Israël heeft via Amsterdam decennialang staatsobligaties verkocht aan beleggers. De Nederlandse overheid nam daarbij het risico betrokken te raken bij de financiering van de illegale bezetting van Palestijnse gebieden. Dit blijkt uit onderzoek van de journalisten Siem Eikelenboom en Casper Rouffaer.
Een vrijstaand, wit woonhuis aan de Amsteldijk in Amsterdam. Het pand ziet er nieuw uit. Het strakke, witte interieur doet vermoeden dat de befaamde ontwerper Jan des Bouvrie er de hand in heeft gehad. Hier zetelt volgens het Handelsregister van de Kamer van Koophandel de Nederlandse tak van de Development Corporation for Israel (DCI), een particulier bedrijf dat namens Israël staatsobligaties verkoopt aan private beleggers. Maar klopt dit?
De bewoners laten weten dat ze nog nooit van DCI hebben gehoord, laat staan post of mails hebben ontvangen. ‘Wij zijn hier in 2023 komen wonen. Voorheen woonde hier een Joods echtpaar. Beiden zijn inmiddels overleden,’ meldt de huidige bewoner. Volgens het Handelsregister kent DCI twee bestuurders. De een, die 107 jaar zou moeten zijn, woont in de Verenigde Staten en is niet te traceren. De tweede is een beeldend kunstenaar die in Tel Aviv woont. Na diverse pogingen neemt hij weliswaar de telefoon op, maar blijft daarna zwijgen.
De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat de Nederlandse tak van DCI al enige jaren een slapend bestaan leidt. Op vragen aan het DCI-hoofdkantoor in New York tot welk jaar de Nederlandse tak actief staatsleningen heeft verkocht, komt ondanks diverse pogingen geen antwoord. Toch was dit bedrijf tot in deze eeuw operationeel. Uit ons onderzoek blijkt dat Nederland binnen Europa een voorname schakel was in de verkoop van Israëlische obligaties.

Dit artikel is exclusief voor abonnees
Bekend was al dat Nederland de staat Israël vanaf de oprichting in 1948 militair, logistiek en politiek steunde. Maar dat ons land ook een belangrijke financiële rol speelde, is nieuw, zo bevestigt Peter Malcontent, universitair docent aan de Universiteit Utrecht en auteur van Splijtzwam in de polder. Nederland, Israël en Palestina: ‘Verrassend is het niet gezien de steun die Nederland al decennia aan Israël geeft, maar dit is toch bijzondere, nieuwe informatie.’
Ontheffing
In januari 1969 bracht Shimshon Arad, de ambassadeur van Israël in Den Haag, een bezoek aan Johan Witteveen (VVD), de minister van Financiën. Arad overhandigde hem een dankbrief van zijn Israëlische collega omdat in Nederland in de periode 1954-1959 voor meer dan 2 miljoen dollar aan Israëlische staatsobligaties waren verkocht (rekening houdend met inflatie is dat vandaag de dag een bedrag van ruim 20 miljoen dollar). De Israëlische minister sprak in zijn brief zijn waardering aan het Nederlandse volk uit en dankte het voor de ‘onvergelijkbare wijze waarop het vanaf het allereerste begin aan de kant van de staat Israël heeft gestaan.’
Speelde Nederland ook na 1959 nog een rol? In het Nationaal Archief in Den Haag ligt het archief van de Generale Thesaurie, het agentschap van het ministerie van Financiën dat adviseert over het beleid van de financiële markten. Daar ligt een map getiteld ‘Development Corporation for Israel’ met documenten die betrekking hebben op de nieuwe Wet Effectenhandel die in oktober 1985 zou worden ingevoerd. In die documenten staat dat DCI op dat moment al ‘dertig jaar’ in Nederland actief was.
Uit de archiefstukken blijkt dat bestuurder Harold Joseph Fischel op 18 juni 1986 namens het bedrijf Staatslening van Israël (zo heette de Nederlandse vestiging van DCI destijds), gevestigd op de Keizersgracht in Amsterdam, de overheid om ontheffing vroeg voor enkele verplichtingen in de Wet Effectenhandel. Op 7 juli 1986 werd die ontheffing verleend.
Bezette gebieden
Wat deed Israël met de opbrengsten van de obligaties? In de archiefmap ligt een Nederlandstalige folder, getiteld Help Israël nu! Daaronder volgt een citaat uit een rede die de toenmalige minister-president Shimon Peres op 1 november 1984 hield op een congres voor Joodse leiders: ‘Staatsleningen van Israël worden uitsluitend gebruikt voor Israëls economische ontwikkeling. Israël zou het zich niet hebben kunnen permitteren vredesonderhandelingen aan te gaan indien het land economisch zwak was. Israëls economie kan niet draaien zonder het geld van de staatsleningen van Israël.’
