Home Amerika verloochende zijn antikoloniale principes in de Angola-oorlog 

Amerika verloochende zijn antikoloniale principes in de Angola-oorlog 

  • Gepubliceerd op: 11 sep 2025
  • Update 11 sep 2025
  • Auteur:
    Gillis Kersting
FNLA soldaten worden getraind in Zaïre

Portugals koloniale oorlog in Angola stelde de Verenigde Staten voor een dilemma. De Amerikaanse sympathie lag eigenlijk bij de gekoloniseerde Afrikanen. Maar vanwege strategische belangen en angst voor Sovjet-invloed koos Washington toch de kant van de onderdrukkers. 

John F. Kennedy wilde na zijn aantreden als president van de Verenigde Staten in januari 1961 vaart maken met een wereldwijde antikoloniale politiek. Dus toen een maand later de onafhankelijkheidsbeweging in Angola de wapens oppakte tegen de Portugese kolonisator, bood hem dat een kans om te laten zien dat hij het meende. Maar dat bleek nog niet zo eenvoudig. Portugal was een NAVO-bondgenoot en had een belangrijke troef in handen: de lucht- en marinebasis op de Azoren. Deze militaire installaties, midden in de Atlantische Oceaan, waren van groot strategisch belang voor de VS. Kennedy kon Lissabon dus niet zomaar tegen zich in het harnas jagen. Hij zat in een spagaat. 

Meer historische context bij het nieuws van vandaag?

Meld u aan voor de gratis nieuwsbrief van Historisch Nieuwsblad.
Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De Portugese dictator António de Oliveira deed zijn best de moderne tijd buiten de deur te houden. De Acto Colonial, ingesteld op 9 juli 1930, onderstreepte Portugals totale controle over zijn overzeese gebieden, die ouderwets ‘kolonies’ werden genoemd. Dwangarbeid werd ingezet om exportgewassen zoals koffie te produceren. Tussen 1955 en 1968 verdriedubbelde het aantal Portugese immigranten in Angola naar 300.000 zielen op een totale bevolking van 5,5 miljoen. De nieuwkomers waren afkomstig uit de armste delen van Portugal en belandden van de regen in de drup. Ze werkten als buschauffeurs of bediendes, als ze al werk hadden. In 1960 telde Angola 7000 blanke werklozen. Toch waren deze ongeletterde immigranten beter af dan de 30.000 geschoolde Afrikanen. Behalve dat zij als assimilado gerechtigd waren belasting af te dragen, konden ze weinig met hun geprivilegieerde status. 

Eind jaren vijftig kwamen de spanningen in de Angolese samenleving tot het kookpunt. Stakingsrellen gingen gepaard met toenemende internationale kritiek op Portugals koloniale politiek, onder meer uit de Verenigde Staten. Salazar pareerde de bezwaren in 1961 met enkele kunstmatige ingrepen: de Afrikaanse inwoners kregen burgerrechten, aan dwangarbeid werd officieel een einde gemaakt, en de term ‘kolonies’ maakte plaats voor ‘overzeese provincies’. Nu konden deze gebieden zogenaamd niet meer gedekoloniseerd worden, ze waren immers onderdeel van het Portugese rijk. Maar de hervormingen waren onvoldoende om de geest weer in de fles te krijgen. 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Begrijp het heden, begin bij het verleden: met HN Actueel leest u historische achtergronden bij het nieuws van vandaag. Nu de eerste maand voor maar 1,99.

NAVO-landen sturen wapens 

De belangrijkste verzetsgroep was de marxistische MPLA (Movimento Popular de Libertação de Angola): een samenwerkingsverband tussen Afrikaanse intellectuelen, mestiezen en inwoners van de arbeiderswijken van de hoofdstad Luanda. De MPLA kreeg in zijn verzetsstrijd concurrentie van een andere rebellengroep: de ultranationalistische FNLA (Frente Nacional de Libertação de Angola). Deze partij diende vooral de belangen van het Bakongo-volk. Van die stam leefden maar een half miljoen mensen in Angola, maar zij kregen hulp van vier miljoen stamgenoten in buurland Zaïre. De FNLA kenmerkte zich door het autoritaire leiderschap van oprichter Holden Roberto en interne discriminatie.  

FNLA-leider Holden Roberto
FNLA-leider Holden Roberto in 1973.

