Home De ongewenste Franse Revolutie

De ongewenste Franse Revolutie

  • Gepubliceerd op: 25 juni 2015
  • Laatste update 14 jul 2023
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 12 minuten leestijd
De ongewenste Franse Revolutie

De Franse Revolutie geldt als een keerpunt in de geschiedenis, waar drastisch werd afgerekend met oude vormen en gedachten. Maar eigenlijk wilden de meeste Fransen dat helemaal niet. Toch leidden milde hervormingen uiteindelijk tot een bloedige omwenteling.

Achteraf lijken veel oorlogen en revoluties onvermijdelijk. Dat geldt ook voor de Franse Revolutie.
Voor degenen die deze omwenteling positief waarderen staat vast dat het absolutisme van de Franse koningen en het ontbreken van burgerrechten onhoudbaar waren, dat de ideeën van de Verlichting superieur waren aan de traditionele religieuze en maatschappelijke denkbeelden, dat de adel en de katholieke kerk elke vorm van vooruitgang tegenhielden. Op zeker moment moest de bom wel barsten.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

In werkelijkheid zijn historische gebeurtenissen nooit onvermijdelijk. Dat de geschiedenis voortschrijdt, dat er ontwikkeling plaatsvindt – dát is onvermijdelijk. De vorm die het historische proces aanneemt is dat echter nooit. Het Frankrijk van vóór 1789 – vaak het ancien régime genoemd – werd gekenmerkt door politieke, sociale, religieuze en culturele spanningen, en er viel op allerlei terreinen veel te verbeteren. Maar voor welk land, in welke periode dan ook, geldt dat niet?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het impotente ancien régime

Op koning Lodewijk XVI, die in 1774 zijn grootvader was opgevolgd, werd heel wat kritiek geuit, maar vaak gold die in de eerste plaats zijn vrouw, de Oostenrijkse Marie-Antoinette, die van allerlei seksuele uitspattingen werd beschuldigd. Lodewijk was een besluiteloze, weinig krachtdadige figuur, maar hoewel de Franse monarchie de naam had sterk ‘absolutistisch’ te zijn, was zijn macht bepaald niet onbeperkt. Hierdoor kwam er niet veel terecht van zijn streven om het staatsbestuur en vooral het belastingstelsel te moderniseren. De adel en de kerk betaalden namelijk weinig tot niets.

Om dit voor elkaar te krijgen had de koning de instemming nodig van de twaalf ‘parlementen’ die het land telde. Dit waren gerechtshoven die nog uit de Middeleeuwen stamden, en die alle nieuwe belastingmaatregelen moesten goedkeuren. Omdat zij het establishment vertegenwoordigden, waren ze doorgaans niet bereid maatregelen goed te keuren die tegen hun eigen belang indruisten.

Naast deze parlementen, waarvan dat van Parijs het belangrijkste was, waren er nog tal van andere antiquarische bestuurslichamen, waarvan de namen en bevoegdheden per regio sterk konden verschillen. Bestuurlijk gezien was Frankrijk een rommeltje, maar dat gold in de achttiende eeuw voor de meeste Europese landen. De moderne, centralistische en bureaucratische staat bestond nog niet.

Evenals in de meeste andere Europese landen werd de samenleving gedomineerd door de aristocratie, die veel meer rechten had en doorgaans veel rijker was dan de rest van de bevolking. De privileges van de adel zijn achteraf vaak aangewezen als voornaamste oorzaken van de revolutie, waarbij vooral de ‘herendiensten’ werden aangewezen als een schrijnend onrecht. 

De allesoverheersende kerk

Populair – zij het verzonnen – waren verhalen over edellieden die hun boeren dwongen in de slotgracht alle kikkers te vangen, omdat zij van het gekwaak niet konden slapen. Het leek niet meer dan logisch dat de mensen dit op een dag niet meer zouden pikken, en dat ze de adel hun privileges zouden afnemen.

 Het leek niet meer dan logisch dat de mensen dit op een dag niet meer zouden pikken

En dan was er nog de allesoverheersende rol van de kerk, die parasiteerde op de samenleving, de bevolking achterlijk wilde houden en alle moderne, rationele denkbeelden bestreed. De hoge geestelijken waren zonder uitzondering uit de adel afkomstig en velen leken zich meer te bekommeren om hun eigen rijkdom en geneugten dan om het zielenheil van hun gelovigen.

