Home Dossiers Israël en de Palestijnen Nederland en Israël hadden niet meteen een sterke band

Nederland en Israël hadden niet meteen een sterke band

  • Gepubliceerd op: 4 juni 2008
  • Laatste update 22 mei 2024
  • Auteur:
    Jan Dirk Snel
  • 12 minuten leestijd
Een veiligheidsagent met Uzi waakt over kroonprinses Beatrix en prins Claus, tijdens een bezoek aan Masada bij de Dode Zee op 1 mei 1976.
Slachtoffers tijdens de Jom Kippoeroorlog tussen Israël en de Palestijnen
Dossier Israël en de Palestijnen Bekijk dossier

Waarom nu?

Terwijl Nederlandse studenten demonstreerden tegen de oorlog in Gaza, gaf het Nederlandse publiek Israël de meeste punten tijdens het Songfestival.

Jarenlang had Nederland de naam een speciale band te hebben met Israël. Waar kwam die Nederlandse liefde voor de Joodse staat vandaan?

Drie portretjes stonden er thuis in Amsterdam-Buitenveldert op het bureau van Joop den Uyl: van zijn vrouw, van zijn jongste dochter en van Golda Meir, de vrouw die tussen 1969 en 1974 de minister-president van Israël was. Op een bijeenkomst van de Socialistische Internationale in december 1973 vloog Meir Den Uyl om de hals om hem te bedanken voor de Nederlandse steun tijden de Jom Kippoeroorlog.

Meer lezen over Israël? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Tijdens de oorlogen van 1967 en 1973 stond Nederland massaal achter Israël. Samen met de Verenigde Staten werd ons land in 1973 getroffen door een Arabische olieboycot. Tienduizenden jongeren trokken na de voltooiing van hun middelbare school naar Israël om daar een jaartje in een kibboets te werken.

De Nederlandse liefde voor Israël was er niet direct. De officiële buitenlandse politiek was aanvankelijk zeker niet pro-Israëlisch. Hoewel Nederland op 29 november 1947 voor het plan van de Verenigde Naties had gestemd om Palestina in een Joods en een Arabisch deel te verdelen, duurde het lang voor het Israël erkende: pas driekwart jaar na de stichting van de Joodse staat, op 29 januari 1949, was er een de facto-erkenning. De erkenning de jure volgde pas op 16 januari 1950, vier maanden voor Israëls tweede verjaardag. De koloniale oorlog die Nederland in Indonesië voerde was daarbij bepalend. De Nederlandse regering maakte zich vooral druk om eventuele reacties van moslims in Zuidoost-Azië.

Tienduizenden jongeren trokken naar Israël om daar een jaartje in een kibboets te werken

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ditzelfde koloniale denken zorgde juist wel voor Nederlandse steun in 1956, toen Israël in overleg met twee andere Europese koloniale machten, Engeland en Frankrijk, de Sinaï-woestijn veroverde en zij het door de Egyptische leider Nasser genationaliseerde Suezkanaal bezetten. Amerika stelde zich kritisch op en maakte een einde aan het avontuur, maar de relatie tussen Nederland en Israël was in deze periode al goed.

Bedevaartsoord

Nederland was in de jaren vijftig een verzuild land. Het opmerkelijke is dat in feite alle bevolkingsgroepen – meer dan in veel andere landen – goede redenen hadden om sympathie voor de nieuwe Joodse staat op te vatten.

Van essentieel belang was dat de Nederlandse regering tussen 1948 en 1958 werd geleid door een sociaal-democraat, Willem Drees. Joden hadden in de Nederlandse arbeidersbeweging altijd een grote rol gespeeld. Dat gold met name voor Amsterdam. Men hoeft alleen maar te wijzen op Henri Polak, de grote man van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond. Voor Nederlandse socialisten was solidariteit met socialistische zionisten dan ook vanzelfsprekend.

Een veiligheidsagent met Uzi waakt over kroonprinses Beatrix en prins Claus, tijdens een bezoek aan Masada bij de Dode Zee op 1 mei 1976.
Een veiligheidsagent met Uzi waakt over kroonprinses Beatrix en prins Claus, tijdens een bezoek aan Masada bij de Dode Zee op 1 mei 1976. Bron: ANP.