Israël had toen al dankzij de uitgifte van staatsobligaties 7 miljard dollar opgehaald, geld dat volgens de folder was besteed aan ‘de bouw van snelwegen, havens, waterleidingen, oliepijpleidingen, maar ook aan waterdestillatie-installaties, elektriciteitscentrales, de ontwikkeling van steden, en recentelijk hoogontwikkelde technische industrieën.’ Verder blijkt dat Israël opnieuw staatsobligaties wilde uitgeven. Met het daarmee op te halen geld wilde het land leider op technologisch gebied worden. De opbrengsten waren daarvoor cruciaal, want (zo staat in de folder): ‘Op defensie-uitgaven kan niet bezuinigd worden omdat de veiligheid dan in gevaar komt.’
‘Op defensie-uitgaven kan niet bezuinigd worden’
Ook in officiële informatie voor beleggers die we aantroffen in het Nationaal Archief legt Israël de link tussen de opbrengsten van de obligaties en de krijgsmacht. ‘Met het oog op de enorme defensie-uitgaven van de staat Israël wordt voorgesteld de opbrengsten te besteden aan investeringen in onderstaande economische sectoren binnen het raamwerk van het ontwikkelingsbudget van de staat,’ zo staat te lezen. Die sectoren bestonden voor 80 procent uit woningbouw, gemeenschappelijke faciliteiten, telecommunicatie en wegen.
Uit de archiefstukken blijkt nergens dat het ministerie van Financiën bij het verlenen van de ontheffing rekening hield met resolutie 242, die de VN-Veiligheidsraad in 1967 had aangenomen. Daarin stond dat het Israëlische leger zich moest terugtrekken uit Gaza en de Westelijke Jordaanoever, gebieden die het eerder dat jaar had bezet tijdens de Zesdaagse Oorlog, waarbij veel Palestijnen uit hun woongebieden waren verdreven. Binnen vijf jaar vestigden zich in die bezette gebieden al 10.000 Israëlische kolonisten.
‘Nederland nam het risico om regels van het internationale recht te overtreden’
‘Al sinds die VN-resolutie is duidelijk dat Israël niet aanwezig mag zijn in Gaza en op de Westoever,’ zegt Peter Malcontent. ‘Bovendien verbieden de Geneefse conventies de bouw van nederzettingen voor bewoners uit het bezettende land. Je zou dus kunnen zeggen dat Nederland, door toestemming te verlenen aan de verkoop van staatsobligaties, te weinig deed om niet indirect betrokken te raken bij de bezetting en de bouw van illegale nederzettingen. Daarmee nam Nederland het risico om regels van het internationale recht te overtreden. Ook gooide de toenmalige regering haar belofte om mee te werken aan Palestijnse zelfbeschikking te grabbel’. In 1980 erkende de Europese Gemeenschap, inclusief Nederland, het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen.
Negeren van resoluties
‘Nederland handelde destijds in strijd met VN-resoluties’, zegt Shahd Hammouri, docent aan de universiteit Kent en gespecialiseerd in internationaal recht en oorlogseconomieën met een focus op onder meer het Midden-Oosten. Bij het verlenen van de ontheffing aan Staatslening van Israël/DCI had Nederland volgens Hammouri voorwaarden kunnen stellen aan het eindgebruik van de opbrengsten van de obligaties. ‘Maar Nederland deed dat niet en faciliteerde daarmee de transacties, terwijl de financiering van illegale nederzettingen op de Westbank en de illegale bezetting van de Golanhoogte deel uitmaakte van de Israelische begroting.’
Hammouri wijst erop dat de Verenigde Naties in 1982 nog een resolutie tegen de illegale bezetting door Israël van de Golanhoogte had aangenomen. Die riep lidstaten op om ‘economische, financiële en technologische assistentie aan en samenwerking met Israël op te schorten.’ Nederland stemde overigens tegen deze resolutie van de Algemene Vergadering.