Maar daar stond tegenover dat de kerk dikwijls zorgde voor degelijk onderwijs en veel dorpspastoors door hun parochianen op handen werden gedragen. Bovendien waren nogal wat geestelijken aangeraakt door de moderne, ‘verlichte’ denkbeelden: ze koesterden belangstelling voor de nieuwste wetenschappelijke inzichten en streefden naar een meer rationele en rechtvaardige samenleving.

Aftreden van de koning

En wat de befaamde verlichtingsdenkers betreft: zij uitten inderdaad scherpe kritiek op de machtspositie van de kerk en tal van katholieke dogma’s, maar het aantal atheïsten onder hen was bijzonder gering en de meesten van hen streefden naar geleidelijke, gematigde sociale en politieke hervormingen en niet naar een radicale omverwerping van de bestaande maatschappij. Velen van hen behoorden immers tot de maatschappelijke elite, en hadden bij een revolutie meer te verliezen dan te winnen.

De revolutie brak niet uit omdat het ancien régime volstrekt ondraaglijk was geworden. Het was namelijk niet zo dat veel mensen wilden dat de koning aftrad, dat de adel alle privileges opgaf, dat de kerk geen enkele rol meer zou spelen, en dat iedereen dezelfde rechten en evenveel politieke invloed zou hebben. Het politieke bestel stortte ineen omdat het geld op was.

De Franse koningen hadden altijd al op grote voet geleefd – waarbij niet alleen de extravagante hofhouding, maar vooral de vele oorlogen bakken met geld hadden gekost –, maar tegen 1780 waren de schulden zo hoog opgelopen dat een bankroet dreigde. Dit probleem had vrij eenvoudig kunnen worden opgelost, door het belastingstelsel ingrijpend te hervormen.

Het idiote was dat de adel en de kerk – waar het grootste deel van de Franse rijkdom geconcentreerd was – vrijwel geen belasting betaalden. En dat de belastingen die wel werden betaald, werden geïnd door zogenoemde belastinggaarders, die dit ambt gepacht hadden en dus een groot deel van de opbrengst in eigen zak staken. Overigens bleek de adel best bereid meer belasting te betalen, maar verzette deze zich tegen de manier waarop de koning dit probeerde af te dwingen.

Niemand wilde van de monarchie af

Plannen om het belastingstelsel te veranderen en om nieuwe belastingen in te voeren stuitten steeds op verzet van het Parlement van Parijs, dat op zeker moment stelde dat er alleen over belastingen gepraat kon worden als de koning de Staten-Generaal bijeenriep. Deze uit de veertiende eeuw stammende standenvergadering – met vertegenwoordigers van de geestelijkheid, de adel en de zogenoemde ‘derde stand’ – was sinds 1614 niet meer bijeengekomen. De Franse koningen waren sindsdien van mening dat ze heel goed konden regeren zonder de bemoeizucht van de drie standen, zodat het vrij lang duurde eer Lodewijk XVI overstag ging.

Toen hij in augustus 1788 geen andere oplossing meer zag, riep hij zijn onderdanen op om de Staten-Generaal te laten weten wat zij wilden. Hiermee werd een oude traditie nieuw leven ingeblazen en overal in het land werden klachten en grieven geïnventariseerd in zogenoemde cahiers de doléances.

Uit de duizenden schriften die werden vol gepend met klachten blijkt dat de eisen van de Franse bevolking bijzonder gematigd en vanuit onze optiek zelfs marginaal waren. Niemand vroeg om de afschaffing van de monarchie of de invoering van een of andere vorm van democratie. Wat men wilde was minder belastingen en accijnzen, en een beter stelsel van maten en gewichten; en veel boeren wilden dat sommige herendiensten werden afgeschaft.

Wat wel nieuw was en verstrekkende gevolgen zou hebben, was dat veel trouwe Franse onderdanen, die het beleid van hun koningen meestal tamelijk gelaten over zich heen hadden laten komen, nu ineens betrokken werden bij het landsbestuur. Plotseling konden ze discussiëren over wat ze eigenlijk wilden en leek er een mogelijkheid te ontstaan een zekere invloed uit te oefenen.

