Keizer Wilhelm II was psychisch abnormaal, megalomaan en mentaal gedegenereerd, schreven Duitse kranten na de Eerste Wereldoorlog. Doel van dit soort ‛diagnoses’: de schuld van de verloren oorlog afschuiven.
Direct nadat de verslagen keizer in 1918 naar Nederland was gevlucht bogen psychiaters, andere artsen en leken zich over zijn geestelijke gezondheid en schreven erover in kranten en tijdschriften. Geen van de auteurs had Wilhelm ooit onderzocht, constateert historicus David Freis in Medical History, en daarin ziet hij een parallel met huidige experts die zonder consult waarschuwen voor psychische problemen van Donald Trump. Freis moet niets hebben van dat soort ‛diagnoses’, want in het verleden waren ze steevast politiek gekleurd.
Meer historisch nieuws lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Na de Eerste Wereldoorlog zagen zowel linkse als rechtse auteurs psychische problemen bij de voormalige keizer. De socialistische psychiater Auguste Forel, bijvoorbeeld, verklaarde Wilhelm ongeneeslijk gedegenereerd doordat zijn vorstelijke familielijn was gekruist met Engels bloed – van Wilhelms moeder, dochter van koningin Victoria.
Gedegenereerd als hij was, had Wilhelm zich laten meeslepen door megalomane edelen, militaire leiders en kapitalisten die Duitsland de oorlog in hadden geloodst. Het Duitse volk trof geen blaam, schreef de socialist.
Verder naar rechts op het politieke spectrum constateerde psychiater Paul Tesdorpf dat de keizer leed aan periodieke krankzinnigheid. Dat pleitte Wilhelm vrij van de morele verantwoordelijkheid, want waanzinnigen hebben zichzelf nu eenmaal niet in de hand. Nog wat rechtsere tijdgenoten concludeerden uit Wilhelms ‛gedegenereerdheid’ dat er niets mis was met de monarchie, maar alleen met dit individu. Een waarlijk sterke keizer was volgens hen het best voor Duitsland.