Home Schotten zaten vrijwillig onder het Engelse juk

Schotten zaten vrijwillig onder het Engelse juk

  • Gepubliceerd op: 19 april 2012
  • Laatste update 07 jul 2023
  • Auteur:
    Bas de Vries
  • 11 minuten leestijd
Schotten zaten vrijwillig onder het Engelse juk

In 1707 tekende Schotland de Unie met Engeland. Hoe komt het dat de Schotten hun nationalisme inslikten en hun onafhankelijkheid opgaven? Waren ze omgekocht door Engeland, of was er meer aan de hand?

28 April 1707, de dag dat het Schotse parlement werd ontbonden om plaats te maken voor de Unie tussen Engeland en Schotland, was vooral in de oostelijke Schotse kustplaats Kirkcaldy een dramatische. Een grote groep dolfijnen had een verkeerde afslag genomen in de Noordzee en stierf op het strand. Een ooggetuige beschreef later hoe 35 arme beesten ‘spartelden en brulden, zo erg dat de aarde trilde’. Een slecht voorteken, fluisterden de inwoners van de streek tegen elkaar: met die Unie zou het nooit iets worden.

Het was een gevoel dat werd gedeeld door de overgrote meerderheid van de 1 miljoen, veelal straatarme Schotten van die tijd. Sinds juli 1706, het moment dat delegaties uit de Engelse en Schotse parlementen een overeenkomst hadden bereikt, waren er op verschillende plaatsen in het land met regelmaat ernstige rellen geweest. De Engelse schrijver en spion Daniel Defoe, die op dit gebied in Londen toch wel het een en ander had meegemaakt, rapporteerde dat het Schotse gepeupel ‘het ergste was in zijn soort’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Slavernij’ onder Engels bewind

Defoe was vooral geschrokken van de bestorming op 23 oktober 1706 van het huis van sir Patrick Johnston in Edinburgh. Hij werd door zijn plaatsgenoten beschouwd als een verrader, omdat hij een van de Schotse onderhandelaars was geweest bij het akkoord met de Engelsen. Pas diep in de nacht was de orde hersteld, en daar was massale politie-inzet en bijstand van de horse guards voor nodig. Het had weinig gescheeld, schreef Defoe later, of Johnston was hetzelfde gruwelijke lot ten deel gevallen als de gebroeders De Witt, die in Den Haag in het ‘rampjaar’ 1672 door een woedende menigte in stukken waren getrokken.

Minder gewelddadig, maar vrijwel even vijandig was de inhoud van de vele pamfletten die in dezelfde periode tegen de Unie werden geschreven, en de meer dan negentig petities die bij de leden van het Schotse parlement werden ingediend. Deze teksten stonden vooral bol van gekwetst nationalisme. Grote namen uit het verleden als William ‘Braveheart’ Wallace hadden hun leven gegeven voor de Schotse onafhankelijkheid. Waarom dan nu geheel vrijwillig kiezen voor ‘slavernij’ onder uitgerekend Engels bewind?

De meeste tegenstanders van de Unie dachten het antwoord op die laatste vraag wel te weten: hun vooraanstaande landgenoten hadden zich simpelweg door de Engelsen laten omkopen. Die beschuldiging was onder meer te vinden in het gedicht ‘Òran an Aghaidh an Aonaidh’ (Lied tegen de Unie) van Ian Lom, een bard uit de Schotse Hooglanden. Hij richtte zijn pijlen in het Gaelic op een andere ‘verrader’, de burggraaf Duplin: ‘Onrust ontstond in uw hart toen u dat goud eraan hoorde komen…’ En ook Schotlands ‘nationale dichter Robert Burns concludeerde in 1791 dat hij en zijn landgenoten waren ‘bought and sold for English gold’.

Smeergeld

Geheel onterecht was dit verwijt niet. Een groot deel van de leden van het Schotse parlement ontving in die dagen enige vorm van inkomen of een pensioen van het hof van koningin Anne, die sinds 1702 vanuit Londen zowel de Engelse troon als die van Schotland en Ierland bezette.

Vaststaat ook dat er in augustus 1706 in het geheim 20.000 Engelse ponden naar het noorden werden gebracht voor de Schotse voorstanders van de Unie. Meer dan de helft van dat bedrag ging naar James Douglas, graaf van Queensberry, die een belangrijke rol zou spelen bij de uiteindelijke stem van het Schotse parlement vóór de Unie. Kleinere, maar nog altijd aanzienlijke sommen waren er voor bijna dertig parlementariërs.

