De keus van de Brazilianen voor de rechts-populistische Jair Bolsonaro als president paste in de autoritaire traditie van het land. Brazilië is decennialang geregeerd door militaire junta’s. Slechts een derde van de inwoners vindt democratie de beste staatsvorm.
Bolsonaro steekt de nostalgische gevoelens die hij koestert voor de tijd dat Brazilië werd geregeerd door een militaire junta niet onder stoelen of banken. Zo heeft hij de periode tussen 1964 en 1985 weleens gekenschetst met een variatie op het motto op de Braziliaanse vlag: ‘twintig jaar van orde en vooruitgang.’
Meer lezen over Brazilië? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Bolsonaro gaat voorbij aan het feit dat de junta Brazilië in een ijzeren greep hield en elke vorm van oppositie met grof geweld beantwoordde. Honderden critici van het regime, onder wie leden van het gewapend verzet, werden gedood of verdwenen simpelweg spoorloos. Duizenden Brazilianen werden opgesloten en gemarteld. Sterker nog: Bolsonaro noemt een van de meest beruchte beulen, kolonel Carlos Alberto Brilhante Ustra, een held.
Roep om verandering
Brazilië is een relatief jonge democratie. In 1889 werd het land na een militaire staatsgreep een republiek, maar slechts een miniem percentage van de bevolking had daadwerkelijk stemrecht. Rijke plantagehouders vormden een kleine oligarchie die het land bestuurde.
Tussen 1964 en 1985 houdt een junta Brazilië in een ijzeren greep
In 1930 schaarde het leger zich in een coup achter president Getúlio Vargas. Hij vertegenwoordigde een nieuwe elite van stedelijke industriëlen en zakenlui. Brazilië werd geïndustrialiseerd en gemoderniseerd, en er ontstond een hechte band met het Amerikaanse bedrijfsleven. Maar ook Vargas hield de touwtjes stevig in handen; van 1937 tot 1945 heerste hij als dictator.
Direct na de Tweede Wereldoorlog gooide Vargas het roer om: Brazilië werd een echte democratie. Maar politieke onrust en economische problemen waren aan de orde van de dag. Door enorme investeringen balanceerde Brazilië op het randje van het faillissement. De bevolking zuchtte onder een torenhoge inflatie: de waarde van de cruzeiro halveerde jaarlijks. De inkomensverschillen waren gigantisch en veel Brazilianen leefden in armoede. Grote Amerikaanse bedrijven in Brazilië exporteerden ondertussen voor een schijntje grondstoffen als koffie, rubber en olie.
De Brazilianen riepen steeds luider om verandering, en de in 1961 aangetreden president João Goulart besloot daar gehoor aan te geven. Hij kondigde een reeks hervormingen af; zo werd onder meer het stemrecht uitgebreid, het onderwijs verbeterd (analfabetisme was wijdverspreid) en grootgrondbezit aangepakt. Bovendien beloofde Goulart de oliereserves te nationaliseren en buitenlandse bedrijven te verplichten hun winst in Brazilië te investeren.
Mijnwerkers halen zakken met erts uit een goudmijn in Serra Pelada, 1985.
Amerikaanse inmenging
De conservatieve Braziliaanse elite koesterde al langer wantrouwen tegen Goulart. Hij werd afgeschilderd als communist en zijn hervormingsagenda paste in dat plaatje. Net als in 1889 en 1930 besloot het leger – dat zichzelf verantwoordelijk achtte voor de stabiliteit van de staat en communisme als het grootste gevaar zag – in te grijpen. Op 1 april 1964 werd Goulart afgezet.
De Verenigde Staten steunden de staatsgreep tegen Goularts ‘linkse regime’. Een vlooteenheid met het vliegdekschip USS Forrestal stond paraat om in te grijpen en president Johnson gaf toestemming voor de levering van munitie en brandstof. Ook de CIA was actief in Brazilië ten tijde van de coup.
Het resultaat? De politieke banden werden aangehaald. Onder het militaire regime werd Brazilië een trouwe bondgenoot in de Koude Oorlog. De belangen van het Amerikaanse bedrijfsleven waren veiliggesteld. Brasilia kon voortaan rekenen op politieke én financiële steun uit Washington.
Het hielp dat de vijf generaals die tussen 1964 en 1985 het Braziliaanse presidentschap vervulden in hun jonge jaren aan Amerikaanse militaire academies hadden gestudeerd. De vijf vertegenwoordigden twee stromingen in het leger: ‘liberale’ bureaucraten en autoritaire nationalisten.
Humberto de Alencar Castelo Branco, die de eerste drie jaar na de staatsgreep aan het roer stond, behoorde tot de eerste stroming. Hij beloofde na twee jaar plaats te maken voor een democratisch gekozen president, maar daar kwam niets van terecht. Castelo Branco legde een stevig fundament voor de militaire dictatuur. De president kreeg uitgebreide bevoegdheden. Het Braziliaanse parlement, het Nationaal Congres, werd gezuiverd: politieke partijen moesten verplicht fuseren. Door getrapte verkiezingen kwam de gewenste kandidaat altijd bovendrijven. En anders werden verkiezingsuitslagen gemanipuleerd.
