Home De buitenlandse politiek van Henry Kissinger

De buitenlandse politiek van Henry Kissinger

  • Gepubliceerd op: 6 november 2002
  • Laatste update 19 jun 2023
  • Auteur:
    Maarten van Rossem
  • 10 minuten leestijd
Kissinger en Nixon

Onaangenaam, ijdel en ambitieus, maar met een on-Amerikaans talent voor ironie en relativering. Henry Kissinger, de meest spraakmakende Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken, zorgt nog steeds voor controverse.

Toen de Amerikaanse regering van plan leek Saddam Hussein geheel unilateraal uit Bagdad te verjagen, veroorzaakte dat zelfs in eigen Republikeinse kring grote ongerustheid. Diverse bejaarde autoriteiten schreven opiniestukken om Bush junior en zijn machomedewerkers te manen een eventuele interventie in Irak te legitimeren via de Veiligheidsraad en intensieve samenwerking met de bondgenoten. Ook Henry Kissinger, oud-veiligheidsadviseur en minister van Buitenlandse Zaken onder president Nixon, schreef een stuk over het Irakese probleem.

Het is kenmerkend dat over Kissingers bijdrage direct een scherpe controverse ontstond. De tegenstanders van gewapende interventie in Irak begroetten hem als een medestander, maar dat deden de voorstanders evenzeer. Kissingers analyse was zoals gewoonlijk een subtiel werkstuk. Hij schreef dat de verwijdering van Saddam Hussein terecht een hoge prioriteit genoot, maar dat de manier waarop dat probleem wordt aangepakt niet verstandig was. Het ontbreekt de Amerikaanse buitenlandse politiek aan de juiste conceptuele structuur.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De regering-Bush heeft volgens Kissinger teveel de neiging de problemen van de buitenlandse politiek met louter militaire middelen aan te pakken. De Verenigde Staten zijn zonder twijfel de sterkste mogendheid op aarde, maar zij moeten juist daarom hun immense macht vertalen in samenwerking. Als de Verenigde Staten, zoals sommige conservatieve Republikeinen wensen, een imperiale rol willen spelen als welwillende supermacht, zonder al te veel rekening te houden met andere naties, dan zou dat een ramp zijn voor het land zelf. Zelfs de Verenigde Staten kunnen die last op den duur niet dragen en zullen zich ook onvermijdelijk isoleren.

Gewetenloze ambitie

Henry Kissinger is joods, historicus en immigrant. Dat zo’n totale buitenstaander de meest spraakmakende en invloedrijke Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken na de Tweede Wereldoorlog kon worden, is eigenlijk een wonder en pleit in hoge mate voor de openheid van de Amerikaanse politieke elite.

Kissinger werd in 1923 geboren in Duitsland. Zijn ouders waren orthodoxe joden en zeer vaderlandslievende Duitsers. Maar na de machtsovername van de nazi’s werd hun leven steeds moeizamer. Vader Kissinger, werkzaam in het onderwijs, werd ontslagen, de even intelligente als onzekere Heinrich kon niet meer normaal naar school en moest op straat steeds op zijn hoede zijn. In 1938 slaagde de familie erin naar de Verenigde Staten te emigreren, omdat eerder geëmigreerde familieleden bereid waren borg te staan.

Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de toch al onzekere Kissinger door de gebeurtenissen van de jaren dertig zodanig getraumatiseerd raakte, dat hij de blijvende onzekerheden van de vluchteling heeft willen compenseren met gewetenloze ambitie. Zelf heeft Kissinger zich nooit uitgelaten over de psychische effecten van zijn jeugdjaren. Wel nam hij, naarmate zijn ster rees, steeds meer afstand van het Duits-joodse milieu waaruit hij afkomstig was.

Nadat hij enige jaren had gediend in het Amerikaanse bezettingsleger in Duitsland, ging Kissinger in 1947 geschiedenis studeren aan Harvard University. Hij was een briljante student en studeerde summa cum laude af op een doctoraalscriptie met de veelzeggende titel The Meaning of History (383 pagina’s!). Desondanks verliep zijn academische carrière moeizaam. Omdat hij liever essayistisch schreef over grote thema’s dan detailonderzoek te doen in het archief, liet een vaste aanstelling lang op zich wachten.

Het is overigens goed mogelijk dat dit kwam omdat hij zo’n onaangenaam mens was. Kissinger was ijdel, deloyaal aan alles en iedereen, en maakte zichzelf onveranderlijk gewichtiger dan hij eigenlijk was. Tegen zijn ondergeschikten was hij onaardig, over zijn gelijken roddelde hij vilein, en zijn meerderen smeerde hij stroop om de mond.