Toch is het zeer de vraag of dit Engelse smeergeld de doorslaggevende factor was voor een meerderheid in het Schotse parlement om het heftige verzet in eigen land te trotseren en ‘ja’ te zeggen tegen de Unie. Andere factoren speelden in de debatten ook een rol, met name de handelsvoordelen die een verbond met de Engelsen zou opleveren.

Vooral het debacle rond de handelskolonie Darien in Panama had vele Schotten ervan overtuigd dat Schotland te veel achterstand had op Engeland en de Nederlanden om op eigen benen te blijven staan. De eerste expeditie van 1200 man was naar deze post in Midden-Amerika vertrokken in 1698, vol goede bedoelingen en met veel geld op zak. Maar van meet af aan was het een kansloze missie gebleken, die niet alleen ernstig te lijden had onder de tropische temperaturen en ziektes, maar meer nog onder een dramatisch slechte voorbereiding en organisatie.

Zo hadden de Schotten geen rekening gehouden met het simpele feit dat Darien officieel op Spaans grondgebied lag. Om spanningen met de Spanjaarden te voorkomen, weigerden de Engelsen wapens, munitie of voorraden te leveren. Minstens even fundamenteel was het probleem dat Schotland niet of nauwelijks producten leverde die konden worden verhandeld.

Toen in 1700 het gerucht ging dat de Spanjaarden troepen aan het verzamelen waren voor een aanval, brak er al snel paniek uit en vluchtten de bewoners zo snel als ze konden de zee op. Slechts een handjevol Schotten bleef over. Onder hen was William Paterson, die in 1694 nog zoveel succes had gehad met een ander initiatief: de oprichting van de Bank of Scotland.

Een tweede expeditie was een nog korter leven beschoren: die gaf zich over aan een Spaanse troepenmacht in april 1700. Het debacle was daarmee compleet, de schaamte groot, het Schotse zelfvertrouwen geknakt. Vooral omdat het mislukte koloniale project honderdduizenden ponden had gekost. Een belangrijk deel van de Schotse schatkist was daarmee in één klap weggeslagen.

Het verklaart waarom iemand als John Ker, de vijfde graaf van Roxburghe, tijdens de verhitte parlementaire debatten zo fel uithaalde naar de tegenstanders van de Unie, die verder ‘geen oplossing bieden voor onze huidige slechte omstandigheden’. Hij sprak bitter over de Schotse edelen, die weliswaar in eigen land een zeer comfortabel leventje hadden, maar ‘in het buitenland geen figuur slaan’. De Schotse gentlemen waren in de ogen van Roxburghe ‘volledig afgetakeld en onze landgenoten allemaal bedelaars’.

Religieuze motieven

Daarnaast speelden bij veel voorstanders van een samengaan met Engeland godsdienstige overwegingen een belangrijke rol. Koningin Anne was een protestantse Stuart (de laatste, naar later zou blijken). Maar er was een vooraanstaande kaper op de kust: de katholieke Stuart Jacobus III, die in Schotland veel aanhang had onder de zogenoemde jakobieten.

De protestanten in Schotland waren bang dat de in Frankrijk grootgebrachte Jacobus op een kwade dag de oversteek naar Schotland zou wagen, gesteund door een Franse invasiemacht. Een vrees die zij deelden met de Engelsen, die allerminst zaten te wachten op een Frans bruggenhoofd aan de noordgrens.

En dus hadden beide partijen alle belang bij een Unie. Die werd op 1 mei 1707 in Londen op grootse wijze gevierd. De geboorte van het Verenigd Koninkrijk – Wales was 400 jaar eerder al opgegaan in Engeland, (Noord-)Ierland zou in de negentiende eeuw volgen – was een feit.

De Schotten hielden een eigen rechtssysteem, maar de parlementen, munten, belastingsystemen en de vlag gingen in elkaar op. Het rode St. George-kruis van de Engelsen werd gecombineerd met het witte, diagonale andreaskruis op een blauwe achtergrond van de Schotten. Het resultaat was de eerste Unievlag, die onder de bijnaam Union Jack een dominante factor zou worden op de wereldzeeën.

