Kastelen zijn tekenend voor de machtsverhoudingen in de Middeleeuwen. Wie zulke versterkingen mochten bouwen, waar en in welke vorm, werd van bovenaf bepaald.
Rond de tweede helft van de elfde eeuw verrees op een moeilijk bereikbare plek in een Twents bos een burcht met een wal en een gracht eromheen. Dit bouwwerk, de Hunenborg, lag veilig en centraal. Van daaruit konden ruiters het graafschap Twente beheersen. Opdrachtgever voor de bouw was vermoedelijk de bisschop van Utrecht, die net als andere grootgrondbezitters en edelen in die periode bezig was zijn territoriale macht te verstevigen. Daarmee tekent de Hunenborg de toenmalige machtsverhoudingen.
Ook in de eeuwen daarna laat de kasteelbouw zien hoe de verhoudingen lagen in het Oversticht – ongeveer de huidige provincies Overijssel en Drenthe, met stukjes Groningen en Friesland. In de loop van de twaalfde eeuw, toen zijn positie sterker was, koos de bisschop niet meer voor veilig verborgen kastelen, maar bijvoorbeeld voor nieuwbouw langs wegen die hij wilde beheersen. Nog een eeuw later werd zijn positie wankel, en daardoor konden edelen in de dertiende eeuw flink wat eigen burchten bouwen, zonder bisschoppelijke toestemming.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Een ommekeer kwam rond 1350, toen steden de bisschop te hulp kwamen omdat ze last hadden van de niet-bisschoppelijke kastelen. Zij braken burchten en versterkingen af en stelden samen met de bisschop eisen aan nieuwbouw. Kasteelachtige, ontzagwekkende gebouwen mochten nog wel, maar zonder serieuze verdedigingswerken. Tegelijkertijd bouwde de bisschoppen juist stevige kastelen aan de grenzen van zijn Overzicht.
Diana Spiekhout, Het middeleeuwse kastelenlandschap van het Oversticht (proefschrift Rijksuniversiteit Groningen)