Afgevaardigden

Bovendien moesten binnen de verschillende standen afgevaardigden worden gekozen, waardoor bij de beperkte groep kiesgerechtigden het gevoel ontstond dat ze deelnamen aan de politiek. Vandaar dat de verwachtingen hooggespannen waren toen op 5 mei 1789 de Staten-Generaal  eindelijk in Versailles bijeenkwamen.

Vanaf het moment dat de Staten-Generaal zich verzamelden – waarbij de verschillende standen afzonderlijk vergaderden – ontstond er een geheel nieuwe dynamiek. De derde stand voelde zich geminacht en gekleineerd door de geestelijkheid en de adel.

Aanvankelijk zouden alle drie de standen driehonderd vertegenwoordigers tellen, maar omdat dit wel heel oneerlijk was, werd het aantal van de derde stand verdubbeld. Dit was uiteraard nog lang niet in verhouding. Bovendien wilden het Parlement van Parijs en een deel van de eerste en tweede stand vasthouden aan het principe dat de standen en bloc stemden, zodat de verdubbeling van het aantal afgevaardigden niets uitmaakte.

De ‘Eed op de kaatsbaan’

Doordat de verdeeldheid onder de afgevaardigden van de geestelijkheid en de adel groot was, wist de derde stand het initiatief naar zich toe te trekken. Op 17 juni riep zij zichzelf uit tot Assemblée nationale (Nationale Vergadering). Toen de afgevaardigden daarna merkten dat ze hun vergaderzaal niet meer in konden, kwamen ze bijeen in een hal waar jeu de paume, een voorloper van het tennisspel, werd gespeeld.

Daar legden ze de zogenoemde ‘Eed op de kaatsbaan’ af. Ze zwoeren dat ze bijeen zouden blijven totdat Frankrijk een grondwet had. Sommige afgevaardigden van de eerste en tweede stand sloten zich bij hen aan, en kort daarna droeg de koning alle afgevaardigden op zich bij de Nationale Vergadering te voegen, die voortaan de Grondwetgevende Vergadering zou heten.

Echt enthousiast was Lodewijk XVI niet over wat er gebeurde, maar hij bleef twijfelen over de koers die hij moest varen. Een deel van zijn entourage drong erop aan de Grondwetgevende Vergadering te ontbinden, zodat al snel het gerucht ging dat de koning het leger zou inzetten.

Bestorming van de Bastille

Op 11 juli ontsloeg Lodewijk de populaire minister van Financiën Jacques Necker en enkele andere bewindslieden, waarna de angst voor repressie door het leger sterk toenam. De gemoederen liepen zo hoog op dat op 14 juli het oude fort annex gevangenis de Bastille werd bestormd, waarbij de gouverneur ervan en een aantal bewakers om het leven kwamen.

De meeste afgevaardigden in de Grondwetgevende Vergadering schrokken enorm van dit geweld van ‘het volk’, waarna ze zich haastten om radicale maatregelen te nemen. Op 4 augustus namen aristocratische leden van de Assemblée het initiatief om de privileges van de adel af te schaffen.

In het decreet dat een week later werd afgekondigd, werd het hele feodale stelsel opgedoekt en werd het beginsel omarmd dat voor de wet iedere burger gelijk is. Op 26 augustus werd de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger aangenomen. Aanvankelijk leek Lodewijk XVI die niet te willen ondertekenen, maar nadat hij in oktober door protesterende vrouwen gedwongen was naar Parijs te komen deed hij dit alsnog.

Het volk radicaliseert

In vrij korte tijd veranderde Frankrijk in een constitutionele monarchie, wat nauwelijks op verzet stuitte. Een handjevol aristocraten bepleitte een contrarevolutie, en buitenlandse vorsten zagen de ontwikkelingen met grote bezorgdheid aan, maar vooralsnog stelde dit niet veel voor. Hoe kon deze tamelijk vreedzame revolutie hierna in hoog tempo zo radicaliseren en zo bloedig worden?

Om te beginnen leidde de halfslachtige, wispelturige houding van de koning ertoe dat het vertrouwen dat hij aanvankelijk genoot snel verdampte en de voorstanders van de revolutie hem ervan verdachten dat hij met geweld – en mogelijk met buitenlandse hulp – het absolutisme wilde herstellen. Vooral na zijn vergeefse vluchtpoging in juni 1791 had hij al zijn krediet verspeeld.

