In de Republiek kon de arts Gerard van Swieten geen carrière maken omdat hij katholiek was. Maar keizerin Maria Theresia vond zijn religie juist een pre. Ze haalde hem naar Oostenrijk, waar hij de gevestigde orde flink opschudde en stelling nam tegen bijgeloof.
Het einde van Marie Antoinette op 16 oktober 1793 staat in tal van geschiedenisboeken. Op een mestkar was ze naar het schavot op de Place de la Concorde in Parijs gereden. Onder hoon van het verzamelde publiek onderging de voormalige koningin van Frankrijk haar lot. Haar haren waren afgeknipt, zodat de guillotine ongehinderd zijn werk kon doen.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Maar over haar geboorte als aartshertogin Maria Antonia van Oostenrijk, bijna 38 jaar eerder, gaat het minder vaak. Ze was het vijftiende en een-na-laatste kind van keizerin Maria Theresia. Elke bevalling was in die tijd risicovol. Bij iemand die al zoveel kinderen op de wereld had gezet, was het gevaar alleen nog maar groter. Tijdens Maria Theresia’s eerste bevallingen was vrijwel haar complete persoonlijke hofhouding aanwezig. Maar op 2 november 1755 bleef het publiek beperkt tot de vroedvrouw en de lijfarts van de keizerin, de Hollander Gerard van Swieten (1700-1771). Hij had na zijn komst een einde gemaakt aan het ‘baartheater’. De keizerin hoefde hij daarvan nauwelijks te overtuigen: die had er een hekel aan om op zulke intieme en zware momenten te kijk te liggen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Moeder en kind redden het. De koning en koningin van Portugal werden aangewezen als peetouders, omdat in Wenen nog niemand weet had van de verschrikkelijke aardbeving die de dag daarvoor grote delen van Lissabon had verwoest. Achteraf beschouwden velen dat als een slecht voorteken voor de kleine Maria Antonia. Dokter Van Swieten deed niet mee aan dat soort praatjes. Hij was een overtuigd katholiek, maar aan bijgeloof had hij een broertje dood.
Van Swieten maakt een einde aan het ‘baartheater’
Van Swieten was aan het Oostenrijkse hof terechtgekomen vanwege zijn kunde én zijn geloof. Hij was de tweede zoon van een Leidse notaris en zijn vrouw, twee strenggelovige katholieken. Hij werd gedoopt bij de jezuïeten en opgevoed met de overtuigingen en waarden van die orde.
Beide ouders stierven tijdens zijn jeugd; op zijn twaalfde was Van Swieten al wees. Het belette hem als intelligente jongen niet om te gaan studeren. In eerste instantie ging hij naar Leuven voor filosofie en staatswetenschappen. Later keerde hij terug naar Leiden en studeerde er farmacie en geneeskunde. De combinatie van al die vakken vormde achteraf gezien de ideale bagage voor het werk dat hij later tijdens zijn Oostenrijkse jaren zou gaan doen.
Na de afronding van zijn studies ging Van Swieten aan de slag als apotheker en arts in zijn geboortestad. Daarnaast gaf hij op eigen titel les aan studenten. Eigenlijk was Van Swieten de ideale opvolger van zijn grote leermeester, de internationaal befaamde hoogleraar geneeskunde Herman Boerhaave. Maar zijn katholieke geloof maakte een benoeming tot professor aan de protestantse Leidse universiteit onmogelijk. Hij begon wel aan een uitgebreid commentaar op het werk van Boerhaave, Commentaria in Hermanni Boerhaave aphorismos de cognoscendis et curandis morbis. Vijf delen zouden ervan verschijnen en collega-geneeskundigen in binnen- en buitenland zouden er jarenlang dankbaar gebruik van maken.
Vorstelijk salaris
Zoveel talent bleef internationaal niet onopgemerkt. Toen de Oostenrijkse keizerin Maria Theresia in 1743 een nieuwe lijfarts zocht, viel haar oog op Van Swieten vanwege zijn deskundigheid en zijn geloof. Een verraste Van Swieten ging in eerste instantie niet op het aanbod in. In zijn correspondentie met António Nunes Ribeiro Sanches, lijfarts aan het Russische hof, schreef hij: ‘Na twee dagen van beraadslagingen over deze zaak heb ik een brief geschreven waarin ik Hare Majesteit alleronderdanigst bedank, want ik voel mij niet in staat een dergelijke leefwijze te volgen en ik ben er zeker van dat mijn studies daaronder zouden lijden. Ik ben liever een kleine republikein dan dat ik een pompeuze titel draag, die in feite een slavenbestaan moet dekken.’
Maria Theresia bleef echter aandringen en anderhalf jaar later ging Van Swieten alsnog door de knieën. Naast zijn medische taken stond hem in Wenen ook het beheer van de Hofbibliotheek te wachten. Hij kreeg er onder meer een vorstelijk salaris en een fraaie dienstwoning met doorgang naar bibliotheek en paleis in het hart van de Oostenrijkse hoofdstad voor terug.
