Home Dossiers Dictators De megalomane Jean-Bedel Bokassa

De megalomane Jean-Bedel Bokassa

  • Gepubliceerd op: 25 september 2014
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Koen Vossen
  • 12 minuten leestijd
Bokassa
Cover van
Dossier Dictators Bekijk dossier

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Met steun van de Fransen greep Jean-Bédel Bokassa in 1966 de macht in Centraal-Afrika. Hij leek een onschadelijke marionet. Tot hij zijn verstand verloor en aan grootheidswaan begon te lijden.

De kroning van Jean-Bédel Bokassa tot keizer op 4 december 1977 was wereldnieuws. Met een mengeling van spot en afgrijzen berichtten de internationale media over het pompeuze festijn in de Centraal-Afrikaanse hoofdstad Bangui. De ceremonie was grotendeels een kopie van de kroning van Napoleon Bonaparte in 1804. Gekleed in een hermelijnen mantel met een sleep van elf meter besteeg Bokassa I een enorme gouden troon in de vorm van een adelaar. Naast hem de jongste van zijn drie vrouwen, Catherine, die zich keizerin mocht noemen, en zijn favoriete zesjarige zoon in een fraai wit kostuum. Meer dan vijfduizend internationale gasten, onder wie geen enkel staatshoofd, waren uitgenodigd voor een uitgebreid banket, waarvoor 240 ton aan eten en drinken was geïmporteerd. Het hele festijn kostte naar schatting een derde van de jaarlijkse begroting van het keizerrijk. Voor verschillende landen en ontwikkelingsorganisaties was het voldoende reden om de hulp aan het land te staken.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Met de kroning was Bokassa er in elk geval wel in geslaagd om zijn land op de kaart te zetten. Voordat hij er het Centraal-Afrikaans Keizerrijk van maakte, heette het land de Centraal-Afrikaanse Republiek, terwijl het in de koloniale tijd bekendstond als Oubangui-Chari. In augustus 1960 was dit deel van het Franse koloniale rijk onafhankelijk geworden, net als vrijwel alle andere Franse koloniën in Afrika. De weinig fantasierijke naam van het nieuwe land was een indicatie dat die onafhankelijkheid door niemand werkelijk gewenst was. Van een nationalistische onafhankelijkheidsbeweging was nauwelijks sprake geweest. Enige samenhang tussen de verschillende delen van het op de koloniale tekentafel uitgetekende land bestond er niet. De Franse overheid had weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van dit uitgestrekte, maar dunbevolkte deel van haar wereldrijk. Allerlei Franse ondernemingen hadden de vrije hand gekregen om de kolonie vrijwel leeg te plunderen. De bevolking was rond 1960 teruggelopen tot nog geen 2 miljoen.

Bokassa was sinds Nieuwjaarsdag 1966 de heerser van de Centraal-Afrikaanse Republiek. Als leider van de nationale strijdkrachten had hij middels een korte, tamelijk vreedzaam verlopen staatsgreep de zittende president David Dacko afgezet. In de internationale pers was de gebeurtenis niet meer dan een kort nieuwsberichtje. Militaire staatsgrepen in Afrika waren in deze jaren vrijwel aan de orde van de dag.  Een aantal maanden voor Bokassa’s machtsovername waren Algerije en Kongo toneel van een staatsgreep geweest en nog in 1966 volgden er coupes in Nigeria, Ghana, Opper-Volta en Burundi.

Over de achtergronden van Bokassa’s machtsgreep is weinig bekend. Zeker is dat de Fransen zich al enige tijd zorgen maakten over de toenadering die Dacko had gezocht tot de Chinese Volksrepubliek. Zo had een groep Chinese ingenieurs op uitnodiging van Dacko een rondreis door het land gemaakt. Zonder dat er keiharde bewijzen zijn, wordt ervan uitgegaan dat Parijs de hand had in de staatsgreep. De Fransen bleven de voormalige Franse koloniën in Afrika als hun achtertuin beschouwen, met Jacques Foccart als de tuinman van dienst. Deze machtige minister van Afrikaanse Zaken, bijgenaamd ‘Monsieur Afrique’, zag de Centraal-Afrikaanse Republiek als een interessante uitvalsbasis voor de Fransen vanwege de centrale ligging en de zeer zwakke staatsstructuur. Bovendien had de Centraal-Afrikaanse Republiek interessante grondstoffen, zoals diamant en vooral uranium, dat nodig was voor het Franse nucleaire programma. Op het eerste gezicht leek Bokassa de perfecte marionet voor deze plannen. De francofiele ancient combattant leek er op dat moment vooral in geïnteresseerd medailles en rijkdom te vergaren. Voor beide kon Parijs zorgen.

