Volgens de onlangs overleden historicus Frits Boterman streden zeven utopieën om de Duitse ziel. In Het Weimar-experiment laat hij zien hoe die op elkaar botsten.
Historici zagen de Weimarrepubliek lang vanuit het perspectief van haar catastrofale ondergang in 1933. Later werd de geschiedenis niet alleen finalistisch beschreven. Zo had de Weimardemocratie volgens historicus Patrick Dassen veel potentie en veerkracht. Overtuigde democraten waren bereid de democratie te verdedigen en de NSDAP van Adolf Hitler was in 1928 een marginale partij, betoogt hij in De Weimarrepubliek (2021).
Meer recensies lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Frits Boterman neemt in zijn helaas allerlaatste boek Het Weimar-experiment een tussenpositie in. Dat Hitler in 1933 aan de macht kon komen was volgens hem in 1918 niet de enige logische uitkomst, maar na de beurskrach van 1929 wel. Tijdens de economische crisis werden de oude wonden van 1918-1919 opengehaald en laaiden ideologische tegenstellingen weer op. Voor de gemiddelde Duitser en de conservatieve elite vertegenwoordigden de nazi’s het kleinere kwaad in vergelijking met de communisten, die verantwoordelijk waren voor de Spartakistenopstand (1918-1919), de Radenrepubliek in München (1919) en de opstand in het Ruhrgebied (1920).
Boterman noemt zeven utopieën die streden om de Duitse ziel: het republikanisme, het marxisme, de conservatieve revolutie, de moderniteit, de Amerikaanse droom, het nationaal-socialisme en de eugenetica. Deze toekomstverwachtingen hadden raakvlakken met elkaar, maar sloten elkaar op andere punten weer uit. De onverenigbaarheid van de verschillende utopieën leidde in 1933 tot de ondergang van de Weimarrepubliek en de machtsovername van de nazi´s. Hitler zelf was volgens Boterman niet antimodern, maar ook niet modern. Zijn ideologie had conservatieve elementen, maar was tegelijkertijd revolutionair. Hitler brak met de Weimardemocratie, maar veel elementen in het nazisme – zoals het geloof in de ‘wetenschappelijke’ eugenetica en het gebruik van moderne massamedia – waren typerend voor de cultuur van de Weimarrepubliek.
Net als in Botermans andere boeken staat in Het Weimar-experiment de geschiedenis van ideeën centraal. Het boek bevat minibiografieën van Thomas Mann, Bertolt Brecht, Rosa Luxemburg, Oswald Spengler, Carl Schmitt, Martin Heidegger, Karl Marx en Friedrich Nietzsche. Deze geschiedenissen halen, hoe interessant ook, dikwijls de vaart uit het verhaal. Ten slotte veronderstelt Boterman een heleboel kennis bij de lezers. Daar is op zich niets mis mee, maar de niet-gebildete leek zou eerst enkele andere boeken moeten lezen, waaronder Dassens monografie, voordat hij aan Botermans laatste meesterwerk begint.
Het Weimar-experiment. Een politieke en culturele geschiedenis van Duitsland, 1918-1933
Frits Boterman
460 p. Walburg Pers, € 39,90