Castelo Branco beteugelde ook de inflatie. De cruzeiro devalueerde, subsidies op olie en graan werden afgeschaft, en lonen werden gematigd. Zijn strikte bezuinigingsbeleid kon rekenen op instemming van het IMF en de Wereldbank. Castelo Branco hoefde niet bang te zijn voor negatieve reacties uit de samenleving. Het Nationaal Congres was gevuld met jaknikkers en opstandige vakbondsleden werden eenvoudigweg opgepakt. Brazilië werd als lagelonenland aantrekkelijk voor buitenlandse investeerders. Opnieuw waren het vooral Amerikaanse bedrijven die profiteerden.
Maar in eigen land verloor de militaire junta met rasse schreden de steun van de bevolking. Alleen de elite profiteerde. De inkomensverschillen groeiden en daarmee ook het verzet tegen het regime. De vakbonden werden steeds mondiger en kregen ook steun van een groeiend aantal studenten en priesters van de invloedrijke katholieke kerk. Zelfs in het gezuiverde Nationaal Congres klonken kritische geluiden.
Hardliner in Brazilië
In 1967 trad generaal Artur da Costa e Silva aan als president. Waar Castelo Branco als intellectueel bekendstond, gold Costa e Silva als een luidruchtige lomperik die zich meer thuis voelde op de renbaan van Rio de Janeiro dan in de bibliotheek van de militaire academie. Achter de schermen had Costa e Silva al langer kritiek op Castelo Branco, die hij te soft vond.
Eenmaal president pakte de nationalistische hardliner het heel anders aan. In december 1968 kondigde hij de wet AI-5 af. Daarmee ontketende Costa e Silva een periode van totale repressie.
Onder AI-5 regeerde de president per decreet; het Nationaal Congres ging op slot. Politici die zich tegen het regime uitspraken werden gearresteerd. Iedereen in overheidsdienst – van leraar tot rechter – kon zonder pardon worden ontslagen. Dankzij zware censuur bezongen media het regime. Demonstraties werden als staatsgevaarlijk bestempeld en dus verboden. Straffen werden zonder tussenkomst van de rechter voltrokken door militaire tribunalen. De doodstraf werd heringevoerd. Kortom, het militaire regime kreeg vrij spel.
Linkse groeperingen gingen over tot gewapend verzet. Door bankovervallen en ontvoeringen, waaronder die van de Amerikaanse ambassadeur, kwam Brazilië internationaal in de schijnwerpers te staan. Het Handboek voor stadsguerrilla van de prominente leider Carlos Marighella werd het standaardwerk voor linkse terroristische groeperingen als de Duitse Rote Armee Fraktion.
Doof voor kritiek
President Costa e Silva overleed in 1969 aan de gevolgen van een beroerte. Zijn opvolger Garrastazu Médici was ook een generaal van de autoritaire leest. Hij gebruikte alle mogelijkheden van AI-5 om keihard op te treden tegen guerrillabewegingen. Het leger maakte al snel korte metten met de stadsguerrilla’s. Hun aanvoerders werden vermoord en sympathisanten werden gevanggenomen en gemarteld. In gevangenissen leefden de beulen zich uit. Politiek gevangenen kregen elektrische schokken op een volledig metalen ‘drakenstoel’ of werden langdurig ondersteboven vastgebonden aan ‘de zitstok van de papegaai’. Alleen in de uitgestrekte oerwouden hield een groep van circa 80 communistische strijders het vol tot 1975.
In 1970 wint het Braziliaanse voetbalelftal het WK in Mexico
In Brazilië sprak men ook wel van de anos de chumbo, de ‘loden jaren’. In Washington leidde de harde repressie tot gefronste wenkbrauwen, maar ook niet meer dan dat. Dat kwam ook doordat Brazilië in dezelfde periode een enorme economische bloei doormaakte. Buitenlandse investeringen in infrastructuur en industrie zorgden voor jaarlijkse groeicijfers van ruim 10 procent. De Braziliaanse middenklasse én de fabrieksarbeiders kregen zowaar hogere lonen.
Brazilië draaide mee in de wereldtop, ook op andere terreinen. In 1970 won het Braziliaanse voetbalelftal het WK in Mexico. Dat zorgde voor een golf van nationalisme in brede lagen van de bevolking. Het militaire regime hanteerde trots de officiële slogan Brasil, ame-o ou deixe-o – vrij vertaald: ‘Brazilië, hou ervan of hoepel op’ – en hield zich doof voor internationale kritiek.
Arbeiders assembleren Kevers in een Volkswagenfabriek in São Paulo, 1967.
Grootschalige stakingen in Brazilië
Helaas voor het regime duurde het Braziliaanse ‘economisch wonder’ niet lang. Het was gefundeerd op buitenlandse investeringen en grootschalige olie-import. Vooral dat laatste zorgde ervoor dat Brazilië in 1973 hard werd getroffen door de oliecrisis. Toen generaal Ernesto Geisel in 1974 het stokje overnam van president Médici was het wonder definitief voorbij.