Daarnaast was er een heel dynamisch politiek leven ontstaan, waarbij allerlei ‘clubs’ – die vaak werden vernoemd naar de voormalige kloosters waar ze vergaderden, zoals de jakobijnen – met steeds radicalere ideeën en eisen kwamen. Ook ontstond er een levendige journalistiek, waarbij heethoofden als Jean-Paul Marat voortdurend olie op het vuur gooiden.

Een groot deel van het gewone volk radicaliseerde snel

Ook een groot deel van het gewone volk, dat ontdekt had dat het met demonstraties en straatgeweld invloed kon uitoefenen, radicaliseerde snel. En dan was er nog de voortdurende angst voor een buitenlandse invasie, die minder denkbeeldig werd nadat Frankrijk de oorlog had verklaard aan Oostenrijk. Hierdoor werd het wantrouwen tegen de critici van de revolutie – onder meer delen van de adel en de geestelijkheid – steeds groter.

Enorme polarisatie

Een van de belangrijkste oorzaken van de enorme polarisatie was echter de rigide godsdienstpolitiek van de revolutionairen. Nadat eind 1789 eerst de kerkelijke bezittingen waren genationaliseerd, werd een halfjaar later de Burgerlijke Grondwet van de Clerus aangenomen. Op het eerste gezicht was dit niet meer dan een bestuurlijke reorganisatie, maar het doel was om de Franse katholieke kerk te moderniseren en de invloed ervan te beperken.

Toen korte tijd later alle geestelijken gedwongen werden een eed op deze grondwet af te leggen, en velen dit weigerden, werd de kloof tussen voor- en tegenstanders van de revolutie onoverbrugbaar. Veel gelovigen die hadden ingestemd met de politieke hervormingen keerden zich nu tegen het revolutionaire bewind, dat bovendien vooral werd gezien als een typisch Parijse aangelegenheid.

In grote delen van het land nam het verzet toe, en in de Vendée en Bretagne ontaardde dit zelfs in een bloedige burgeroorlog. De wijze waarop de revolutionaire troepen die opstanden neersloegen nam zelfs genocidale trekken aan.

Alles bij elkaar leidde dit ertoe dat de Assemblée, die zich sinds oktober 1791 Wetgevende Vergadering noemde, in hoog tempo radicaliseerde. Er werd steeds harder opgetreden tegen de zogenoemde ‘weerspannige’ geestelijken, die de eed niet wilden afleggen, en ook het wantrouwen tegen de koning nam enorm toe. Uiteindelijk werd Lodewijk XVI begin 1793 op dubieuze gronden wegens hoogverraad ter dood veroordeeld en publiekelijk onthoofd.

Robespierre

De politieke macht concentreerde zich steeds meer in handen van een kleine groep radicalen, van wie Maximilien Robespierre de leider werd. Nadat hij rivalen als Georges Danton en Jacques-René Hébert naar de guillotine had gestuurd, en vele anderen die voornamelijk in schijn tegen de revolutie waren eveneens had laten onthoofden, kwam hij in juli 1794 zelf ten val. Hierna belandde de revolutie in iets rustiger vaarwater en nam de terreur af.

De revolutionaire leiders die toen aan de macht kwamen slaagden er echter niet in de eenheid van de natie te herstellen. Hiervan was pas sprake nadat in 1799 de Corsicaanse beroepsmilitair Napoleon Bonaparte de macht had weten te grijpen. Tien jaar na het begin van een revolutie die aanvankelijk helemaal niet zo radicaal leek en ook heel anders had kunnen uitpakken, was Frankrijk onherkenbaar veranderd.

Meer weten

  • Over de Franse Revolutie zijn bibliotheken vol geschreven. De Franse Revolutie (2015) van de Amerikaanse historicus Noah Shusterman biedt niet alleen een leesbaar en bondig overzicht, maar laat ook duidelijk zien dat de uitkomst van de gebeurtenissen volstrekt onvoorspelbaar was.
  • Zijn boek staat haaks op het daarvoor verschenen Revolutionary Ideas van Jonathan Israel, die van mening is dat de revolutie het logische gevolg was van de rationele en nobele ideeën van de Verlichting.
  • Wie een spannend en gedetailleerd verslag van de eerste jaren van de revolutie wil lezen, kan nog altijd terecht bij Simon Schama’s boek uit 1989, Burgers (later herdrukt als Kroniek van de Franse Revolutie).