Donald Trump dreigt het leger in te zetten om de misdaad in Amerikaanse steden aan te pakken. Het zou niet de eerste keer zijn dat een Amerikaanse president naar de Insurrection Act grijpt.
In de afgelopen maanden stuurde Trump de Nationale Garde al naar Los Angeles en Washington, en inmiddels patrouilleren er ook militairen in Memphis. Het is onderdeel van zijn omstreden campagne om criminaliteit terug te dringen en protesten tegen zijn immigratiebeleid te onderdrukken. Pogingen om de Nationale Garde ook in andere steden in te zetten zijn voorlopig geblokkeerd door federale rechters, maar met de Insurrection Act heeft Trump een alternatieve juridische route om het leger toch in te zetten.
De Insurrection Act is een federale wet die de president de uitzonderlijke bevoegdheid geeft om het leger binnen de Verenigde Staten in te zetten, onder andere bij burgerlijke onrust, opstanden of gewapend verzet tegen de overheid. De wet vormt een uitzondering op de Posse Comitatus Act, die het gebruik van militairen voor binnenlandse rechtshandhaving normaal gesproken verbiedt.
Amerikaanse presidenten deden de afgelopen eeuwen vaak een beroep op de noodwet, maar hun redenen daarvoor liepen uiteen.
Andrew Jackson tegen slavenopstand
In 1831 brak in Southampton County, Virginia, een slavenopstand uit onder leiding van Nat Turner. Tijdens die opstand kwamen zo’n zestig witte inwoners om het leven, onder wie slavenhouders en hun familieleden.
Na twee dagen greep president Andrew Jackson in, uit vrees dat de opstand zich verder zou verspreiden. Hij beriep zich op de Insurrection Act en zette het leger in om het verzet neer te slaan. De militaire interventie maakte snel een einde aan de revolte.
In de nasleep werden naar schatting 120 slaven en vrije Afro-Amerikanen door wraakzuchtige bendes vermoord. Achttien slaven die verantwoordelijk werden gehouden voor de opstand, onder wie Turner zelf, werden door de staat Virginia ter dood veroordeeld en geëxecuteerd.
Ulysses S. Grant tegen witte supremacisten
Tijdens zijn presidentschap zette Ulysses S. Grant maar liefst vijf keer de Insurrection Act in om het geweld van witte supremacistische groeperingen te bestrijden. Dat deed hij voor het eerst in 1871, en drie jaar later opnieuw toen het geweld oplaaide in Mississippi, waar honderden zwarte inwoners werden vermoord door witte milities. Grant stuurde federale troepen om het bloedbad te beëindigen en verdere escalatie te voorkomen.
Later dat jaar probeerden supremacistische groepen een coup te plegen in Arkansas en Louisiana. Ook toen greep Grant in om de wettige macht te herstellen. In 1876 deed hij voor het laatst een beroep op de Insurrection Act, toen paramilitairen zich vertoonden in South Carolina. Door de inzet van het leger werden deze groepen verdreven, al bleef de onrust voortduren tot in 1877.
Grover Cleveland tegen anti-Chinese relschoppers
In 1886 greep president Grover Cleveland naar de Insurrection Act nadat er in Seattle gewelddadige rellen tegen Chinese arbeiders waren uitgebroken. Er was onvrede ontstaan door toenemende arbeidsconcurrentie en werkloosheid, omdat veel bedrijven goedkope Chinese arbeiders in dienst namen.
De onrust begon toen een menigte, gelieerd aan een arbeidersbeweging, zich opsplitste in kleinere groepen om Chinese inwoners uit de stad te verdrijven. De relschoppers drongen hun huizen binnen en dwongen de Chinezen hun spullen te pakken en zich te melden bij een stoomschip dat hen zou wegvoeren. President Cleveland stuurde federale troepen om de orde te herstellen. Het kwam tot gewelddadige confrontaties tussen de militairen en relschoppers, en uiteindelijk werd de opstand de kop ingedrukt.
Woodrow Wilson tegen stakers
Op 13 september 1913 gingen mijnwerkers in Colorado in staking. Ze eisten erkenning van hun vakbond en naleving van de staatswetgeving voor de mijnbouw. De industriëlen weigerden op hun eisen in te gaan en zetten de stakers uit de bedrijfssteden. De mijnwerkers vestigden zich daarop in tentenkampen, waar de spanning steeds hoger opliep.
In april 1914 escaleerde het conflict toen een antistakersmilitie de tentenkampen aanviel. Daarbij kwamen ongeveer twintig stakers en hun familieleden om het leven. Toen andere mijnwerkers lucht kregen van het geweld, namen zij wraak: mijnopzichters werden gedood en eigendommen van mijnbedrijven in brand gestoken. De situatie liep zo uit de hand, dat president Woodrow Wilson op 28 april 1914 federale troepen naar Colorado stuurde. Met de komst van het leger kwam er in december van dat jaar een einde aan de stakingen.
George H.W. Bush bij rellen rond Rodney King
Op 3 maart 1991 werd Rodney King tijdens een gewelddadige arrestatie in Los Angeles uit zijn auto getrokken en herhaaldelijk hard geslagen door politieagenten. Het incident veroorzaakte grote verontwaardiging. Veel Amerikanen waren ervan overtuigd dat het buitensporige geweld raciaal gemotiveerd was.
De betrokken agenten moesten voor de rechter verschijnen, maar op 29 april 1992 sprak een overwegend witte jury hen vrij. Die uitspraak leidde tot dagenlange rellen in Los Angeles: delen van de stad werden in brand gestoken, winkels geplunderd en tientallen mensen aangevallen. Het geweld kostte uiteindelijk meer dan vijftig mensen het leven en duizenden raakten gewond.
Aanvankelijk zette Californië zijn Nationale Garde in en werd er een avondklok ingesteld, maar de onrust hield aan. Na drie dagen besloot president George H. W. Bush federale troepen en mariniers in te zetten om de chaos te stoppen. Nog diezelfde avond keerde de rust grotendeels terug en kwamen de rellen ten einde.
Beeld: De staatstroepen van Colorado komen de stakingen in Colorado neerslaan, 1914.
