Het Romeinse Rijk kende een scherp onderscheid tussen vrije Romeinse burgers en Romeinse slaven. De laatsten hadden geen burgerrechten. Maar er was nog een derde groep: de vrijgelatenen, die na een prachtig staaltje juridisch theater deze status konden bereiken.
Op een dag, zo’n 53 of 54 jaar voor onze jaartelling, kreeg Cicero een felicitatiebrief van zijn broer Quintus. Het was niet ter ere van een verjaardag, en ook niet vanwege een benoeming tot senator of een juichend ontvangen redevoering. De gelukwens van zijn broer betrof de vrijlating van een slaaf. ‘Wat Tiro betreft ben ik opgetogen,’ schreef Quintus. ‘Geloof me, toen ik je brief las, maakte ik een sprongetje in de lucht van blijdschap, en ik dank en feliciteer je tegelijkertijd.’ Hij besloot: ‘Ik had al vele doorslaggevende redenen om van je te houden; dit is er eentje extra.’
Meer lezen over de Romeinen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Cicero en Quintus kenden Tiro al van jongs af aan. Hij was geboren in het huis van hun vader, als nazaat van een tot slaaf gemaakte krijgsgevangene, en de jongens groeiden samen op. Eenmaal volwassen, werd Tiro secretaris van Cicero. Hij maakte niet alleen notities in een zelfontwikkelde vorm van steno, maar hielp de grote redenaar ook inhoudelijk met diens teksten. Quintus omschreef Tiro’s kwaliteiten zo: ‘Hij is doorkneed in literatuur, cultuur en de macht van het woord.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Cicero lijkt verknocht te zijn geweest aan zijn secretaris. Toen Tiro eens elders verbleef vanwege ziekte, schreef zijn meester brieven die overliepen van bezorgdheid – al gebiedt de waarheid te zeggen dat het Cicero niet alleen om het welzijn van Tiro zelf ging, maar ook om zijn eigen werk. ‘Concentreer al je verstandelijke vermogens, die ik boven alles waardeer, op je behoud – zowel voor je eigen bestwil als voor mij,’ schreef hij. En: ‘Mijn arme studies, of eigenlijk die van óns, lijden erg onder je afwezigheid.’ En nog eens ten overvloede: ‘Ik heb nergens plezier in, en kan mezelf niet aan het schrijven zetten zonder jou.’
Cicero was een ster in verbale manipulatie, dus misschien moeten we dit alles niet al te letterlijk nemen. Feit blijft dat Tiro een bijzonder intelligent en ontwikkeld man was, en in vele opzichten Cicero’s gelijke. Maar altijd bleef er dat ene cruciale verschil: Cicero was een vrije burger, en Tiro was zijn slaaf.
Geen burgerrechten voor Romeinse slaven
Nu was slavernij de gewoonste zaak ter wereld voor de Romeinen, vooral in de nadagen van de Republiek en de eerste eeuwen van het Keizerrijk. De samenleving kende twee radicaal verschillende groeperingen: de vrijgeborenen, oftewel de ingenui, en degenen die als slaven waren geboren of tot slaven waren gemaakt, de servi. Die tweede groep was groot – naar schatting een derde van de bevolking. Het waren vooral krijgsgevangenen en slaafgeborenen, maar er waren ook slachtoffers van slavenjagers bij, en mensen met schulden.
Tironiaans steno
Cicero’s secretaris Tiro ontwikkelde een van de vroegste stenografische tekensystemen. Daarom wordt hij wel ‘de vader van de stenografie’ genoemd. Volgens Plutarchus werd zijn systeem gebruikt door klerken in de senaat om redevoeringen te noteren. Het Tironiaanse steno overleefde tot in de Middeleeuwen, toen het onder andere door klerken van Frankische heersers werd gebruikt. Tiro ontwikkelde ook een teken voor ‘en’ waarop ons &-teken (de ampersand) is gebaseerd.