Geisel hing de ‘liberale’ stroming aan. Onder het mom van abertura política (‘politieke opening’) liet hij de teugels beetje bij beetje vieren. De censuur werd teruggeschroefd en er kwam weer ruimte voor tegengeluiden. Geisel kon die met een gerust hart geven dankzij de genadeloze vervolging van de door de generaals zo gevreesde communisten. Ook degenen die niet hadden deelgenomen aan de gewapende strijd waren inmiddels uitgeschakeld.
Dankzij omstreden amnestiewet: 200 verantwoordelijken niet vervolgd
Terwijl andere Latijns-Amerikaanse landen die in de jaren zeventig en tachtig zuchtten onder een militaire dictatuur na de repressie waarheidscommissies instelden en mensenrechtenschenders vervolgden, duurde het in Brazilië tot 2012 voordat een Nationale Waarheidscommissie aan het werk toog. In het eindrapport wees die twee jaar later 377 militairen en politieagenten aan als verantwoordelijken voor honderden gevallen van marteling, moord en spoorloze verdwijning. De 200 functionarissen die nog in leven zijn, zijn de dans tot nu toe ontsprongen. Dankzij de omstreden amnestiewet uit 1979 weten zij zich ook veertig jaar na dato nog veilig voor vervolging.
Journalisten, kunstenaars, artiesten en wetenschappers hadden zich nooit volledig achter het regime geschaard en vonden weer hun eigen stem. Aan het einde van de jaren zeventig klonk luide kritiek op het regime. Ook katholieke priesters spraken zich openbaar uit tegen de misstanden. De kerk had de coup in 1964 weliswaar gesteund, maar deinsde daarna terug voor het geweld.
Ook het einde van het economisch wonder bleef niet zonder gevolgen. Sociale ongelijkheid leidde tot de wederopstanding van de arbeidersbeweging. Vakbonden durfden zelfs grootschalige stakingen te organiseren. De oppositie in het Nationaal Congres liet eveneens weer van zich horen. Dat kon ook, omdat Geisel in 1978 na lang aarzelen eindelijk AI-5 buiten werking stelde en een stapsgewijze overgang naar democratie aankondigde. Het was aan Geisels opvolger João Baptista Figueiredo om die door te voeren.
Figueiredo – die zowel bij castelistas als hardliners in het leger in de smaak viel – besloot in 1979 eerst het eigen hachje van de junta te redden met een nog steeds omstreden algemene amnestiewet. Het was een tweesnijdend zwaard: amnestie kwam er niet alleen voor ‘bloedmisdaden’ die waren begaan door politiek gevangenen, maar ook voor ‘verbonden misdaden’ als marteling en moord door vertegenwoordigers van het militaire regime.
Daarna was de weg vrij voor de invoering van een meerpartijenstelsel. De generaals dachten de macht gecontroleerd over te dragen aan de conservatieve partijen. Maar de junta verloor alle geloofwaardigheid toen de Braziliaanse economie in 1979 de definitieve genadeklap kreeg door een tweede oliecrisis en het compleet wegvallen van buitenlandse investeringen. De inflatie bereikte algauw 200 procent. Grote demonstraties trokken door de straten van de miljoenensteden São Paulo en Rio de Janeiro.
Nekslag voor de junta
Er was voor de generaals geen houden meer aan. De geest was uit de fles. Toen 45 miljoen Brazilianen in 1982 naar de stembus mochten voor de eerste vrije verkiezingen sinds 1964 koos 59 procent voor oppositiepartijen. In een laatste stuiptrekking blokkeerde Figueiredo directe verkiezingen voor zijn opvolger, maar het Nationaal Congres koos in 1985 de populaire linkse oppositieleider Tancredo Neves als president. Hij overleed helaas voor zijn inauguratie. Maar de ban was gebroken en het doek was gevallen voor de militaire junta. De economie had hun de nekslag gegeven.
Brazilië is nooit in het reine gekomen met zijn autoritaire verleden en zwijgt liever over de militaire dictatuur. Veel jongeren hebben geen herinnering aan die tijd. Slechts een derde van de Brazilianen geeft de voorkeur aan democratie boven andere regeringsvormen. Ze zijn gedesillusioneerd geraakt door woekerende corruptie en ongebreidelde criminaliteit.
Bolsonaro speelde daar handig op in. Zijn belofte schoon schip te maken leverde hem het presidentschap op. Dat Bolsonaro in het kader van een drugsoorlog agenten die burgers doden wilde vrijstellen van vervolging en zijn kabinet heeft gevuld met (oud-)militairen, nam een kleine meerderheid van de Brazilianen op de koop toe.
Meer weten:
- The Politics of Military Rule in Brazil, 1964-1985 (1990) van Thomas E. Skidmore.
- The Military Regimes of Latin America in the Cold War. Brazil 1964-1985 (2017) van Herbert S. Klein en Francisco Vidal Luna.
- A History of Brazil (2002) van Joseph Smith.