Van Swieten junior
De zoon van Gerard, Gottfried Freiherr van Swieten, werkte als diplomaat en werd in 1777 in navolging van zijn vader bibliothecaris van de keizerlijke bibliotheek in Wenen. In die functie was hij onder meer verantwoordelijk voor de introductie van een bibliotheekcatalogus op fiches (een noviteit) en de invoering van copyright.
Maar Van Swieten junior kreeg de meeste bekendheid als muziekliefhebber. Zelf componeerde hij zeven symfonieën en twee komische opera’s. Hij schreef libretto’s voor oratoria van Joseph Haydn. Gottfried van Swieten stimuleerde ook componisten als Wolfgang Amadeus Mozart en Ludwig van Beethoven en wees hen nadrukkelijk op het werk van Johann Sebastian Bach. Mozart noemde hem vanwege zijn muziekliefde grappend ‘Van Suiten’. Beethoven droeg zijn eerste symfonie op aan de bibliothecaris.
Voor de verhuizing naar Wenen met zijn hele gezin werd Van Swieten nog bij het ziekbed van Maria Theresia’s zus, aartshertogin Maria Anna, geroepen. De eerste zwangerschap van deze landvoogdes van de Zuidelijke Nederlanden eindigde op 6 oktober met een doodgeboorte. Maria Anna liep complicaties op, die haar in levensgevaar brachten. Na ogenschijnlijk herstel ging het opnieuw slechter; op 6 november overleed de aartshertogin. Het vertrouwen van de keizerin in Van Swieten leed er niet onder. Ze was ervan overtuigd dat hij al het mogelijke voor haar zus had gedaan. En de dokter waardeerde zijn werkgeefster: ‘Er is niets dat aan haar majesteit tekortdoet. Met de dag bewonder ik haar meer.’ Van Swietens in 1745 geboren dochter kreeg de naam Maria Theresia. De keizerin hield haar ten doop.
Maar er bleven genoeg hovelingen en anderen over die de nieuwkomer met de nodige argwaan bekeken, zoals degenen die ook op zijn posities hadden geaasd. En het aantal vijanden zou daarna nog toenemen door maatregelen die hij nam.
Kongsi’s van geleerden
Na de sobere levensstijl in Holland moest Van Swieten wennen aan het opgesmukte leven aan het Oostenrijkse hof. Hij droeg in het begin niet de kostbare en rijkversierde kleiding die er gangbaar was. Ook wilde hij geen pruiken op zijn hoofd. De ontzette keizerlijke opperkamerheer noemde de nieuwkomer ‘lomp en onbehouwen’.
Op hofbals en bij theater- en operavoorstellingen schitterde de lijfarts meestal door afwezigheid. De keizerin hoopte dat te veranderen en liet hem door zes gemaskerde jonge vrouwen ‘ontvoeren’. Ze namen hem mee naar een bal. Het leverde een mooi verhaal op voor de gevestigde orde in Wenen, maar Van Swietens houding ten opzichte van feesten en partijen veranderde er niet wezenlijk door. Van de adellijke titel Freiherr was hij evenmin erg onder de indruk.
Belangrijker dan al dit vertoon waren de extra taken die de Nederlander langzaam maar zeker ook toevielen. Daarbij hoorde de hervorming van de medische faculteit, die in abominabele staat verkeerde. Toonaangevende figuren waren er drukker met hun eigenbelang dan met hun tak van wetenschap. Van Swieten kreeg carte blanche om onderwijs en onderzoek te stroomlijnen en te moderniseren. Hij bemande de faculteit waar mogelijk met nieuwe mensen. Uiteindelijk had dat ook invloed op de andere twee universiteiten van het Habsburgse Rijk van die dagen, die van Pavia en Leuven. De medische zorg daarbuiten verbeterde eveneens. Zelf deed Van Swieten nog onderzoek naar tal van kwalen, van syfilis tot clusterhoofdpijn.
Mede dankzij hem verbeterde ook de rest van het universitaire onderwijs. Zijn belangrijkste uitgangspunten waren dat alles aan een centrale standaard diende te voldoen en dat voortaan de Staat bepalend werd. Het moest over en uit zijn met kongsi’s van geleerden of andere baasjes.
Die aanpak bracht Van Swieten ook in aanvaring met de jezuïeten. Pas in Oostenrijk begon hij in te zien hoeveel deze orde in de melk te brokkelen had. Deze geestelijken vormden een staat in een staat. Van Swieten ging namens de keizerin de strijd aan en wist hun invloed aanmerkelijk terug te dringen.
In Wenen kwam hij verder aan het hoofd te staan van een censuurcommissie. Tot die tijd had de Kerk de lijst met verboden boeken samengesteld, maar onder het nieuwe staatstoezicht werd meer toegestaan. Van Swieten en de zijnen deden pornografie, die uit Frankrijk was overgewaaid, wel in de ban, net als publicaties over allerhande bijgeloof. De werken van Charles de Montesquieu, Michel de Montaigne en Denis Diderot konden door de beugel. Alleen de allergevaarlijkste aanvallen op de wereldlijke en kerkelijke macht mochten niet over de toonbank gaan. Van dat soort boeken werden in sommige bibliotheken binnen het rijk wel exemplaren bewaard. Die konden geleerden onder strikte voorwaarden inzien.