Zo ongelukkig als de meeste gewone Schotten waren met de Unie, zo opgetogen leken de Engelsen. Op weg naar de feestelijkheden in de hoofdstad werd de Schotse delegatie in onder meer Newcastle en Durham nadrukkelijk geëerd. Vooral de eerdergenoemde graaf van Queensberry bleek bijzonder populair. Volgens een beschrijving van een ander lid van de delegatie werd Queensberry ‘gecomplimenteerd en toegejuicht waar hij ook ging, en toen hij twintig mijl van Londen was, kwam de hele stad naar buiten om hem te begroeten’.

De ‘uniegraaf’, zoals de Engelsen hem hadden omgedoopt, maakte een indrukwekkende entree in Londen, begeleid door 46 rijtuigen en honderden ruiters. Rond de dienst in de kathedraal van St. Paul ‘waren de straten voller dan ik ze ooit heb gezien bij een dergelijke aangelegenheid’, aldus een aanwezige.

Van overname naar partnerschap

Die opgewekte sfeer zou niet lang standhouden, ondanks het feit dat veel van de hoge verwachtingen in de periode na de ondertekening van de Akte van Unie wel degelijk uitkwamen. Op handelsgebied gingen voor de Schotten inderdaad deuren open die tot op dat moment gesloten waren gebleven.

Omdat hun schepen vanaf 1707 onder bescherming van Britse oorlogsschepen voeren, bleken bestaande handelsroutes over de Noordzee en de Atlantische Oceaan meteen al veel veiliger. Met name Aberdeen profiteerde daarvan: linnen, wollen kleding en gedroogd varkensvlees werden in redelijk grote hoeveelheden verscheept naar Engeland, de Nederlanden en de Baltische staten. De toegang tot de Engelse kolonies in Brits-West-Indië zorgde ervoor dat ook daar de handel in Schotse producten een serieuze omvang begon te krijgen.

Uiteindelijk zouden de Schotten een serieus aandeel opeisen in de ontwikkeling van het vermaarde Britse Rijk. ‘Wat begon als een vijandige overname, zou eindigen in een volledig partnerschap in het machtigste concern ter wereld,’ zei Simon Schama later in zijn BBC-serie A History of Britain. ‘Het was een van de meest verbazingwekkende transformaties in de Europese geschiedenis.’

De gemiddelde Schot merkte daar aanvankelijk echter weinig tot niets van. Van een opleving van de lokale economie, die bij de ondertekening van de Unie-akte zo nadrukkelijk was beloofd, was in elk geval niets te bespeuren. Integendeel, voor zover er cijfers beschikbaar zijn, laten die zien dat zowel de kleinere als de grotere bedrijven aanvankelijk vooral last hadden van de effecten van het samengaan met Engeland. De wolproductie, bijvoorbeeld, viel vrijwel stil vanwege de import van Engelse kleding na 1707.

Vooral de douaneheffingen en accijnzen, die in relatief korte tijd met maar liefst 500 procent stegen, zorgden voor een waar schrikeffect. Schotland, dat traditiegetrouw een florerende zwarte economie had, kreeg plotseling te maken met een kleine honderd Engelse belastinginspecteurs die naar het noorden werden gestuurd en betalingen eisten die nooit eerder effectief waren afgedwongen.
Al snel waren er de eerste meldingen van inspecteurs en hun militaire begeleiders die door woedende menigten waren gemolesteerd of zelfs vermoord. Dat gebeurde vooral in de allerarmste gebieden, waar met name de heffing op mout (grondstof voor bier) veel kwaad bloed zette.

En dan werd al het geld dat met die heffingen werd opgehaald ook nog eens linea recta naar Engeland overgebracht, klaagden de Schotten tegen elkaar. Het zou decennia duren voordat ze het belastingsysteem enigszins accepteerden. In de jaren twintig en dertig van de achttiende eeuw waren er nog zeker zestig meldingen van moorden die direct te maken hadden met conflicten over heffingen.

Rond 1714, het jaar dat koningin Anne overleed, was de weerzin tegen de Unie en de gevolgen ervan zo hoog opgelopen dat zelfs sommige van de grootste voorstanders van het eerste uur het gevoel hadden dat ze de verkeerde keus hadden gemaakt. Eerder al had een voorstel voor herstel van de Schotse onafhankelijkheid op een haar na een meerderheid gekregen in het Lagerhuis in Londen. Met een stem vóór van graaf van Seafield, die in 1707 bij de ondertekening van de Unie-akte nog de vermaarde woorden had gesproken: ‘There’s ane end of an ane auld sang (Hiermee komt een eind aan het oude, kwade bloed).’