Ter ere van moederdag laat Bokassa alle vrouwelijke gevangenen vrij

Wellicht was veel ellende voorkomen geweest als Foccart zich wat beter had verdiept in de achtergrond van Bokassa. Net als veel andere Afrikaanse dictators had ook Bokassa zijn opleiding genoten in het leger van de oude kolonisator. Meer dan twintig jaar lang had hij voor het Franse volk en vaderland gevochten. In 1939 had hij als 18-jarige dienst genomen in het Franse leger. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloot hij zich aan bij de Vrije Fransen van De Gaulle en maakte hij onder andere de landingen in Zuid-Frankrijk in augustus 1944 mee. Na de oorlog verkeerde hij jaren in Frans Indo-China en kreeg hij een Croix de Guerre en een Légion d’Honneur wegens verdiensten op het slagveld.

Pas in 1959 keerde Bokassa als luitenant terug naar Centraal- Afrika, dat een jaar eerder een zekere autonomie had verworven binnen de Communauté Française. Na de definitieve onafhankelijkheid in 1960 kreeg hij de taak om het vijfhonderd man tellende leger van de Centraal-Afrikaans Republiek te leiden. Zijn Franse nationaliteit behield hij echter, net als zijn grote bewondering voor la patrie en De Gaulle. De Franse president was voor Bokassa zelfs een soort surrogaatvader, die hij bij voorkeur ‘papa’ noemde.

Zijn loyaliteit aan Frankrijk was op z’n minst opmerkelijk. In 1927, toen Bokassa zes jaar oud was, was zijn vader wegens het negeren van Franse orders door de koloniale politie opgepakt en vervolgens doodgeslagen. Overweldigd door verdriet pleegde zijn moeder een week daarna zelfmoord. De kleine wees kwam op een katholieke missieschool terecht, waar hij zich vol vuur stortte op de studie van de taal van de moordenaars van zijn ouders. Gekscherend noemden de broeders hem ‘Jean Bédel’, naar de auteur van het grammaticaboek dat hij continu bij zich droeg.

Je hoeft geen psycholoog te zijn om in Bokassa’s adoptie van de naam Jean Bédel en zijn adoratie voor alles wat Frans was een zekere identiteitsverwarring te bespeuren. Volgens biograaf Brian Titley belichaamde Bokassa als geen ander de gemengde gevoelens van vernedering en bewondering  die de snelle kolonisatie van Afrika bij veel Afrikanen had opgeroepen.

In de eerste jaren speelde Bokassa zijn rol van Fransgezinde dictator met verve. Weliswaar ruimde hij enkele tegenstanders op en benoemde hij vrienden en familieleden op hoge posten, maar hij deed dit ook weer niet in zo’n mate dat hij Parijs daarmee in verlegenheid bracht. Zijn pogingen om een staatsapparaat op te bouwen en meer grip te krijgen op het culturele en economische leven waren bescheiden en brachten de Franse macht evenmin in gevaar. Ondertussen betaalde de Franse overheid naar schatting 80 procent van de ambtenarensalarissen en was 20 procent van het leger Frans.

Bokassa onderhield warme banden met Foccart en werd een persoonlijke vriend van de Franse minister van Economische Zaken en Financiën Valérie Giscard d’Estaing, die net als hij dol was op jagen op groot wild. Bokassa nodigde Giscard uit in zijn privéjachtgebied, een enorm natuurreservaat bomvol zeldzame diersoorten. Giscard zou de jaren daarna regelmatig gebruikmaken van Bokassa’s gastvrijheid. Naar verluidt zou de latere Franse president tijdens de verschillende jachtpartijen meer dan vijftig olifanten en verschillende neushoorns hebben gedood.