Een deel van de Romeinse slaven zwoegde in de mijnen, een ander deel werkte op het land, weer anderen zaten in de huishouding of waren werkzaam in een of ander ambacht. En dan waren er die hoger geschoolde arbeid verrichtten, zoals Tiro. Slaven waren, kortom, te vinden in allerlei geledingen van de Romeinse maatschappij, maar ze hadden geen burgerrechten, geen vrijheid om te gaan en te staan waar ze wilden. Ze waren niets meer of minder dan eigendom. Of, zoals de staatsman en schrijver Cato de Oudere het eens uitdrukte: ‘gereedschap.’
Het onderscheid tussen vrije burger en slaaf was voor de Romeinen diep en principieel. Maar desondanks was er een derde groep die zich daartussenin bewoog: de vrijgelaten slaven. En dit was nog een omvangrijke groep ook, misschien wel een vijfde van de totale bevolking. Niet alleen slavernij was gewoon, vrijlating was dat ook.
Een vrije geest was het hoogste goed; een slaaf kon die niet bezitten
Hoe werd iemand van ‘een stuk gereedschap’ een mens? Dat ging via een speciale procedure; vrijlating van Romeinse slaven was stevig verankerd in de wet. En bij die procedure hoorde een heel cluster aparte begrippen. Om te beginnen was er het peculium: de spaarpenningen die een slaaf kon verzamelen om zich vrij te kopen. Dat vrijkopen moest wel van twee kanten komen; als de eigenaar niet wilde, gebeurde het niet. Overigens kon die er zelf ook voordeel bij hebben, want al verloor hij een slaaf, met de terugbetaalde spaarpenningen kon hij een nieuwe, jongere kopen die weer jaren meekon.
De officiële term voor de vrijlating zelf was manumissio, wat zoveel betekent als ‘uit de hand doen heengaan’. De hand die iets beetheeft, laat het los. Wat gevangen is, krijgt zo de vrijheid; wie bezit is, doet zijn intrede in de vrije maatschappij.
Die vrijlating kwam in drie vormen. Per testament: manumissio testamento. Of de eigenaar liet de inschrijving van de slaaf in het bevolkingsregister veranderen, bij wijze van een ‘correctie’ op de oorspronkelijke notering: manumissio censu. Maar de oudste en meest tot de verbeelding sprekende vorm was die van de manumissio vindicta. Dit was een prachtig staaltje juridisch theater met een hoofdrol voor de vindicta, de vrijheidsstaf – het werkwoord vindico betekende ‘juridisch aanspraak maken op iets’, of het nu een bezitting was of de vrijheid.
Meer regelgeving
Niet alle Romeinen waren voorstander van manumissio. Een uitgesproken opponent was politicus en historicus Dionysius van Halicarnassus uit de eerste eeuw na Christus. Hij was bang dat Romeinse slaven hun vrijlating betaalden met inkomsten uit criminele activiteiten, zoals diefstal en prostitutie. Zulke onverlaten toelaten tot de vrije samenleving kon kwalijke gevolgen hebben. En dat zij voortaan aanspraak konden maken op de graanverdeling en andere publieke voorzieningen, vond hij een ronduit akelig idee. Dionysius pleitte er daarom voor dat censors of consuls toezicht zouden houden op de procedures. Dit soort tegengeluiden noopte keizer Augustus uiteindelijk tot regulering: wie jonger was dan 30 jaar maakte geen kans meer op vrijlating. Alleen wie zich langdurig een toegewijde slaaf had getoond kon tot de procedure worden toegelaten.
Het scenario was als volgt. De eigenaar verscheen voor een magistraat, samen met de slaaf en een tweede Romeinse burger. Die laatste vervulde de rol van assertor libertatis, oftewel de man die de vrijheid van de slaaf opeist. Betwistte de eigenaar die eis niet, dan raakte de assertor de slaaf aan met de vrijheidsstaf, en sprak hij een juridische formule uit die afkomstig was uit het eigendomsrecht: Hunc ego hominem liberum esse aio ex iure Quiritium. Wat zoveel betekende als: ‘Ik bevestig dat deze slaaf vrij is volgens het burgerlijk recht.’
