In zijn nieuwste boek, De onderwerping, beschrijft historicus en filosoof Philipp Blom de geschiedenis van het ‘volslagen waanzinnige idee’ dat de mens de aarde kan controleren. Die misvatting heeft wortels in de bronstijd, en had volgens Blom in de Verlichting moeten bezwijken. Maar het idee hield stand en leidde mens en aarde richting een klimaatcrisis – waar we heel misschien nog uit kunnen komen.
In De onderwerping betoogt u dat er iets grondig mis is met de verhouding tussen mens en natuur. En volgens u was dat ruim 4000 jaar geleden ook al zo, toen Mesopotamiërs elkaar mythische verhalen vertelden over de machtige koning Gilgamesj. Welke rol speelt hij in uw boek?
Blom: ‘Gilgamesj, koning van Uruk, was de hoofdpersoon in de oudste geschreven literatuur die we kennen. En hij wilde, heel typerend, de natuur al zijn wil opleggen. Met zijn vriend Enkidoe ging hij bijvoorbeeld naar een cederwoud. Daar doodden de twee vrienden de bosgeest Choembaba en kapten ze de bomen van het bos om er deuren van te maken voor een tempel. Gilgamesj en Enkidoe zagen de natuur dus als een economisch middel, dat ze naar hun hand konden zetten. Dat waanidee, dat de mens de natuur kan beheersen, duikt dus al op in de oudste geschreven verhalen. Dat vind ik heel frappant.’
Meer interviews met prominente historici lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Maar het gedrag van de twee vrienden wekte de woede van de goden, die Enkidoe lieten sterven. In het epos van Gilgamesj zit dus ook een boodschap dat de mens niet zomaar met de natuur kan doen wat hij wil.
‘Zeker, de macht van Gilgamesj was begrensd. Maar de drang om de natuur te onderwerpen was er.’
Dus als het bij epos van Gilgamesj was gebleven, hadden we nu geen klimaatprobleem gehad. Wat ging er mis?
‘Daarvoor moeten we kijken naar de eerste bijbelboeken, die in de zesde eeuw voor Christus hun vorm kregen. Dat gebeurde toen een groep Joden in Babylon in ballingschap moest wonen en probeerde vast te houden aan de eigen cultuur uit hun thuisstreek Judea. Daarom schreven zij hun oude verhalen op, waarbij ze sterk werden beïnvloed door de Babylonische cultuur. En die legde veel nadruk op onderwerping, van andere mensen en van de natuur. Uit die streek en die periode kennen we bijvoorbeeld veel afbeeldingen van koningen die leeuwen doden of vijanden afmaken. In die sfeer schreven de Joden hun bijbelse teksten op, en in die context ontstond een opmerkelijke passage uit Genesis.’
Blom doelt op de woorden die God in Genesis 1:28 richt aan Adam en Eva: ‘Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Waarom zijn die woorden zo belangrijk?
‘Ze ontstonden in een heel specifieke context, die van het Babylonische Rijk, dat toen op zijn laatste benen liep. Maar ze bleven lang bewaard omdat de Bijbel fungeerde als een tijdcapsule, die de opvattingen naar een heel andere context bracht: die van het Romeinse Rijk, waar het christendom ontstond en waar het nieuwe geloof dankzij de fantastische infrastructuur de kans kreeg zich te verspreiden.
De Romeinse bovenlaag zag aanvankelijk weinig in de christelijke religie. Die was iets voor slaven en anderen uit de lagere klassen, vonden zij. En de kern ervan – een God die zichzelf bewust liet vermoorden – vonden ze onlogisch en on-Romeins. Maar in de late Oudheid, toen het rijk in crisis verkeerde, raakte het christendom ook in elitaire kringen in de mode, als een fris en onbedorven tegengif tegen problemen als decadentie. Een van de nieuwe christenen uit die bovenlaag was Augustinus.’
De Noord-Afrikaanse kerkvader Augustinus leefde van 354 tot 430 n.Chr. en stond in een filosofische traditie die terugging op de Griekse filosoof Plato. Die had zo’n acht eeuwen eerder betoogd dat onze dagelijkse werkelijkheid een zwakke afspiegeling was van een abstractere, hogere en belangrijkere wereld van ‘ideeën’. Die manier van denken beleefde in de Romeinse tijd een heropleving onder ‘neoplatoonse’ denkers, waartoe ook Augustinus behoorde.
‘Augustinus combineerde zijn neoplatoonse manier van denken met het christendom,’ vervolgt Blom. ‘Dat paste goed, want christenen waren net als neoplatonisten niet gefocust op het dagelijkse bestaan, maar op iets hogers – in hun geval het leven na de dood.