Alle Israëlische kabinetten tot 1977 werden bovendien gedomineerd door de Arbeiderspartij. Voor socialisten was Israël met zijn collectieve landbouw, collectief grondbezit en machtige vakbondsinstellingen misschien net geen socialistische heilsstaat, maar het herbergde wel de belofte van een fatsoenlijke democratische socialistische staat, een gunstig tegenvoorbeeld naast de communistische dictaturen in Oost-Europa.

In Israël werd een nieuwe maatschappij opgebouwd, een lichtend voorbeeld van moderniteit in vergelijking met de feodale Arabische samenlevingen. Na zijn aftreden maakte Drees in 1960 een rondreis door Israël, waarna hij het land vervolgens als democratisch en socialistisch model aanprees in een reeks lezingen voor de VARA-radio.

Wat de grootste zuil, de protestanten betreft: het Nederlandse protestantisme staat in de gereformeerde traditie, en – hoewel het onjuist zou zijn om te stellen dat daarin per se veel waardering was voor het Jodendom als religie – een voedingsbodem voor antisemitisme was hier afwezig, anders dan in lutherse of katholieke landen. Nederlandse protestanten zagen Joden niet als godsmoordenaars. En het Oude Testament speelde een grote rol in hun geloofsbeleving.

In de theologie werd het Jodendom al heel lang aangeduid met de term ‘Israël’. In de kerkorde van de Nederlands-Hervormde Kerk werd in 1948 gesproken over ‘het gesprek met Israël’. In een ‘handreiking’ die deze Kerk in 1970 publiceerde, werd expliciet de relatie tussen volk en land erkend. En uit de zending onder Joden ontwikkelde zich geleidelijk groot begrip voor de eigenheid van het Jodendom en de Joodse staat.

Drees prees Israël als democratisch en socialistisch model

Voor Nederlandse protestanten werd Israël een vanzelfsprekend bedevaartsoord. De eigen christelijke aandacht voor het land van de Bijbel en de bewondering voor de zionistische staat vloeiden bijna automatisch in elkaar over. Terwijl in andere landen vaak over het Heilige Land wordt gesproken – ook al om politieke controverses over de termen ‘Israël’ en ‘Palestina’ te vermijden –, is het in Nederland gebruikelijk om het hele land tussen Jordaan en Middellandse Zee Israël te noemen.

Nederlandse katholieken hadden van oudsher minder een band met het zionisme. Het katholicisme kenmerkte zich lang door een sterk anti-judaïstische en soms ronduit antisemitische houding. Het Vaticaan was bovendien aanvankelijk niet geporteerd van de Joodse staat. In 1950 torpedeerde de KVP-politicus L.J.C. Beaufort, een franciscaner pater en Nederlands vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties, een Haagse instructie om een voorstel in te dienen alleen de heilige plaatsen in Jeruzalem onder internationaal toezicht te stellen. De pater liet de richtlijnen van het Vaticaan, dat heel Jeruzalem geïnternationaliseerd zou moeten worden, voorgaan.

Maar in de regering had de katholieke, doch pragmatische Joseph Luns geen moeite om de lijn van de socialisten te volgen. Na een korte flirt met de Sovjet-Unie belandde Israël bovendien begin jaren vijftig al in het westerse kamp. Nederlandse katholieke politici committeerden zich mede op coalitiegronden al snel aan een pro-Israëlisch beleid en zouden die lijn voorlopig ook niet meer loslaten.

Daar komt nog iets bij. Nederlandse katholieken leefden sterk met de herinnering aan de achtergestelde minderheid die zij vroeger vormden. De katholieken en de Joden hadden in Nederland tegelijk gelijke rechten gekregen. Beide bevolkingsgroepen hadden een emancipatieproces achter de rug. Dat bevorderde de katholieke sympathie voor het lot van de Joden. Op dat punt week het Nederlandse katholicisme af van dat in andere landen. Tijdens het Tweede Vaticaans Concilie van 1962 tot 1965 veranderde de houding van de Katholieke Kerk ten aanzien van het Jodendom overigens totaal, en zou op den duur ook uitmonden in veel katholiek begrip voor de Joodse staat.

Wapendeals

Alle belangrijke bevolkingsgroepen in Nederland waren dus ontvankelijk voor de charmes van het nieuwe, moderne land Israël, dat in de jaren zestig een toonbeeld was van een succesvolle jonge staat. Het land stak gunstig af bij zijn belagers. Daar kwam nog bij dat de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog halverwege de jaren zestig in het middelpunt van de belangstelling kwam te staan, na onder meer de publicatie van Jacques Pressers monumentale Ondergang in 1965.