Met deze procedure kreeg de slaaf een nieuwe status: hij was geen servus meer, maar een vrijgelatene, een libertus. Nu was hij een Romeins burger, al had hij wel wat minder rechten dan een vrijgeborene. Hij mocht bijvoorbeeld niet toetreden tot de rechterlijke macht. Toch was hij nog altijd beter af dan andere bewoners van het tussengebied. Er waren namelijk ook Romeinse slaven die hun vrijheid kregen zonder bijbehorende wettelijke procedure. Zo iemand werd nooit een Romeins burger, en kon geen aanspraak maken op de bescherming en voordelen die de wet bood aan de wél formeel vrijgelatenen. Zo gezien was vrijheid niet alles.
Succesverhalen
Nu kon de voormalige slaaf aan zijn nieuwe leven beginnen. Helemaal in het diepe gegooid werd hij niet: de wet schreef voor dat de vrijgelatene en zijn voormalige meester aan elkaar verbonden bleven in een patroon-cliëntverhouding. De voormalige eigenaar was verplicht zijn cliënt te helpen als hij juridische hulp nodig had of schulden had opgelopen. Omgekeerd stelde de libertus zich ter beschikking om bepaalde taken voor zijn patroon te verrichten, en om deze te steunen als hij bijvoorbeeld meedeed aan verkiezingen.
Maar verder belette niets de libertus om zijn eigen maatschappelijke carrière te beginnen. Er zijn succesverhalen te over. Neem de eerste-eeuwse broers Vettius, die na hun vrijlating een fortuin vergaarden in de handel. In 1894 werd in Pompeji hun domicilie opgegraven, een rijkeluiswoning die tot op de dag van vandaag befaamd is om zijn bijzonder mooie muurschilderingen. Of Narcissus, de secretaris van keizer Claudius. Deze libertus was zo goed in zijn werk, en opereerde tegelijkertijd zo slim aan het hof, dat hij een post verwierf in de hoogste bestuurlijke regionen. Uiteindelijk werd hij, na de moord op Claudius, gedwongen zelfmoord te plegen – maar dat kon in Rome de allerbeste overkomen.
Slaven golden als ‘kinderen’ die zich via hun meester ontwikkelden
Extreme voorbeelden misschien. Maar feit is wel dat liberti opmerkelijk vaak hogergeschoold en verantwoordelijk werk deden. In de internationale handel waren ze zelfs dominant. Het sleutelwoord is hier: onderwijs. Anders dan in andere slavenmaatschappijen investeerden de Romeinen zwaar in de training van althans een deel van hun slaven. Vakkundige Romeinse slaven waren gewoonweg meer waard – niet alleen in termen van handelswaarde, maar ook vanwege de kwaliteit van het werk dat ze verrichtten.
Op deze manier was het een kwestie van eigenbelang om te investeren in een slaaf en diens talenten tot bloei te laten komen. Omgekeerd was het ook in het belang van de slaaf om zo goed mogelijk zijn best te doen: hoe groter zijn verdienste, hoe meer kans hij maakte om vrijgelaten te worden.
Rechtsongelijkheid
Rechten die golden voor Romeinse burgers en vrijgelatenen:Stemrecht
- Handeldrijven
- Trouwen met een Romeins burger
- Erfenis nalaten aan verwanten
- Recht op proces.
Rechten die vrijgelatenen niet kregen:
- Toetreding tot de rechterlijke macht
- Aanklagen van de voormalige eigenaar.
Zo was manumissio in veel opzichten een slim en nuttig systeem. Toch zaten er nog wel wat haken en ogen aan. Voor de Romeinen ging de tegenstelling tussen onvrij en vrij zo diep dat de transitie van de ene status naar de andere een filosofisch probleem was. De vreemde tussencategorie van de liberti verrommelde immers het zuivere onderscheid van die twee elkaar principieel uitsluitende begrippen.