Niet-Bakongo-leden scheidden zich in 1966 van de partij af en richtten de UNITA (União Nacional para a Independência Total de Angola) op. Deze eveneens nationalistische beweging streed voor de rechten van de Ovimbundu, ongeveer 35 procent van de totale bevolking, die voornamelijk in centraal en zuidelijk Angola woonden. Hun leider was de charismatische, maar meedogenloze Jonas Savimbi. 

Het was de MPLA die op 4 februari 1961 de strijd opende, met een aanval op de São Paulo-gevangenis in Luanda om kameraden te bevrijden. De actie mislukte, maar de gelijkenis met Castro’s aanval op de Moncada-kazerne in 1953 gaf symbolische glans aan de onafhankelijkheidsstrijd van de MPLA. Een maand later sloeg de FNLA toe met een lynchpartij van honderden Europeanen. In deze periode sloeg de vlam ook in de pan in Mozambique en Guinee. Portugal voerde opeens oorlog op drie fronten tegelijk. 

De FNLA sloeg toe met een lynchpartij van honderden Europeanen

Salazar beweerde dat het Portugese leger moest optreden om ‘Afrikaanse barbarij’ en een ‘internationale communistische samenzwering’ tegen te gaan. Hij kreeg wapens van belangrijke NAVO-bondgenoten. West-Duitsland vroeg in 1962 nog wel om een formele verklaring van de Portugezen dat zij het geleverde materieel niet in de Afrikaanse oorlogen zouden gebruiken. Maar aangezien Angola een ‘overzeese provincie’ was, konden zij deze overeenkomst flexibel interpreteren.  

Bonn leverde meer dan 200 vliegtuigen – onder meer het transporteskader LTG-62 – en tien helikopters. Daarnaast verkocht de West-Duitse wapenindustrie tussen 1959 en 1970 voor ongeveer 220 miljoen mark oorlogstuig aan Portugal. De verkoop van korvetten leidde tot protesten van arbeiders op de scheepswerf, maar de West-Duitse regering suste hen door uit te leggen dat de schepen vanwege hun diepgang van slechts drie meter ongeschikt waren voor koloniaal gebruik. Toch werd de 1365 ton zware João Coutinho in mei 1970 ingezet voor militaire missies in Angola en Mozambique. 

Portugese soldaten in Angola
Portugese soldaten in de bossen van Angola.

Ook Frankrijk voorzag de Portugezen van wapens: tientallen vliegtuigen, helikopters, vrachtwagens en nog eens acht oorlogsschepen en onderzeeboten. Belangrijker nog was de diplomatieke steun die Parijs bood. De Fransen hadden eerder zelf onder vuur gelegen vanwege hun Afrikaanse kolonies en nu wilden zij tegenwicht bieden aan de antikoloniale bemoeienis van de Verenigde Staten. De Amerikaanse regering kondigde kort na het uitbreken van de strijd een wapenembargo tegen Portugal af. Maar toen Kennedy in mei 1961 Parijs bezocht, nam de Franse president Charles de Gaulle hem bij de arm om te pleiten voor een zachtere aanpak. 

Kennedy, wellicht gevoelig voor de Franse charme, luisterde. Het besef dat Portugal de Amerikanen konden raken door hun de toegang tot de basis op de Azoren te ontzeggen, deed de rest. Voortaan probeerden Amerikaanse diplomaten alleen achter de schermen Salazar ertoe te bewegen om Angola ‘stap voor stap’ los te laten. Kennedy en zijn opvolgers deden geen moeite om de verkoop van Amerikaanse wapens aan Portugal daadwerkelijk te beletten. Met name de tientallen North American F-86 Sabre en Douglas A-26 Invader gevechtsvliegtuigen waren van belang voor de Portugese strijdkrachten. 

Kennedy en zijn opvolgers deden geen moeite om de verkoop van Amerikaanse wapens aan Portugal te beletten

De Portugezen gebruikten grootschalig geweld om het Angolese verzet te breken. Ze bestookten de bossen waar verzetsstrijders zich verborgen met napalm en gifstoffen. Ook creëerden ze aldeamentos: ommuurde dorpen, waar ongeveer één miljoen boerenfamilies werden opgesloten zodat ze geen hulp meer konden bieden aan guerrillastrijders. Van de 66.000 mannen die midden jaren zestig in de Portugese gelederen vochten, bestond de helft uit lokale rekruten. Deze Grupos Especiais (GE) waren effectief in het bestrijden van de MPLA. In de dertien jaar durende onafhankelijkheidsoorlog vielen tienduizenden doden, maar de Portugese strijdkrachten verloren slechts 3445 man, van wie 1369 killed in action. Het was duidelijk dat noch de MPLA, noch de FNLA op het slagveld iets kon uitrichten tegen de Portugezen. En dat kwam mede door de Duitse, Franse en Amerikaanse wapenleveranties. 

