Home Barbaren hakken weer in op de universiteit

Barbaren hakken weer in op de universiteit

  • Gepubliceerd op: 22 november 2024
  • Laatste update 26 nov 2024
  • Auteur:
    Beatrice de Graaf
  • 2 minuten leestijd
Beatrice de Graaf

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot HN Actueel? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Onlangs was ik in Aken en nam uiteraard even een kijkje in de Dom. De pracht en praal schittert je tegemoet, waarbij me dit keer in het bijzonder de achthoekige kapel opviel.

Deze paltskapel maakte deel uit van het oorspronkelijke plan van de Dom, waar Karel de Grote zelf bij betrokken was. Voor Karel was deze kapel een van de centra van zijn rijk. Hij wilde immers niet alleen volkeren onderwerpen, hij wilde ze ook leiden, stichten en onderwijzen.  

Meer columns lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Karel was de Vader van Europa, dat weten we inmiddels wel. Maar hij was ook de vader van het onderwijs. Zelf had hij waarschijnlijk niet zo’n goede opvoeding en onderwijs genoten; op latere leeftijd probeerde hij zichzelf nog beter te leren schrijven. Juist daarom voerde hij een serie grootschalige hervormingen door die erop gericht waren het onderwijs in zijn rijk te verbeteren. Hij richtte kloosterscholen op en bepaalde dat daar de ‘zeven vrije kunsten’ onderwezen moesten worden: grammatica, logica, retorica, aritmetica, geometrie, muziek en astronomie. Zo zou er een geletterde kaste ontstaan van geleerden en geestelijken, maar ook van burgers, die Karel bij de uitbreiding en vestiging van zijn rijk konden bijstaan.  

Maar het ging Karel om meer dan instrumentele kennis. Hij liet de Engelse monnik en geleerde Alcuinus van York naar het hof komen, onder andere om hem talen te leren (en zijn biechtvader te zijn). Waarom? Omdat ware, vrije kunsten de mensen dichter brachten bij de zuivere waarheid en de kennis van het allerhoogste. Voor Karel betekende dat: van God zelf. Geloof en wetenschap versterkten elkaar. Onderwijs en kennis van meerdere talen, kunsten en muziek verrijkten de ziel. Hij haalde dichters en schrijvers naar zijn hof, organiseerde concerten en toneelvoorstellingen. En hij stimuleerde dat die kunsten ook elders in zijn rijk konden opbloeien. Zo legde hij de basis voor wat we nu de Karolingische Renaissance noemen.  

Wat had Karel de Grote ervan gevonden dat zijn opvolgers, Europese ministers en staatssecretarissen, een voor een de talen uit het vakkenpakket halen? Opleidingen Duits, Frans, Italiaans, Keltisch schrappen? Theologie en religiewetenschappen wegbezuinigen, om over de kunsten nog maar te zwijgen? Het platte nutsdenken dat daaruit spreekt zou hij niet eens hebben begrepen. Hoe houd je een cultuur bijeen als je daar de bijl in zet? ‘Disce ut doceas’ was het motto van Karels leermeester Alcuinus: ‘leer, om anderen te kunnen leren’. Zo bouw je niet alleen voor het heden, maar geef je je rijk ook betekenis voor de toekomst.  

Helaas laat de geschiedenis geen lijn van voortschrijdend inzicht zien. Of anders gezegd: het is Karel de Grote overduidelijk niet gelukt alle barbarij uit te roeien. Ze staan weer met hun bijl op de poorten van school en universiteit in te hakken. 

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 12 - 2024