Op het moment dat de ontzuiling inzette en de invloed van de christelijke Kerken terug begon te lopen, werd de basis gelegd voor wat Jan Oegema de publieke religie rond Auschwitz heeft genoemd. Het ‘nooit meer Auschwitz’ werd een gedeelde morele leidraad voor zowel de Nederlandse als de Israëlische samenleving.

Zo kreeg Nederland de naam een goede bondgenoot van Israël te zijn. Tijdens de Zesdaagse Oorlog van 1967 – waarin Israël in een preventief begonnen oorlog de Sinaï en de Gazastrook op Egypte veroverde, de Westelijke Jordaanoever met Oost-Jeruzalem op Jordanië en de Golanhoogte op Syrië – was de steun aan Israël groot.

In Amsterdam staat een groot aantal donors bloed af voor de Israëlische gewonden in de Zesdaagse Oorlog, 7 juni 1967. Foto ANP/Andre van der Heuvel

Jarenlang interpreteerde Nederland resolutie 242, die in november 1967 door de VN-Veiligheidsraad werd aangenomen, op de door Israël gewenste wijze. De Joodse staat werd daarin opgeroepen om ‘bezette gebieden’ terug te geven. In de Engelse versie werd geen bepalend lidwoord gebruikt en volgens Nederland betekende dat dat niet per se álle veroverde gebieden opgegeven dienden te worden. Grenscorrecties, die de veiligheid van de staat konden verbeteren, moesten mogelijk zijn.

De laatste Nederlandse uiting van grote solidariteit met Israël vond plaats tijdens de Jom Kippoer-oorlog, die begon toen Egypte en Syrië op 6 oktober 1973 Israël aanvielen. Al op 9 oktober legde de Nederlandse regering in een verklaring de schuld impliciet bij de twee Arabische staten. Het kon geen toeval zijn dat minister-president Den Uyl en minister van Defensie Henk Vredeling beiden een protestantse met een sociaal-democratische achtergrond combineerden en op jonge leeftijd ook de oorlog nog eens bewust hadden meegemaakt. Hierdoor moesten zij bijna wel pro-Israël zijn.

Vredeling besloot in oktober 1973 openlijk naar een pro-Israëlmanifestatie in de Amsterdamse Koopmansbeurs te gaan. Toen hij Den Uyl opbelde om zijn besluit mee te delen, liet die een stilte vallen en zei: ‘Henk, ik wou dat ik met je mee kon.’ Zes jaar eerder, tijdens de Zesdaagse Oorlog, was Den Uyl als fractieleider van de PvdA nog een van de sprekers geweest op eenzelfde demonstratie in de oude RAI in de Amsterdamse Pijp, waar zeker tienduizend mensen bijeen waren. Alle grote politieke partijen gaven daar acte de présence.

Het Nederlandse belang werd nooit uit het oog verloren

Hoewel de Nederlandse buitenlandse politiek Israël gedurende twee decennia, van het begin van de jaren vijftig tot 1973, gunstig gezind was, werd het Nederlandse belang daarbij nooit uit het oog verloren. Veelzeggender waren de militaire contacten in die jaren. Terwijl op het ministerie van Buitenlandse Zaken de zakelijke belangen in de Arabische wereld en elders nauwgezet in de gaten werden gehouden en tot voorzichtigheid gemaand werd, deinsde het ministerie van Defensie niet terug voor nauwe banden met Israël.

Vanaf 1952 werden al veel wapens via Nederland naar Israël doorgevoerd en kort daarna sloot Den Haag grote wapendeals met het land. Nederland leverde munitie en het Nederlandse leger introduceerde het Israëlische uzi-machinepistool. De nog jonge Sjimon Peres kwam zelf naar Nederland om zaken te doen, buiten Buitenlandse Zaken om. In de jaren zestig moderniseerden Nederland en Israël samen de Centurion-tanks.

Tijdens zowel de Zesdaagse Oorlog als de Jom Kippoer-oorlog gingen er belangrijke wapentransporten vanaf luchtmachtbasis Gilze-Rijen naar Israël. In 1967 vonden via die weg ook Franse wapens hun weg naar Israël, ondanks een door Parijs afgekondigde wapenboycot. In 1973 werkten minister van Defensie Henk Vredeling en staatssecretaris Bram Stemerdink mee aan geheime wapenleveranties, zonder hun collega’s in het kabinet op de hoogte te stellen.