Washington botst met olie-industrie

De Amerikaanse olie-industrie deelde niet de vrees van Washington voor het communisme van de MPLA. Het concern Gulf Oil Corporation (later Chevron) had zich sinds 1954 gevestigd in het olierijke gebied Cabinda. Deze kuststrook in het noordwesten van Angola kwam in 1964 stevig in handen van de MPLA. De marxistische partij ontpopte zich als een betrouwbare handelspartner. Sterker nog, de MPLA vroeg Cubaanse soldaten om de Amerikaanse olie-installaties te beschermen tegen aanvallen van de door de CIA gefinancierde guerrillero’s van de FNLA en de UNITA.  

Het Chevron-management voelde zich in 1974 gesteund door het rapport van de Amerikaanse consul-generaal Tom Killoran. Hij raadde de Amerikaanse regering aan om relaties aan te gaan met de MPLA, de beweging die hij ‘het best georganiseerd, het meest competent en het meest toegankelijk’ vond van alle strijdende partijen. Killorans pleidooi vond geen gehoor in Washington, dat economische belangen ondergeschikt maakte aan de politieke strijd.  

Washington en Moskou mengen zich in burgeroorlog 

Toch waren de Amerikanen al bezig met de vraag wie het in Angola voor het zeggen moest krijgen wanneer de Portugezen zouden vertrekken. Als het aan hen lag, was dat niet de marxistische MPLA. Henry Kissinger, de Nationaal Veiligheidsadviseur van de presidenten Richard Nixon en Gerald Ford, zag in de FNLA een gewillige bondgenoot om de westerse belangen in Angola veilig te stellen. Holden Roberto bracht al vanaf 1959 bezoeken aan het Witte Huis om een wig te drijven in de Amerikaans-Portugese relaties en financiële steun te krijgen voor zijn organisatie. Volgens voormalig CIA-directeur John Stockwell sluisde zijn dienst in de jaren zestig miljoenen dollars naar de FNLA via de uitvalsbasis van deze rebellengroep in Zaïre. Daarnaast kwamen Amerikaanse M60-geweren, mortieren, militaire vrachtwagens en radioapparatuur de FNLA van pas in de strijd, die steeds meer was gericht tegen de MPLA in plaats van tegen het Portugese leger. 

FNLA soldaten worden getraind in Zaïre
FNLA soldaten worden getraind in Zaïre.

De onafhankelijkheid kwam opeens binnen bereik dankzij de Anjerrevolutie van 25 april 1974, die een einde maakte aan de dictatuur in Portugal. De nieuwe voorlopige regering in Lissabon was in principe bereid tot dekolonisatie en sloot in september 1974 overeenkomsten met de bevrijdingsbewegingen in Mozambique en Guinee. Angola daarentegen was te kostbaar en te complex om zomaar over te dragen. Alle drie de verzetsorganisaties – MPLA, FNLA en UNITA – waren aanvankelijk bereid zitting te nemen in een overgangsregering. Het Alvor-akkoord, getekend op 15 januari 1975, hield echter maar enkele dagen stand. Angola verviel in een burgeroorlog. 

De VS – maar ook China en Roemenië onder andere – steunden de FNLA en UNITA. Kissinger, sinds 1973 minister van Buitenlandse Zaken, maakte in de zomer van 1975 tientallen miljoenen dollars over naar de FNLA. Hij negeerde het advies van zijn eigen ambtenaren, die aanvoerden dat de Amerikaanse steun de geloofwaardigheid van de VS als voorvechter van vrijheid in Afrika zou ondermijnen. Nathaniel Davis, het hoofd van de Africa Desk, nam in augustus 1975 ontslag uit protest tegen Kissingers beleid. 

De Amerikaanse hulp aan het pro-westerse kamp in de Angolese burgeroorlog lokte een reactie uit van de Sovjet-Unie, die de MPLA steunde. De leider van de beweging, Agostinho Neto, had in 1964 een bezoek gebracht aan Moskou en in hetzelfde jaar een militair samenwerkingsverband met de Cubaanse revolutionair Che Guevara gesmeed. Na Kissingers financiële injectie voor de FNLA greep ook het Kremlin nog eens diep in de buidel om de MPLA te versterken. In januari 1976 bestond de hulp van Moskou al uit ongeveer 200 miljoen dollar en honderden pantserwagens, tanks, raketwerpers en vliegtuigen.  