Zenuwpatiënt

Wegens het succes van Kissingers Nuclear Weapons and Foreign Policy (1957), een abstract en complex boek, dat geheel onverwacht een bestseller werd, vroeg Nelson Rockefeller, de Republikeinse gouverneur van de staat New York die presidentiële ambities koesterde, de jonge historicus hem te adviseren over de buitenlandse politiek. Dat leek een aardig begin van een politieke carrière, maar zou Kissinger geen stap dichter bij de centra van de macht brengen, omdat de veel te progressieve Rockefeller een kansloze figuur was in de snel conservatiever wordende Republikeinse partij.

Tijdens de Kennedy-jaren had Kissinger een deeltijdbaantje als adviseur. Zo bleef hij steken in de marge van de macht. Dat hij ten slotte toch tot het centrum wist door te dringen, had hij te danken aan die andere onzekere en intelligente buitenstaander: Richard Nixon, de succesvolle Republikeinse presidentskandidaat in 1968.

Hoewel hij tegen vrienden en kennissen zei dat hij Nixon beschouwde als een gevaar voor de natie, stond Kissinger in het diepste geheim in contact met Nixons campagneorganisatie. Kissinger briefte informatie door B in goed vertrouwen gekregen van een kennis B over de vredesonderhandelingen die president Johnson in Parijs met de Noord-Vietnamezen was begonnen. Tot ieders stomme verwondering benoemde Nixon Kissinger kort daarop tot zijn nationale-veiligheidsadviseur.

Nixon en Kissinger waren beiden verantwoordelijk voor de Amerikaanse buitenlandse politiek tussen 1969 en 1974. Hoewel zij elkaar wantrouwden, werkten ze toch goed samen. Nixon vond dat Kissinger psychiatrische zorg nodig had en Kissinger op zijn beurt beschouwde zijn chef als een zenuwpatiënt. Ze hadden ongetwijfeld allebei gelijk. In het bijzijn van de president gedroeg Kissinger zich onderdanig en bevestigend. Ook als de president de grootst mogelijke onzin uitkraamde B en dat gebeurde regelmatig B sprak Kissinger hem niet tegen.

Als veiligheidsadviseur was Kissinger echter een groot succes. Hij bleek een uiterst begaafde bureaucratische vechtjas en wist Nixons minister van Buitenlandse Zaken binnen korte tijd op een zijspoor te rangeren. Weliswaar was hij onaangenaam, ijdel en ambitieus, maar hij had ook een on-Amerikaans talent voor ironie en relativering, en dat maakte hem bijzonder populair bij journalisten.

Het allesoverheersende probleem dat Nixon en Kissinger erfden van Lyndon Johnson, was de mislukte Amerikaanse interventie in Vietnam. Nixon en zijn adviseur vonden dat de ongelukkige interventie het gevolg was van een al te ideologische en dus weinig pragmatische buitenlandse politiek. Zij zetten zich aan de formulering van een nieuw beleid, dat gebaseerd zou moeten zijn op de klassieke beginselen van de Realpolitik. De macht van de Verenigde Staten was niet onbeperkt, zoals in Vietnam zo pijnlijk was gebleken, en daarom was het zaak de veiligheidsbelangen scherp te definiëren, zodat er geen energie verspild zou worden aan kwesties die voor de Verenigde Staten niet van wezenlijk belang waren. Niet alle linkse regimes in de wereld waren per definitie een gevaar.

Verreweg het belangrijkste onderdeel van de Amerikaanse buitenlandse politiek was de relatie met de Sovjet-Unie, die in feite de structuur van de wereldpolitiek bepaalde. Nixon en Kissinger kwamen met de vernieuwende gedachte dat die relatie helemaal niet puur antagonistisch hoefde te zijn; waarom zouden de beide supermogendheden niet een aantal gemeenschappelijke belangen kunnen hebben?

Rogue states

Rogue states
Na langdurige en gecompliceerde onderhandelingen sloten de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie in 1972 het zogenoemde SALT-akkoord, waarbij ‘SALT’ stond voor ‘Strategic Arms Limitation Talks’. De partijen kwamen overeen het aantal ballistische raketten te bevriezen en, afgezien van één enkele uitzondering, geen verdedigingssystemen tegen ballistische raketten te bouwen. Daarmee accepteerden de partijen het beginsel van de wederzijds verzekerde vernietiging. Een nucleaire oorlog zou geen van beide partijen ooit enig voordeel kunnen opleveren. Deze afspraken vormden tot het einde van de Koude Oorlog de kern van de strategische relaties tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie. Pas George W. Bush maakte definitief een einde aan de afspraken van 1972, omdat hij verdedigingsinstallaties wil bouwen die moeten voorkomen dat de rogue states ooit een verrassingsaanval op de Verenigde Staten uitvoeren.