PLO

Na de Jom Kippoer-oorlog in 1973 veranderde de Nederlandse politieke houding ten opzichte van Israël echter geleidelijk. Daaraan was mede de Arabische olieboycot debet die in oktober 1973 tegen Nederland werd afgekondigd, en officieel pas op 10 juli 1974 werd opgeheven. Dit ondanks het feit dat er van de boycot uiteindelijk eigenlijk weinig te merken was, omdat de oliemaatschappijen de olie zelf internationaal verdeelden –de paar ingelaste autoloze zondagen hadden vooral een symbolische waarde.

Al eerder, aan het eind van het lange ministerschap van Joseph Luns die van 1952 tot 1971 de portefeuille van Buitenlandse Zaken had, had Nederland meer toenadering tot de Arabische landen gezocht. Het Palestijnse vluchtelingenvraagstuk, dat door de oorlog van 1967 veel urgenter was geworden, werd weliswaar lange tijd nog vooral gezien als een humanitair probleem, maar het inzicht dat hier ook een politiek vraagstuk lag begon te groeien.

De Israëlische minister van Defensie, Mosje Dajan (midden voor) bezoekt een troepeneenheid tijdens de Jom Kippoer-oorlog van 1973. Links generaal-majoor Ariel Sharon.
De Israëlische minister van Defensie, Mosje Dajan (midden voor) bezoekt een troepeneenheid tijdens de Jom Kippoer-oorlog van 1973. Links generaal-majoor Ariel Sharon.

In 1971 liet Luns’ opvolger en partijgenoot Norbert Schmelzer de Nederlandse delegatie in de Verenigde Naties nog tegen een resolutie stemmen waarin het zelfbeschikkingsrecht van de Palestijnen werd erkend. Maar toen een jaar later een andere resolutie stelde dat eerbiediging van de rechten van de Palestijnen noodzakelijk was voor een duurzame en rechtvaardige vrede in het Midden-Oosten, liet Schmelzer vóór stemmen.

Eind november 1973 werd de term ‘evenwichtige politiek’ geïntroduceerd. Voortaan probeerde Nederland op de belangen van alle partijen te letten. Nederland voegde zich steeds meer naar het beleid van de andere negen leden van de Europese Gemeenschap. Maar binnen dat Europese kader bleef Nederland in de jaren zeventig toch vaak het Israëlische gezichtspunt steunen. Het kwam meerdere malen tegenover Frankrijk te staan en slaagde erin om ambitieuze Europese vredesmissies tegen te houden. Liever zag Nederland dat de Verenigde Staten het voortouw namen.

Twee redacteuren van het Nieuw Israëlitisch Weekblad, Annelies van den Houten en Mau Kopuit, typeerden de ‘evenwichtige politiek’ van Nederland in de titel van het boek dat ze in 1981 schreven: Wij staan achter Israël, wij stonden achter Israël, wij hebben achter Israël gestaan. Maar dat is overdreven. Nederland betwijfelde geen moment het recht van de Joodse staat op een zelfstandig bestaan, maar de Israëlische politiek in de veroverde gebieden stuitte op steeds meer kritiek, vooral toen bleek dat de vrede met Egypte in 1979 geen einde maakte aan de gedeeltelijke kolonisatie van de Westelijke Jordaanoever.

In 1979 nam de Tweede Kamer met slechts vier stemmen tegen een motie van D66-parlementariër Laurens Jan Brinkhorst aan waarin werd opgeroepen om ‘niet langer feitelijke contacten met de PLO uit de weg te gaan’. Een jaar later werd de Nederlandse ambassade in Jeruzalem, de omstreden hoofdstad van Israël, onder internationale druk verplaatst naar Tel Aviv. Nederland bleef ondertussen wel tot het einde van de Koude Oorlog de belangen van Israël in Moskou behartigen.

Toen Israël tijdens de Golfoorlog van 1991 door Irakese scuds werd getroffen, installeerde Nederland nog enkele Patriot-eenheden in het land. Die hadden wel symbolische, maar geen reële militaire betekenis. Het was een opleving van de speciale band, die eigenlijk alleen tussen de jaren vijftig en zeventig bestaan heeft.