Critici vergeleken Betje Wolff met een boosaardig insect, maar bewonderaars liepen weg met dit ‘schrandere wyf dat haare geestigheid aan geene banden legt’. Wolff is tegenwoordig vooral bekend vanwege de briefroman over Sara Burgerhart die ze samen met Aagje Deken maakte. Marita Mathijsen schreef een prachtige, invoelende biografie over haar.
Ze staat nog altijd in de Canon van Nederland, als een van de slechts drie ‘vensters’ op de achttiende eeuw, terwijl de voorafgaande eeuw er maar liefst tien heeft. Het gaat over Sara Burgerhart, een van de slechts zeven vrouwen in deze canon. Dat is dus best opmerkelijk, vooral omdat ze in tegenstelling tot Erasmus, Spinoza en Marga Klompé niet bestaan heeft. Evenals Max Havelaar, een van de acht ijkpunten van de negentiende eeuw, was ze immers een romanfiguur. Hieruit mogen we dus opmaken dat het boek Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) iets bijzonders was, en dat niet alleen omdat de Nederlandse literatuur uit die tijd weinig memorabels heeft opgeleverd.
Meer recensies lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Gezien vanuit deze eeuw lijkt Sara Burgerhart, waarin ‘juffers’ worden aangespoord een deugdzaam en verstandig leven te leiden, tamelijk oubollig. Toen was deze eerste Nederlandse briefroman revolutionair en sprak de levendige stijl, waarbij alle personages een heel eigen stem hadden, bijzonder aan. Bovendien was het boek geschreven door twee vrouwen die op velen overkwamen als zeer rebels en eigengereid, iets wat van vrouwen allerminst werd verwacht. Dus is die plek in de canon eigenlijk een eerbetoon aan de auteurs: Betje Wolff en Aagje Deken.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Dat Marita Mathijsen niet gekozen heeft voor een dubbelbiografie, komt omdat Betje Wolff al literaire roem had verworven voordat ze in Aagje Deken een zielsverwant en schrijfpartner vond. In tegenstelling tot sommige auteurs is Mathijsen niet van mening dat Deken niet veel meer was dan de secretaresse van Wolff, maar uit haar boek wordt duidelijk dat de laatste wel de motor was, terwijl Deken op tijd remde en bijstuurde.
Betje Wolff werd in 1738 als Elizabeth Bekker geboren in Vlissingen, in een welgesteld gezin dat tot de dominante gereformeerde kerk behoorde. Op haar zeventiende ging ze ervandoor met een vier jaar oudere geliefde. Dit avontuur eindigde al spoedig, waarna ze met schande overladen weer thuis kwam en door de kerk ‘onder censuur’ werd geplaatst, wat wil zeggen dat ze voorlopig niet mocht deelnemen aan het avondmaal. Haar ‘lieve jongen’ verdween uit het zicht, maar haar reputatie was bezoedeld, zodat ze door velen werd gemeden. Dit bood haar gelegenheid om veel te lezen, waarbij ze zich vooral richtte op de belangrijkste schrijvers en filosofen van haar tijd.
Toen ze 21 jaar was kon ze het benauwende milieu ontvluchten door te trouwen met de 31 jaar oudere Adriaan Wolff, die predikant was in de Beemster. Na enkele jaren begon ze gedichten en verhandelingen te publiceren die gekenmerkt werden door de idealen van de Verlichting. Voor het geluk behoefde de mens niet te wachten tot de hemelse zaligheid, maar voor wie een deugdzaam leven leidde was dit ook in dit aardse bestaan te bereiken. Al snel vielen haar geschriften op door hun levendige en kritische karakter en kreeg ze talloze bewonderaars, die wegliepen met dit ‘schrandere wyf [dat] haare geestigheid aan geene banden legt’.
Betje Wolff zette zich graag en fel af tegen de orthodoxe calvinistische geestdrijvers, die haar na haar amoureuze avontuur publiekelijk hadden vernederd. Dit leidde ertoe dat ze in die kringen al snel berucht werd en sommige recensenten haar vergeleken met een insect, dat niets anders doet dan het aanvreten en onderschijten van heerlijke vruchten. Hierdoor uitte ze zich tegenover de ‘fijnen’ en ‘stijven’, de calvinistische dwepers, nog agressiever, wat haar de bijnaam ‘mevrouw Buskruit’ bezorgde.
‘Mevrouw Buskruit’ oogst succes en kritiek
Na de dood van dominee Wolff in 1777 ging ze samenwonen met Aagje Deken, die haar polemische aandriften wist te temperen. Na enkele gezamenlijke dichtwerken en didactische geschriften publiceerden ze in 1782 de briefroman over Sara Burgerhart, een genre dat in Engeland razend populair was. Hiermee hadden ze veel succes en het boek werd al snel vertaald in het Frans en Duits.
In de politieke strijd die in de Republiek ontbrandde kozen Wolff en Deken de kant van de patriotten, wat een van de redenen was dat ze na de overwinning van de orangisten in 1787 naar Frankrijk emigreerden. Daar werden ze na enkele jaren geconfronteerd met de gruwelen van de Franse revolutie en werden ze bestolen door de vriend die hun kapitaal beheerde. Berooid keerden ze in 1797 terug naar Nederland, waar ze door een veranderde literaire mode geen succes hadden en alleen het hoofd boven water hielden doordat Betje als een bezetene vertaalde. Beider gezondheid ging hard achteruit, en op 5 november 1814 overleed Betje, negen dagen later gevolgd door Aagje.
Met Een vrije geest heeft Marita Mathijsen een prachtige, invoelende biografie van Betje Wolff geschreven, waarin ook Aagje Deken heel duidelijk wordt geportretteerd. Bovendien worden in dit boek tevens de politieke en culturele ontwikkelingen en het literaire wereldje van de achttiende eeuw trefzeker geschetst, zodat ook de lezer die dat allemaal minder paraat heeft een idee krijgt van de context waarbinnen Betje Wolff opereerde. En zo kan je begrijpen waarom ze zo uitzonderlijk was.
Een vrije geest. Het uitzonderlijke leven van Betje Wolff
Marita Mathijsen
512 p. Balans, € 29,99