Verder kwamen er in november 1975 zo’n 30.000 Cubaanse militaire adviseurs in Luanda aan. De ervaren Cubanen verhoogden de discipline en de gevechtskracht van de MPLA. Ze legden netwerken aan van loopgraven, bunkers en commandoposten. De strijd veranderde van een chaotische stadsguerrilla in een conventionele oorlog met gecoördineerde troepenbewegingen, luchtbombardementen, mortierbeschietingen en stadsbelegeringen. 

Koffieboycot in Nederland

Portugals koloniale oorlog bracht in Nederland de burgerbeweging in actie. Het Angola-comité, in 1961 opgericht door de Groningse pacifist Sietse Bosgra, pleitte voor een landelijke boycot van Angolese koffie. Nederland was ’s werelds grootste afnemer van koffie die in Angola met dwangarbeid werd geproduceerd. In 1970 bedroeg de importwaarde 98 miljoen gulden, waarvan volgens het Angola-comité 7 à 9 miljoen gulden rechtstreeks belandde in de schatkist van het Portugese leger.  

Omdat consumenten massaal hun steun uitspraken voor de koffieboycot, gingen Albert Heijn en Douwe Egberts over tot actie. Albert Heijn verwijderde Angolese koffie uit zijn schappen – al probeerde de supermarktketen nog Angolese koffie aan te bieden in de vorm van een melange. Het Nederlandse aandeel in de Angolese koffie-export daalde van 30 procent naar enkele procenten. Canada, de tweede grootste afnemer, volgde het Nederlandse voorbeeld. Nadat eind 1972 in Angola een wapenstilstand werd bereikt, en dwangarbeiders mochten terugkeren, maakte het Angola-comité een einde aan de boycot. 

Stalinorgels verpulveren Zuid-Afrikaanse eenheden 

Kissinger moest bijschakelen als hij wilde dat de MPLA werd verslagen. Daarom sloot hij een geheime deal met John Vorster, de premier van Zuid-Afrika. Dat land had aanzienlijke investeringen gedaan in Angola’s diamantwinning en de aanleg van de Cunene-stuwdam, die energie en water leverde aan Zuid-Afrika. Bovendien zat het apartheidsregime niet te wachten op een communistische regering in Angola, dat grensde aan het door Zuid-Afrika bezette Namibië. De MPLA werd geholpen door Zuid-Afrikaanse bannelingen van het verboden African National Congress (ANC), die in Angola in militaire trainingskampen bivakkeerden. Pretoria bestreed deze ANC-strijders liever dáár dan dat zij de kans kregen de guerrilla naar Zuid-Afrika te brengen. 

Met Kissingers zegen lanceerde Vorster op 14 oktober 1975 Operatie Savannah: zo’n 200 Zuid-Afrikaanse commando-eenheden, gesteund door honderden krijgers van de FNLA, UNITA en Portugese huurlingen, stormden door Zuid-Angola. In slechts vijf dagen rukten zij meer dan 400 kilometer op en begin november namen ze Angola’s tweede stad Huambo in. Vervolgens maakten zij zich gereed voor de aanval op Luanda, waar de MPLA zijn hoofdkwartier had. De oorlog was nu in zijn kritieke fase beland. 

Zuid-Afrikaanse voertuigen staan klaar voor Operatie Savannah
Zuid-Afrikaanse voertuigen staan klaar voor Operatie Savannah

Na langdurige bombardementen volgde een stormloop, geleid door Zuid-Afrikaanse speciale eenheden, gevolgd door Zaïrese en FNLA-hulptroepen. Zodra de aanvallers in zicht waren, beantwoordden de Cubanen en hun MPLA-bondgenoten het vuur. Katjoesja-raketwerpers of ‘Stalinorgels’ deden hun verwoestende werk. Tweeduizend projectielen verpulverden de aanvallers, die in paniek wegrenden en hun doden en gewonden achterlieten. De overwinning was aan de MPLA. De marxisten riepen 11 november 1975 uit tot Dag van de Onafhankelijkheid. 

Tweeduizend projectielen verpulverden de aanvallers

De mislukte aanval op de hoofdstad vormde het keerpunt. Vorster had de aanwezigheid van Zuid-Afrikaanse eenheden in Angola verborgen gehouden, maar na de nederlaag regende het onthullingen in de media. Vanwege hun samenwerking met het witte apartheidsregime verloren de FNLA en UNITA hun goodwill bij andere Afrikaanse naties. Nigeria schonk van de weersomstuit een cheque van 20 miljoen dollar aan de MPLA.  