Volgens Malcontent paste het negeren van deze oproep bij de Nederlandse cultuur en mentaliteit van die tijd. In de jaren tachtig was de steun binnen de Nederlandse politiek en samenleving voor Israël nog veel groter dan tegenwoordig. Tot op het hoogste niveau van ministeries, waaronder Buitenlandse Zaken en Financiën, werden resoluties van de Algemene Vergadering van de VN lange tijd niet serieus genomen. ‘Dat kwam doordat ze – in tegenstelling tot resoluties van de Veiligheidsraad – niet bindend zijn. Maar ook omdat Nederland de meerderheid van Global South–landen in de Algemene Vergadering als anti-Israël beschouwde. Ook nu ligt dat nog lastig,’ zegt Malcontent. Het negeren van VN-resoluties laat zich volgens hem slecht rijmen met Nederlands zelfbeeld als bevorderaar van de internationale rechtsorde.
Nederlandse kopers
Het is onduidelijk tot welk jaar DCI in Nederland Israëlische staatsobligaties heeft verkocht. In 1995 kwam er een nieuwe Wet toezicht op het effectenverkeer. Of DCI ook voor deze wet een ontheffing nodig had of heeft aangevraagd, is niet bekend. Documenten hierover hebben we in het Nationaal Archief niet aangetroffen.
Welke Nederlandse personen, instellingen of bedrijven die waardepapieren hebben gekocht, is ook moeilijk te achterhalen. Grote banken en institutionele beleggers geven óf geen antwoord óf zeggen dat ze hierin niet beleggen. De Nederlandsche Bank laat weten geen Israëlische staatsobligaties te kopen en in het verleden ook nooit te hebben gedaan. Het ministerie van Financiën kan in de systemen terugkijken tot 2015. Daar is niets over deze schuldpapieren te vinden. Lagere overheden als gemeenten en waterschappen zijn bij de aankoop van staatsobligaties van landen buiten de EU aan zoveel beperkende regels gebonden, dat de kans dat zij ze hebben gekocht volgens een woordvoerder ‘minimaal’ is.
In de Verenigde Staten zijn het tot op de dag vandaag Joodse private organisaties en instellingen die Israëlische staatsobligaties op grote schaal kopen. Dit lijkt in Nederland ook het geval te zijn geweest. Uit een rondgang langs organisaties die Israël steunen, blijkt dat twee stichtingen zulke schuldpapieren kochten. De stichting Magen David Adom (MDA) had tot en met 2022 Israëlische staatsobligaties. Die zijn volgens een woordvoerder ‘ergens in de begintijd’ van MDA aangekocht door de oprichters van de stichting. Wanneer dat is gebeurd en bij wie ze zijn gekocht, is volgens haar niet meer te achterhalen. Ook de stichting Collectieve Israël Actie belegde tot en met 2015 in die waardepapieren, zo blijkt uit jaarrekeningen. Andere Joodse organisaties reageerden niet op vragen.
Amerikaanse investeerders
Tot op de dag van vandaag beleggen met name Joodse organisaties in de Verenigde Staten in Isreëlische staatsleningen. Zo roept de Jewish Community Foundation van centraal Pennsylvania haar leden op om bonds te kopen. De JCF biedt minder kapitaalkrachtigen de mogelijkheid om 250 dollar in te leggen in een pot. Zodra 25.000 dollar bijeen is gebracht, koopt de JCF daarvoor een obligatie. De Amerikaanse organisatie Friends of the Israel Defence Forces (FIDF) heeft als motto: ‘Their job is to look after Israel. Ours is to look after them.’ Het FIDF had eind 2023 voor ruim 320.000 dollar aan Israëlische staatsobligaties in portefeuille.
Tegen deze beleggingen komt ook van Joodse zijde steeds meer protest. Zo roept de in Amerika gevestigde Jewish Voice Peace de eigen gemeenschap op om niet langer in staatsobligaties te beleggen: ‘Samen kunnen we dit stoppen. Hier is een begin: desinvesteer in uw Israëlische obligaties en zeg tegen de Israëlische regering: “Niet in mijn naam! Niet met mijn geld!” Investeer vervolgens in Palestijnse vrijheid.’
De JVP heeft inmiddels successen geboekt. Zo hebben de Verenigde Methodistenkerk en de Algemene Vergadering van de Presbyteriaanse kerk, die gezamenlijk tientallen miljarden hadden belegd, waarvan een onbekend deel in obligaties, al gestemd om te desinvesteren. En heeft de Amerikaanse Federatie van Leraren, de tweede grootste lerarenvakbond van de VS, bevestigd dat een investering niet zal worden verlengd.
Openingsbeeld: Premier Ruud Lubbers (r) ontvangt zijn Israëlische ambtsgenoot Shimon Peres in het Catshuis in Den Haag, 20 januari 1986. Foto van ANP.