Daar kwam bij dat Augustinus veel nadacht over seks, dat hij zag als een kwaad dat moest worden gecontroleerd en onderdrukt. Misschien had dat iets te maken met zijn eigen leven van voordat hij zich bekeerde tot het christendom. Want dat was heel prettig geweest, ook seksueel. Misschien had hij dus last van zijn geweten en benadrukte hij daarom dat de seksuele drift moest worden beteugeld. Alleen dan kon de ziel volgens hem vrij worden.’
Daarom, zo betoogt Blom, kwam de invloedrijke Augustinus tot een christendom waarin het aardse – binnen en buiten de mens – verdacht was, en ingeperkt diende te worden. In die context betekenden Gods woorden aan Adam en Eva dat de mens de planeet kon en moest beheersen. Het is een ‘volslagen waanzinnig idee dat een primaat als de mens dat zou kunnen, maar die opvatting zit diep in ons culturele DNA’.
Is dat een exclusief westers idee?
‘Misschien is het wel typerend voor de mens dat hij zichzelf aan de ene kant ziet als onderdeel van de natuur, maar aan de andere kant als iets wat daarboven staat. Net als Gilgamesj, die voor twee derde goddelijk was en voor een derde aards, en die dat aardse deel wilde ontstijgen.
‘Ook andere culturen hebben dieren uitgeroeid en de bodem uitgeput’
Sommigen zeggen dat er in een ver verleden ook samenlevingen bestonden waarin het anders ging en waarin mensen meer in balans leefden met de natuur. Maar ik weet niet of dat klopt. In elk geval hebben ook allerlei andere groepen mensen al heel vroeg de natuur beschadigd: ze hebben dieren uitgeroeid en plaatselijk de bodem uitgeput. Dat soort gedrag is dus niet uniek voor de westerse cultuur.’
In de zeventiende eeuw schreef de filosoof Spinoza op een heel nieuwe manier over de verhouding tussen mens en natuur. U noemt hem de verstandigste van alle denkers uit zijn tijd. Waarom?
‘Spinoza begon met het bijbelse uitgangspunt dat God almachtig was, en alomtegenwoordig, en redeneerde vervolgens strikt logisch verder. Zo kwam hij tot de conclusie dat God samenviel met de natuur: God was de natuur, de natuur was God en daarbuiten bestond niets. Ook de mens was dus natuur, en hij stond er niet langer boven. Dat was een geniale move.’
‘Volgens Spinoza was ook de mens natuur – een geniale move’
Tot uw ergernis hielden andere denkers, zoals Spinoza’s voorganger René Descartes, juist vol dat er een fundamenteel verschil bestond tussen mens en natuur. Wat was er mis met hun manier van denken?
‘Descartes had een hondje, monsieur Grat, en hield duidelijk veel van het dier. Maar terwijl hij met zijn linkerhand zijn hond aaide, schreef hij met zijn rechterhand dat dieren heel anders waren dan de mens. Dat ze geen gevoelens hadden, dat ze niet konden denken en dat ze feitelijk machientjes waren.
Iedereen die met een dier samenleeft, weet dat die bewering niet kan kloppen, en dat honden wel degelijk voelen. Dat Descartes dat toch ontkende, is heel typerend voor de geschiedenis die ik beschrijf. Het idee dat de mens anders is dan andere dieren botst met allerlei waarnemingen. Maar toch hielden filosofen eraan vast.
Ook in de Verlichting, toen wetenschappelijk onderzoek nog duidelijker maakte dat de mens gewoon een onderdeel was van de natuur. Ondanks heel veel bewijs probeerden denkers het oude onderscheid te handhaven, net als Descartes.’
Waarom deden ze dat?
‘In die periode, in de Verlichting, vielen allerlei filosofen de bestaande maatschappelijke orde aan. Daarvoor wist iedereen dat de orde gebaseerd was op maatschappelijk ongelijkheid. Die hoorde erbij en zo was het goed; vorsten waren bijvoorbeeld meer waard dan burgers. Maar die ideeën werden bekritiseerd, en dat was veel om te verwerken. Daarom – en dat vind ik heel begrijpelijk – grepen veel denkers op andere fronten terug op oude ideeën, die ze kenden.’
Zo kwam het, aldus Blom, dat stokoude ideeën over mens en natuur bleven doorklinken in bijvoorbeeld de nieuwe wetenschap van de economie die vanaf de Verlichting vorm kreeg. En ook nu nog hoort Blom economen die dergelijke opvattingen verkondigen.
Wat voor oude ideeën houden economen zoal overeind?