Door voortdurend te onderhandelen wilden Nixon en Kissinger de Sovjet-Unie verankeren in een web van verplichtingen, met als uiteindelijk doel dat de Russen zich medeverantwoordelijk zouden gaan voelen voor een stabiele wereldorde naar Amerikaans ontwerp. De containment van de Sovjet-Unie door de Verenigde Staten zou dan vervangen zijn door de self-containment van dat land. Dit door Nixon en Kissinger geïnitieerde systeem van wederzijdse verplichtingen, de détente-politiek, was niet bedoeld om een eind te maken aan de Koude Oorlog. Daarvoor waren Kissinger en zijn baas veel te realistisch. Wel probeerden zij met deze spelregels het onvermijdelijke machtspolitieke conflict te reguleren. Als zodanig moet de détente-politiek worden beschouwd als een succes, al was dat succes dan tijdelijk.

Om de Amerikaanse positie verder te versterken, besloten Nixon en Kissinger toenadering te zoeken tot communistisch China. Sinds het ontstaan van de Volksrepubliek in 1949 deden de Amerikanen alsof dat land niet bestond. China was volgens de Amerikanen de Kwo-min-Tang, het nationalistische bewind op Taiwan. Dat de ontkenning van het bestaan van het volkrijkste land ter wereld stompzinnig was, begreep eigenlijk iedereen, maar omdat erkenning van China aanzienlijke risico’s met zich kon brengen in de Amerikaanse binnenlandse politiek, werd dit beleid toch voortgezet. Juist Nixon kon dit taboe doorbreken, omdat een conservatieve Republikein er niet van beschuldigd kon worden soft on communism te zijn. Kissinger bracht in 1971 in het diepste geheim een bezoek aan China. Na succesvolle onderhandelingen kondigde Nixon in juli 1971 aan dat hij in februari 1972 een officieel bezoek aan China zou brengen.

Evil empire

De opening naar China en de détente-politiek werden allerwegen gezien als fenomenale prestaties. Tot Nixons enorme chagrijn kreeg zijn adviseur Kissinger voor deze initiatieven meer complimenten dan hijzelf. De president had daarom in 1972 wel van de al te prominente Kissinger af gewild. Kissinger had echter zoveel prestige opgebouwd dat Nixon hem niet meer kon dumpen zonder zelf politieke schade op te lopen. Toen Nixon vervolgens langzaam ten onder ging in het Watergate-drama, was het Kissinger die garant stond voor de stabiliteit en continuïteit van de Amerikaanse buitenlandse politiek.

In de afwikkeling van de mislukte interventie in Vietnam waren Nixon en Kissinger veel minder succesvol. Dat kwam doordat zij B vanwege de geloofwaardigheid van de Verenigde Staten als supermacht B de interventie zo wilden beëindigen dat het niet leek alsof Amerikanen een pijnlijke nederlaag hadden geleden. Op zoek naar peace with honor werd er nog jaren doorgemodderd, met rampzalige resultaten voor geheel Indo-China. Het akkoord dat Kissinger ten slotte eind januari 1973 met de Noord-Vietnamezen sloot had in principe ook in 1969 kunnen worden gesloten. Twee jaar na het vertrek van de Amerikanen werd Zuid-Vietnam onder de voet gelopen door het Noorden.

Vanaf 1975 groeide de kritiek op de door Nixon en Kissinger ontworpen buitenlandse politiek. De kritiek kwam vooral uit de Republikeinse Partij, die in deze jaren in toenemende mate in de greep raakte van haar ideologisch bevlogen rechtervleugel. Volgens de critici had de Sovjet-Unie misbruik gemaakt van de détente-politiek door haar militaire macht te vergroten en haar strategische positie in de derde wereld te versterken. Het woord détente werd in de ban gedaan en Kissinger kreeg tijdens de Republikeinse conventie in 1976 opdracht zich op de achtergrond te houden. De eigenaardige outsider die insider was geworden, werd zo opnieuw buitengesloten.

Ook in de door Reagan en de rechtse ideologen gedomineerde Republikeinse partij was geen plaats voor de Realpolitiker Kissinger. In de Reagan-jaren mocht Kissinger nog wel eens een deftige commissie voorzitten, maar met zijn invloed was het, ondanks zijn enorme prestige, definitief gedaan. Dat Kissinger de huidige regering steunt en bekritiseert heeft zeker niet alleen analytische redenen. Als directeur van het prestigieuze en goed renderende adviesbureau Kissinger Associates kan hij het zich niet permitteren ruzie te maken met de zittende regering. Maar hij kan het niet laten kritiek te leveren op de ideologisch bevlogen rechtervleugel van de Republikeinse partij, waar hij nooit veel van moest hebben.