De pers als vijand wegzetten is geen nieuw fenomeen. Vanaf de oprichting in 1931 viel de NSB de media aan. De partij voerde een onafgebroken strijd met Nederlandse journalisten. De media worstelden daardoor met de manier waarop zij over de NSB moesten berichten.
In de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog was er sprake van een aanval op de vrije media. In 1937 noemde Anton Mussert – oprichter van de NSB – de Nederlandse pers de ‘gehele huisknechtenpers, beheerst door de Regeringspersdienst, de politieke partijen en de grotendeels Joodse adverteerders’. Volgens de nationaalsocialisten was de parlementaire democratie een corrupt systeem dat bestuurd werd door een kleine elite, wiens belangen werden behartigd door journalisten. Zij zouden onwaarheden verspreiden om de NSB in een kwaad daglicht te stellen.
Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
In de beginjaren van de NSB namen liberale en commerciële kranten een uiterst neutrale houding aan. Rapportages over de NSB werden zonder politieke kleur gepubliceerd, zoals dat ook gebruikelijk was in de berichtgeving over andere politieke bewegingen. Kranten met een katholieke, gereformeerde of sociaaldemocratische achtergrond waren minder neutraal. Zij waarschuwden hun lezers voor het opkomend fascisme.
Het was uiteindelijk De Journalist die de passieve houding van de Nederlandse pers bekritiseerde en journalisten wakker schudde:
‘Wetende, welk een machtig wapen de pers is, trachten de fascisten het Nederlandse volk te doordringen van de overtuiging dat ’t een van zijn “opdrachtgevers” afhankelijke, kneedbare, perfide, corrupte pers bezit, die lastert en liegt van de vroege morgen tot de late avond. ‘En wat doen wij? Wel, we drukken die beschuldigingen over. We gaan naar die vergaderingen heen; we zetten ons neer aan de tafeltjes voor de verslaggevers; we horen die woorden, die ons beroep èn ons werk bekladden; we schrijven ze op, waarachtig, we schrijven ze op, telkens opnieuw schrijven we ze op en misschien zetten we er nog wel “applaus” achter ook; dan laten we ze drukken en sturen ze het land in, opdat ons volk ze toch maar goed zal kunnen lezen. En protesteren ertegen doen we vrijwel niet.’
De redactie van De Journalist hekelde het feit dat kranten ruimte gaven aan het NSB-gedachtegoed, zonder daarbij enige vorm van kritiek te leveren. ‘Zo staan we tegenover onze beschuldigers als engelen van goedheid, als onze-lieve-heersbeestjes van onpartijdigheid, als gekonfijte vruchten van een soort metafysische objectiviteit.’
Het begon door te dringen dat journalisten door hun strikte neutraliteit en onpartijdigheid meewerkten aan hun eigen ondergang. Voor een vrije pers was in een fascistische staat immers geen plaats.
Dat bleek ook het geval te zijn toen Nederland onder een nationaalsocialistisch bewind kwam te staan. De angst van de journalisten werd werkelijkheid toen de Duitse bezetter de onafhankelijke kranten gelijkschakelde.