‘Kijk eens hoe economen schrijven over wat er gebeurt als je een fabriek wilt oprichten. Dan hebben ze het over benodigde materialen, machines en transportwegen, dat soort zaken. Maar niet over het belang van bijvoorbeeld schone lucht of over biodiversiteit. Ze doen alsof zo’n fabriek losstaat van de rest van de wereld. Daarin klinkt het oude idee door dat de mens losstaat van de rest van de natuur; dat hij eigenstandig kan handelen, in zijn menselijke sfeer.
‘Economen hebben het niet over het belang van schone lucht of biodiversiteit’
Er zijn tegenwoordig economen die een andere benadering voorstaan, maar de oude manier van denken is nog heel sterk, ook in het maatschappelijk debat. In feite is dat een mentaliteit uit de bronstijd, waarmee we de techniek uit de eenentwintigste eeuw benaderen. En dat is gevaarlijk.
Want heel lang had de mens beperkte technologische middelen, en daardoor was er geen mogelijkheid om de natuur op werkelijk grote schaal te beïnvloeden. Dat veranderde toen de mens fossiele brandstoffen ging toepassen en vooral toen hij veel aardolie begon te gebruiken. Het effect daarvan is terug te zien in grafieken over het CO2-gehalte in de lucht, die in de twintigste eeuw zijn beruchte hockeystickvorm kreeg, toen het niveau omhoogschoot.’
Over de gevolgen van die stijgende hoeveelheid broeikasgas maakt u zich grote zorgen. Ziet u ook een uitweg?
‘Filosofisch wel. Want de wetenschap is bezig oude ideeën, zoals die uit de klassieke economie, tegen te spreken. Dat geldt in het bijzonder voor opvattingen over de mens als zelfstandig individu. Ooit leerde het christendom dat de mens vrij was om te handelen, en ook om te zondigen – dat was een essentieel onderdeel van het geloof. Latere filosofen hebben dat idee een nieuw jasje gegeven en beschreven de mens als een individu dat helemaal zelfstandig was en in alle vrijheid rationele keuzes kon maken. Maar zulke individuen bestaan helemaal niet. Of het zijn, zoals iemand laatst tegen me zei, psychopaten.
Ook in biologische zin zijn we helemaal niet zo individueel als we geneigd zijn te denken. Ons lichaam leeft in symbiose met heel veel organismen, die essentieel zijn voor ons bestaan. En ook verder leven we dankzij een voortdurende uitwisseling – materieel, sociaal, intellectueel en emotioneel – met andere organismen en de wereld om ons heen. Het oude idee dat een mens is als een marmeren standbeeld, afgesloten van de rest van de wereld, is dus niet vol te houden.
Philipp Blom
(1970) is de zoon van een Duitse vader en een Nederlandse moeder en groeide op in Duitsland. Hij studeerde filosofie en judaïstiek, en werkte als vertaler, schrijver, redacteur en journalist. Sinds 2007 woont hij in Wenen. Blom werd bekend met boeken als De duizelingwekkende jaren (2009), Het verdorven genootschap (2011) en De opstand van de natuuur (2017). Onlangs verscheen van hem De onderwerping. Een geschiedenis van de verhouding van de mens tot de natuur (381 p. De Bezige Bij, € 34,99).
Hoe het wel zit, beginnen we pas net een beetje te begrijpen. We staan nog helemaal aan het begin en kennen homo sapiens feitelijk nog nauwelijks. Maar dat we alleen in een natuurlijk systeem kunnen overleven is dus wel volstrekt duidelijk. Als we dat tot een publiek besef kunnen maken, dan kunnen we ook een andere politiek en een andere economie krijgen, die nodig zijn om de klimaatramp het hoofd te bieden.’
Is dat mogelijk?
‘Er bestaan wat ideeën, bijvoorbeeld over degrowth. [Het idee dat de economie niet meer moet groeien, maar juist moet krimpen om de wereld leefbaar te houden, GD.] Maar daar ben ik niet in geïnteresseerd, want dat soort ideeën werkt alleen onder ideale omstandigheden. En daar leven we niet in. Want wat doe je vanuit degrowth bijvoorbeeld met Vladimir Poetin? Wat doe je met een oorlog die ontzettend veel geld kost en die je niet kunt vermijden? Dan wordt degrowthheel moeilijk.
Het zal dus een moeilijke weg worden, onder heel veel druk, want het is duidelijk dat er de komende decennia echt iets moet veranderen. Ik probeer daar een klein steentje aan bij te dragen door onze uitgangspunten te bevragen die we bijna met de moedermelk hebben binnengekregen, en die daardoor zo vanzelfsprekend lijken dat we haast niet meer kunnen geloven dat er ook een andere verhouding tot de natuur mogelijk is.’