Maar het waren vooral de jakobieten – teleurgesteld over het feit dat Anne niet was opgevolgd door hun troonpretendent, maar door George I van Hannover – die gebruik probeerden te maken van alle onvrede. In 1715 vond de graaf van Mar – net als Seafield ooit een steunpilaar van de Unie – het definitief genoeg geweest. Hij riep bij Braemar in de provincie Aberdeenshire Jacobus III uit tot de rechtmatige vorst van Engeland, Schotland en Ierland.

Aanvankelijk was deze ‘eerste jakobitische opstand’ succesvol. Dankzij de steun van de clans uit de Hooglanden wisten zij het grootste deel van Schotland te veroveren met een leger dat uiteindelijk zou aanzwellen tot 20.000 man. Maar nadat de opstand was uitgebreid naar Engeland en mede vanwege weifelend gedrag van de aanvoerders werden James en zijn aanhangers uiteindelijk verslagen. ‘The old pretender’ Jacobus moest terugvluchten naar Frankrijk.

Een tweede – opnieuw mislukte – jakobitische opstand zou nog volgen in 1745, ditmaal onder leiding van Jacobus’ zoon ‘Bonnie Prince Charlie’. Daarna waren er nooit meer noemenswaardige opstanden in Schotland. Al moet gezegd worden dat de anti-Engelse sentimenten nooit helemaal zijn verdwenen en dat de Unie nog altijd bepaald niet bij iedere Schot populair is.

Betekent dat dat diezelfde Schotten aan het begin van de 21ste eeuw klaar zijn om het Verenigd Koninkrijk de rug toe te keren? Dat staat nog allerminst vast. Opiniepeilingen geven sterk de indruk dat er in 2014 géén meerderheid te vinden zal zijn voor onafhankelijkheid. In 1997 stemde ruim 74 procent in 1997 nog wel voor de terugkeer van het eigen parlement – dat er sinds 1999 inderdaad weer is. Maar de Schotten betwijfelen nu het er echt op aankomt sterk of het wel een voordeel zal blijken te zijn om volledig op eigen benen te staan.

Een tegenvaller voor de man die zich zo sterk heeft gemaakt voor dat referendum, de Schotse premier Alex Salmond van de Scottish National Party. Het lijkt erop dat anno 2012 de rollen zijn omgedraaid: waar bij de start van de Unie de meeste politici vóór waren en de meeste Schotten tegen, is het nu juist het volk dat geen afscheid wil nemen van het Verenigd Koninkrijk.

Meer weten:

  • Rond het 300-jarig bestaan van de Unie tussen Engeland en Schotland in 2007 verschenen veel boeken over dit belangrijke jaar in de Britse geschiedenis. Dit artikel is voornamelijk gebaseerd op de belangrijkste van deze twee.
    The Scots and the Union van Christopher A. Whatley wordt algemeen beschouwd als het meest geslaagde boek over het uniejaar 1707, vooral vanwege het grondige onderzoek dat eraan ten grondslag ligt. Whatley en met name mederesearcher Derek J. Patrick verdiepten zich vier jaar lang in alle details over de Unie, inclusief de achtergronden van alle Schotse parlementariërs van die tijd. Zo konden zij overtuigend de eeuwenlange bewering weerleggen dat het uitsluitend het Engelse smeergeld was dat het parlement over de streep had getrokken.
  • Waar Whatleys boek op sommige onderdelen iets té gedetailleerd kan zijn voor de niet heel goed ingevoerde lezer, houdt Michael Fry zich in zijn boek The Union iets meer aan de grote lijnen. Ook prettig: zijn gevoel voor humor. Fry zegt met een volkomen open blik aan zijn onderzoek te zijn begonnen, maar zijn standpunt is duidelijk: het wordt hoog tijd dat Schotland zich weer losmaakt van Engeland. ‘De Schotse regering kán zich waarschijnlijk niet en wíl zich zeker niet losmaken van de belangrijkste beleidslijnen zoals die in Londen worden geformuleerd.