De vrije geest was in Romeinse ogen het allerhoogste goed. En een slaaf kon die niet bezitten, omdat, zoals de eerste-eeuwse jurist Gaius Cassius Longinus het uitdrukte, slavernij ‘een kooi voor de geest’ was. Een slaaf kon dan ook niet verstandig redeneren. ‘Vrije geboorte is de eervolle schatkist van het vrije woord,’ schreef Plutarchus. De vraag was dan: hoe kon een slaaf, oftewel iemand zonder vrije geest en bijbehorende verstandelijke vermogens, een vrije burger worden, oftewel iemand mét een vrije geest en verstandelijke vermogens?
Het antwoord luidde ongeveer als volgt. Slaven waren ‘kinderen’ die zich aan de hand van hun meester konden ontwikkelen. En het eind van dat leerproces was de mijlpaal van de manumissio, die de overgang van kind naar volwassene markeerde. Een libertus was een volwassene wiens geest voldoende was ontwikkeld om de vrijheid aan te kunnen. Een volwassene die een volwaardig lid kon worden van de maatschappij.
Hoewel, volwaardig? Toch niet helemaal. De sociale status van een vrijgelatene bleef achter bij de maatschappelijke, want aan hem bleef altijd de smet van zijn slavendom kleven. Hoe succesvol en gewaardeerd ook als handelaar, pottenbakker of secretaris, hij werd nooit opgenomen in de sociale kring der vrijgeborenen. Zo bleef toch nog altijd iets intact van de kloof tussen vrijgeborene en vrijgemaakte.
Eigen verdienste
Cicero, die slavernij vaak gebruikte als metafoor voor zijn politieke ongenoegens, zei ooit in een redevoering over de door hem verafschuwde dictatuur van Caesar: ‘Wij, de burgers van Rome, zuchten al zes jaar in slavernij, en dat is langer dan een spaarzame en hardwerkende slaaf erover doet om zijn vrijheid te mogen verwachten.’ Het klinkt wat gek uit de mond van de man die zijn ‘boven alles gewaardeerde’ slaaf zo lang op zijn vrijheid liet wachten: Tiro zou al 50 jaar zijn geweest toen hij de transitie van servus naar libertus doormaakte.
In de dagelijkse samenwerking tussen de schrijver-politicus en zijn secretaris veranderde overigens niets, wat de vraag oproept waarom Cicero zo lang wachtte. Was hij bang om de volledige toewijding van zijn onmisbare helper kwijt te raken? Of was het gewoon uitstelgedrag van een drukbezet man? Hoe dan ook handelde hij uiteindelijk naar zijn eigen woord: ‘Liberti zijn mannen die de voordelen van het burgerschap door hun eigen verdienste hebben verworven.’
En Tiro zelf? Volgens de berichten overleefde hij zijn voormalige eigenaar met zo’n 40 jaar. Hij verwierf een eigen landgoed, schreef verschillende boeken, waaronder een verloren gegane biografie van Cicero, en gaf diens brieven aan vrienden en familie uit. Het kan bijna niet anders of daarbij moet ook de felicitatiebrief van Quintus door zijn handen zijn gegaan, met die vrolijke woorden over de belangrijkste gebeurtenis in zijn leven: ‘Ik ben oprecht blij dat je ervoor koos dat hij voortaan je vrijgelatene en vriend is, in plaats van je slaaf.’
Meer weten
- The Freedman in the Roman World (2011) door Henrik Mouritsen is een standaardwerk over vrijlating.
- Free at Last! (2012) door Sinclair Bell en Teresa Ramsby (red.), over de invloed van vrijgelatenen op de Romeinse maatschappij.
- De Cicero-trilogie (2020) door Robert Harris is een fictieve versie van Tiro’s verloren gegane Cicero-biografie.