Als Bokassa zijn rol was blijven spelen, had hij waarschijnlijk nog decennialang kunnen regeren. Vanaf het begin van de jaren zeventig werd zijn gedrag echter steeds wispelturiger en begon hij tekenen van grootheidswaan te vertonen. Als absoluut heerser bleek hij zich alles te kunnen veroorloven. Zoals wel vaker was dit gevoel van almacht bijzonder verslavend. Hij ontsloeg aan de lopende band ministers, benoemde zichzelf in 1972 tot president voor het leven en startte een persoonscultus met alle bijbehorende eretitels (‘Man van staal’, ‘De ingenieur zonder weerga’). Bij internationale bezoeken had hij altijd diamanten in zijn zak om her en der uit te delen. Hij maakte ruimschoots gebruik van zijn bevoegdheid mensen gevangen te laten nemen of juist vrij te laten. Ter ere van Moederdag 1971 besloot ‘Papa Bok’ plots alle vrouwelijke gevangenen vrij te laten, terwijl alle mannen die wegens seksueel geweld vastzaten de doodstraf kregen.

Bokassa nam zelf deel aan moordpartijen

Rond 1975 waren er allerlei signalen dat hij zijn verstand definitief dreigde te verliezen. Hij raakte geheel in de ban van de gedachte dat hij als een Afrikaanse Napoleon Bonaparte tot keizer kon worden gekroond. Zijn fascinatie voor het keizerschap was zo groot dat hij al in februari 1976 plotsklaps een zekere Elizebeth Domitien tot premier benoemde. De keuze was vooral gebaseerd op haar achternaam, die – in het Frans – overeenkwam met die van de befaamde door Bokassa bewonderde Romeinse keizer Domitianus. Domitien werd zo de eerste vrouwelijke premier in Afrika, een functie die ze overigens slechts twee maanden bekleedde. Kort daarop bekeerde Bokassa zich plotsklaps tot de islam en veranderde hij zijn naam in Saleh Eddine Ahmed Bokassa. De bekering volgde na een bezoek van Bokassa aan Muammar Khadaffi, de dictator van het olierijke Libië, die in deze jaren druk bezig was zijn invloedssfeer in Afrika te vergroten. Wat de motieven waren voor de bekering is moeilijk te achterhalen, zeker bij een labiele persoonlijkheid als Bokassa. In elk geval was de bekering van zeer korte duur. Toen Bokassa ontdekte dat zijn nieuwe geloof slecht samenging met zijn wens om keizer te worden, keerde hij terug naar de moederkerk. Op 2 december 1976, nog geen drie maanden na zijn bekering tot de islam, benoemde hij zichzelf tot Bokassa I, keizer van het Centraal-Afrikaanse Keizerrijk. De officiële kroning zou precies een jaar later plaatsvinden, op dezelfde dag dat ook Napoleon tot keizer was gekroond.

Het Centraal-Afrikaanse Keizerrijk zou nog geen drie jaar bestaan. Op 21 september 1979, toen Bokassa op bezoek was bij Khadaffi, werd hij afgezet na een militaire actie van een elite-eenheid van het Franse leger. Omdat de Fransen zo snel geen andere kandidaat hadden, namen ze in hun gevolg ook de in 1966 afgedankte David Dacko mee. De oud-president was doodsbenauwd voor Bokassa en het kostte de Fransen behoorlijk wat overtuigingskracht om hem in het vliegtuig naar Bangui te krijgen. Daar aangekomen werd hij geïnstalleerd als president van de herstelde Centraal-Afrikaanse Republiek.

De Fransen hadden ingegrepen omdat Bokassa zich niet alleen tot een megalomaan heerser, maar ook tot een bloeddorstige tiran begon te ontpoppen. Amnesty International onthulde in april 1979 dat honderden scholieren in Bangui waren gearresteerd nadat ze hadden geprotesteerd tegen de verplichte aankoop van een nieuw schooluniform. De scholieren werden met z’n twintigen in eenpersoonscellen gepropt, waardoor velen stierven. Ook waren tientallen van hen doodgeranseld. Volgens diverse ooggetuigen had Bokassa in eigen persoon deelgenomen aan de moordpartij, waarbij hij zijn keizerlijke scepter als wapen gebruikte.