Spoken en geesten
Door een bijzondere opdracht moest Van Swieten zich buigen over gebeurtenissen buiten Wenen. Midden achttiende eeuw waren grote delen van Europa bevangen door geloof in vampirisme. Sommige overledenen zouden ’s nachts uit hun graf komen om het bloed van mens en dier op te komen zuigen. Die zouden daardoor op hun beurt weer in vampiers veranderen. In sommige streken van het Habsburgse Rijk, onder meer in Silezië en Moravië, leidde dat tot opgravingen en verbrandingen van lijken – met toestemming van de plaatselijke geestelijkheid.
De keizerin vond Van Swieten de geschikte man om een oordeel te vellen. Hij verdiepte zich in de materie en bekeek stukken en verslagen uit de regio. Op basis daarvan schreef hij een scherp rapport met de titel Verhandeling over het bestaan van geesten. Zijn conclusie: vampiers bestonden niet. Ze kwamen voort uit onwetendheid, bijgeloof, het zoeken naar verklaringen voor onrustbarende gebeurtenissen en oplichterij.
Op grond van Van Swietens bevindingen verbood Wenen de Kerk nog langer toestemming te geven voor lijkopgravingen. Op plekken waar het volgens burgers plots wemelde van spoken, geesten en vampiers diende de afhandeling voortaan te worden overgelaten aan plaatselijke ambtenaren. Het onderzoek ernaar kwam in handen van artsen en anderen met een wetenschappelijke achtergrond.
Van Swietens kijk op vampirisme paste bij zijn algehele visie: waar angst en verwarring heersten, konden burgers hun hoofd niet goed gebruiken. De lijfarts behoorde tot de aanhangers van de gematigde Verlichting, die ruimte schiep voor wetenschappelijk debat en voor religieuze tolerantie. Van de bestaande machtsstructuren en gewoontes dienden de meest vermolmde te verdwijnen, omdat ze goed functioneren van het rijk in de weg stonden. Bijgeloof hoorde daarbij. Van de meest radicale denkers, die de hele maatschappelijke orde op de schop wilden nemen, moest Van Swieten weinig hebben.
Personage in Dracula?
In Bram Stokers beroemde roman Dracula is een prominente rol weggelegd voor de Amsterdamse arts en vampierjager Abraham van Helsing. Waarom duikt in een boek van een Ierse auteur over een bloedzuigende graaf in Transsylvanië een Nederlander op? Waarschijnlijk liet de schrijver zich inspireren door een bestaande figuur. Een van de meest genoemde namen is die van Gerard van Swieten. Maar het is een misverstand dat hij zelf naar streken zou zijn afgereisd waar volgens sommigen sprake was van vampirisme. Namens de overheid deden twee andere functionarissen onderzoek. Van Swieten bleef in Wenen en schreef daar mede op basis van hun bevindingen zijn relaas, dat weinig heel liet van alle verhalen over bloedzuigers.
In 1765 kreeg hij zelf ernstige gezondheidsklachten. Wat er precies aan de hand was, bleef onduidelijk, wel dat zijn aandoening leidde tot hoge koortsen en een zwelling van een voet. De keizerin maakte zich grote zorgen en raadde hem aan de tijd te nemen voor herstel. Toen Van Swieten ook echt genas, publiceerde een Weense universiteitsdrukker zelfs een gedicht dat dit heuglijke feit vierde.
Ondanks helse pijnen bleef hij stug doorwerken
Niettemin was hij vanaf dat moment kwetsbaarder. Zijn toestand wisselde vaak met de seizoenen. De onvermoeibaar doorwerkende geleerde, die er strakke dagindelingen op nahield, moest steeds vaker een beetje gaan doseren. Begin 1771 kampte Van Swieten opnieuw met een voetaandoening, die dit keer leidde tot gangreen, een ziekte waarbij weefsel langzaam afsterft en wegrot. Ondanks toenemende, helse pijnen bleef hij stug doorwerken. In april 1772 ging het niet langer. Na een korte opleving voelde de arts zijn eigen einde naderen. Hij stierf op 18 juni 1772. Twee dagen later werd hij begraven in de Augustijnenkerk naast de Hofbibliotheek en zijn dienstwoning.
Meer weten
- Een dokter van formaat. Gerard van Swieten, lijfarts van keizerin Maria Theresia (2003) door J.K. van der Korst is een biografie.
- Van Swieten and the Renaissance of the Vienna Medical School (2001) door M. Kidd behandelt de modernisering van de medische faculteit van Wenen.
- De Habsburgers. De opkomst en ondergang van een wereldmacht (2024) door Martyn Rady is een standaardwerk.
Openingsbeeld: Portret van Gerard van Swieten, de lijfarts van Maria Theresia. Bron: Bridgeman Images.