Invloedrijke kranten in de VS stelden Kissingers Angola-beleid aan de kaak. The Washington Post publiceerde in mei 1978 een interview met voormalig CIA-directeur Stockwell, waarin hij uit de doeken deed hoe de Amerikaanse inlichtingendienst propaganda gebruikte om het Congres en de Verenigde Naties te manipuleren. Ook vroegen Amerikaanse media zich af wat het strategisch belang was van Angola. Na de Watergate-affaire en de aftocht in Vietnam had Amerika geen zin in een nieuw schandaal. Het Congres zette een streep door de wapenleveringen en de financiële steun. Zuid-Afrika, in de steek gelaten door de VS, had weinig andere opties dan zijn eenheden in de lente van 1976 terug te roepen.  

Van Kennedy’s belofte dat de Verenigde Staten zich achter de antikoloniale vrijheidsstrijd in Afrika zou scharen, kwam weinig terecht. Uit eigenbelang en vijandigheid jegens de Sovjet-Unie leverden de Amerikanen wapens aan een Europese dictator, financierden zij een bloedige burgeroorlog en werkten ze samen met een racistisch regime van witte kolonisten. Zo gaven zij hun eigen geloofwaardigheid als verdedigers van vrijheid en zelfbeschikking een flinke knauw.  

Meer weten:

  • The Angolan Revolution, Vol. I (1969) en Vol. II (1978) door John A. Marcum  
  •  The Decolonization of Portuguese Africa (1997) door Norrie MacQueen 
  •  The Global Cold War (2005) door Odd Arne Westad 
  • Strijd om Angola (1975–1978): Mijn leven als dokter in tijden van Koude Oorlog (2020) door Jarl Chabot 

Nieuwste berichten

Gebouw Federal Reserve
Gebouw Federal Reserve
Artikel

Opheffing van de Amerikaanse Federale Bank veroorzaakte economische rampspoed

President Donald Trump heeft een afkeer van de Federal Reserve Bank (FED), de Amerikaanse centrale bank. Daarin staat hij niet alleen. Zijn verre voorganger Andrew Jackson hief de bank in 1836 zelfs op. Dat leidde tot een diepe economische crisis. Van oudsher hebben Amerikanen een hekel aan centrale overheidsinstellingen. En aan bankiers. Het verklaart waarom...

Lees meer
Het hof van Karel de Stoute, vijftiende-eeuwse manuscript-illustratie
Het hof van Karel de Stoute, vijftiende-eeuwse manuscript-illustratie
Artikel

De Bourgondiërs voerden een financieel schrikbewind

Bourgondische vorsten hieven belastingen om hun oorlogen en dynastieke ambities te financieren. De Belgische historicus Marc Boone belicht hun plannen via het leven van een van hun paladijnen. Dit artikel krijgt u van ons cadeau Wilt u ook toegang tot HN Actueel? Hiermee leest u dagelijks geschiedenisverhalen met een actuele aanleiding op onze website en...

Lees meer
Marie, gravin van Bylandt door Alies Pegtel
Marie, gravin van Bylandt door Alies Pegtel
Interview

Gravin Marie van Bylandt koos een verrassend zelfstandig leven

Gravin Marie van Bylandt groeide eind negentiende eeuw op in luxe op het Haagse landgoed Oostduin, omringd door natuur, personeel en talloze huisdieren. Toch koos ze daarna een verrassend zelfstandig leven: ongehuwd, onafhankelijk en samenwonend met dierenactiviste Elisabeth des Tombe. In De vervlogen wereld van Marie, gravin van Bylandt schetst historicus Alies Pegtel hoe de...

Lees meer
Nederland hielp Israël bij de verkoop van staatsobligaties
Nederland hielp Israël bij de verkoop van staatsobligaties
Nieuws

Nederland hielp Israël bij de verkoop van staatsobligaties

Israël heeft via Amsterdam decennialang staatsobligaties verkocht aan beleggers. De Nederlandse overheid nam daarbij het risico betrokken te raken bij de financiering van de illegale bezetting van Palestijnse gebieden. Dit blijkt uit onderzoek van de journalisten Siem Eikelenboom en Casper Rouffaer.   Dit artikel krijgt u van ons cadeau Wilt u ook toegang tot HN Actueel?...

Lees meer
Loginmenu afsluiten