig dronk, grof taalgebruik niet. ‘Wie tegen McCarthy is, is ofwel een communist, ofwel een flikker,’ luidde slechts een van zijn beruchte uitspraken. Zijn fans vonden het prachtig, maar politiek kwam McCarthy steeds meer geïsoleerd te staan, ook binnen zijn eigen partij.

Zolang zijn scheldkanonnades gericht waren tegen de verfoeide liberals in het Witte Huis, konden zij gunstig zijn voor de Republikeinse zaak. Maar McCarthy wist ook na de verkiezing van Eisenhower niet van ophouden. Dit keer ‘ontmaskerde’ hij een legertandarts die ondanks zijn communistische ideeën tot de rang van majoor had kunnen opklimmen. De onthulling werkte als een boemerang. McCarthy was te ver gegaan: hij had het blazoen van het Amerikaanse leger bezoedeld. Zelfs Nixon waarschuwde nu op televisie tegen McCarthy’s ‘onverantwoorde retoriek en dubieuze methoden’.

In december 1954 besloot de Senaat zijn meest beruchte lid officieel te berispen. Drie jaar later overleed McCarthy op 49-jarige leeftijd aan een acute leverontsteking. Een paar maanden na zijn dood zou opnieuw een aantal Sovjet-spionnen worden gearresteerd, onder wie een Amerikaanse luchtmachtkapitein. McCarthy zelf had ondanks zijn reputatie als communistenjager niet één echte spion weten te ontmaskeren.

Meer weten:

  • Een goede inleiding in het Amerikaanse anticommunisme in de jaren vijftig is te vinden in Stephen J. Whitfields boek The Culture of the Cold War (1991), en in Ellen Schreckers Many Are the Crimes. McCarthyism in America (1998). Waar Schrecker vooral de uitwassen van de communistenangst belicht, betoogt John E. Haynes in Red Scare or Red Menace? (1996) dat er wel degelijk rationele gronden waren om alert te zijn. Interessant zijn ook zijn analyse van de verschillende vormen van anticommunisme – protestants, katholiek, sociaal-democratisch – en zijn grote aandacht voor de voorgeschiedenis: de jacht op vermeende fascisten in de jaren dertig en veertig.
  • In Venona. Decoding Soviet Espionage in America (1999) gaat Haynes dieper in op de ontcijfering van Russische geheime berichten door de Amerikaanse veiligheidsdiensten, in het kader van het Venona-project.
  • Allen Weinstein en Alexander Vassiliev kregen in de jaren negentig toegang tot de KGB-archieven en tekenden hun bevindingen op in The Haunted Wood (1999). Hun conclusie: de Sovjet-Unie beschikte in de jaren dertig en veertig over een uitgebreid spionagenetwerk in de Verenigde Staten.
  • Wie meer over de persoon en betekenis van Joseph McCarthy wil weten, kan terecht bij zijn biograaf Arthur Herman. Diens boek Joseph McCarthy. Reexamining the Life and Legacy of America’s Most Hated Senator (2000) is bedoeld als een apologie, maar slaagt niet in die opzet.