Voor de zittende Franse president, Giscard d’Estaing, waren Bokassa’s wandaden uitermate vervelend. Hoewel Giscard zich al langer distantieerde van Bokassa en ook niet naar diens kroning was afgereisd, wist menigeen zich te herinneren dat de twee ooit dikke vrienden waren. Sterker nog: het Franse weekblad Le Canard Enchaîné had net onthuld dat Giscard diamanten ter waarde van 250.000 dollar van de dictator had ontvangen. Hoewel Giscard d’Estaing beweerde dat hij de opbrengst van de diamanten geheel volgens de regels had geschonken aan een goed doel, eiste zijn socialistische tegenstander François Mitterrand een parlementair onderzoek. Anderhalf jaar voor de volgende presidentsverkiezingen was Giscard er dus veel aan gelegen om zijn oude vriend Bokassa van het toneel te zien verdwijnen.

Met de afzetting van Bokassa was de ellende voor Giscard d’Estaing echter niet voorbij. De oud-keizer vertrok met zijn privéjet vanuit Libië naar Frankrijk met in zijn achterzak het Franse paspoort, dat hij nog altijd bezat. Nadat hem noch in Orly, noch in Roissy toestemming voor landing was verleend, dreigde hij te gaan landen op de Parijse péripherique. Dat dreigement werd in het geval van Bokassa uiterst serieus genomen en uiteindelijk mocht hij dan ook landen op het militaire vliegveld van Evreux. Daar hadden zich inmiddels honderden demonstranten verzameld, die koste wat het kost wilden voorkomen dat Bokassa in Frankrijk asiel kreeg. Na veel getouwtrek en intercontinentale telefoontjes bleek uiteindelijk Ivoorkust bereid Bokassa asiel te verlenen.

In de daaropvolgende maanden kwamen de media met allerlei nieuwe onthullingen. Er zou in Bokassa’s paleis een diepvriezer zijn aangetroffen met daarin de in stukken gesneden lichamen van twee personen. Er deden verhalen de ronde dat hij geregeld gasten zou hebben getrakteerd op mensenvlees, zonder dat dezen daarvan wisten. Anderen wisten te melden dat hij twee krokodillen, die hij als huisdier hield, voedde met vermoorde tegenstanders. Wat precies waar is van alle beschuldigingen is nooit duidelijk geworden. De internationale media smulden ervan en Bokassa groeide uit tot de meest bespotte politicus van het jaar. ‘Koning, keizer, kannibaal,’ zo kopte het Nederlandse weekblad Panorama met een knipoog naar de reclame voor wc-papier.

De interventie heeft het presidentschap van Giscard d’Estaing niet kunnen redden. In mei 1981 won François Mitterrand de Franse presidentsverkiezingen. De Bokassa-affaire gaf waarschijnlijk voor weinig Franse kiezers de doorslag, maar bevestigde voor velen wel het imago van Giscard d’Estaing als een niet al te integere, ijdele machtspoliticus. In de Centraal-Afrikaanse Republiek bleef het ook na het vertrek van Bokassa nog lang onrustig. Dacko was een weinig effectieve bestuurder en twee jaar na zijn installatie werd hij wederom slachtoffer van een staatsgreep. Welke rol de Franse inlichtingendienst daarin heeft gespeeld blijft onderwerp van speculaties. Zeker is wel dat Dacko’s opvolger André Kollingba kind aan huis was op het Élysée.

In 1986 kreeg Kollingba vrij plotseling te maken met Bokassa. De oud-keizer arriveerde onaangekondigd en vrijwel blut in Bangui, waarschijnlijk in de verwachting dat zijn volk hem als een held zou onthalen. In plaats daarvan werd hij direct in de boeien geslagen en vervolgd voor moord, machtsmisbruik en zelfs kannibalisme. Aanvankelijk kreeg Papa Bok de doodstraf, maar deze werd al snel omgezet in levenslang. Uiteindelijk kwam hij in 1993 vrij in het kader van een algehele amnestie. De laatste jaren van zijn leven sleet hij in betrekkelijke anonimiteit in zijn geboortedorp, samen met zijn vrouwen en meer dan vijftig kinderen. In 1996 stierf hij aan een hartaanval.

Meer weten

  • Brian Titley, Dark Age. The Political Odyssey of Emperor Bokassa, McGills (2002) is een goed geschreven, grondige biografie van Bokassa.
  • Specifiek over de Franse betrokkenheid in Centraal-Afrika gaat Peter Baxter, France in Centrafrique. From Bokassa and Operation Barracuda to the Days of Eufor (2011).
  • Al wat ouder is het boek van de bekende afrikanist Samuel Decalo, Psychoses of Power. Personal Dictatorships of Nguema, Bokassa and Idi Amin (1989).