Zolang er verkiezingspeilingen worden gehouden in Nederland, zolang klinkt er kritiek. Ze zouden onnauwkeurig zijn, of de uitslag te veel sturen. Maar na tachtig jaar is de kans klein dat de politieke peiling ooit weer zal verdwijnen.
Bij verkiezingen behaalde de PVV de afgelopen decennia geregeld meer zetels dan de peilingen vooraf hadden voorspeld. Analisten weten het verschil aan de gordijnbonus: mensen durfden onderzoekers niet te vertellen dat ze op de partij van Geert Wilders stemden, maar deden dat in de beslotenheid van het stemhokje wel degelijk.
Peilingen maakten en braken niettemin campagnes. Denk aan 2012. De verkiezingen zouden een tweestrijd worden tussen Mark Rutte en Emile Roemer. Tot de SP-leider in een debat hard onderuitging en PvdA-lijsstrekker Diederik Samsom het verrassend goed deed. Roemers partij zakte daarna steeds verder weg en de sociaal-democraten van Samsom haalden vanuit een verre achterstandspositie nog bijna de liberalen in.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het laat zich mede verklaren door het bandwagon effect: kiezers springen graag op een ogenschijnlijk winnende trein. Aan de babbeltafels van de Nederlandse talkshows zijn zelfs verschuivingen van één of een handvol zetels in de weken voor de Tweede Kamerverkiezingen geliefde gespreksstof. Terwijl elke statisticus kan uitleggen dat zulke items in wezen over niets gaan. Kleine bewegingen vallen binnen de foutmarges van opiniepeilers. Maar het voorspellen en analyseren is te verleidelijk. Bovendien bieden de laatste cijfers spindoctors aanknopingspunten voor hun gefabriceerde praatjes.
Wereldprimeur
Ooit kon de politiek zonder. De opiniepeiling waaide over uit de Verenigde Staten. Daar bewees het fenomeen al twee eeuwen geleden zijn waarde. De Harrisburg Pennsylvanian had op 24 juli 1824 de wereldprimeur. De krant vroeg een groep kiezers op wie ze bij de presidentsverkiezingen in november van dat jaar zouden gaan stemmen. De voorspelling zat aardig in de buurt van de latere uitslag.
Maar Amerika bewees later ook hoezeer onderzoekers ernaast konden zitten. In 1948 gingen peilingen ervanuit dat de Republikein Thomas Dewey de verkiezingen ging winnen. Zijn Democratische tegenstrever Harry Truman overigens ook. Al zeker van de nederlaag, ging hij rustig slapen. Het was voor hem prettig wakker worden met een totaal andere uitslag. Triomfantelijk poseerde hij met een krant die voorbarig opende met de kop ‘Dewey defeats Truman’.

Nederland had op dat moment sinds drie jaar het Nederlands Instituut voor Publieke Opinie (NIPO). De oprichting ervan kwam onder meer voort uit een vraag van het bedrijf Tomado. Dat wilde voorafgaand aan een investering weten of er voldoende vraag was om haar tot dan toe handmatig gemaakte plastic mandjes machinaal te gaan produceren. Het NIPO vroeg in die eerste jaren ook naar meningen over politiek. Ook anderen begonnen ‘het volk’ te bevragen. Nederlanders kregen bijvoorbeeld de vraag welke landgenoot ze het meest bewonderden. In de jaren zestig kwam dan steevast de lang zittende minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns als eerste uit de bus. Tv-presentatrice Mies Bouwman volgde meestal als goede tweede.
Maurice de Hond
In nieuws- en actualiteitenprogramma’s begonnen de kiezersonderzoeken pas in de tweede helft van de jaren zeventig aan hun opmars. Het VARA-radioprogramma In de Rooie Haan was het eerst. Toen Maurice de Hond er in 1976 langskwam en een grote winst voor de VVD en verlies voor klein-links voorspelde, sloeg dat aan. In de doorgaans wat nieuwsluwere weekends wijdden andere media er graag berichten aan. De peilingen boden nieuwsconsumenten ook iets om over door te praten. De politieke dagkoersen hadden net als sport een competitie-element en iedereen kon er wel iets van vinden. Peilers zelf hielden het steeds minder bij peilen alleen. In programma’s gaven ze vaak net al De Hond ook hun analyses en zelfs opinies.

Het electoraat van die dagen leek nog minder op drift. Bij verkiezingen wisselden doorgaans hooguit enkele zetels van partij. Onderzoeksbureaus kregen bovendien hun werk steeds beter in de vingers en ontwikkelden ook nieuwe methodes voor meer precisie. Toch zaten ze er faliekant naast tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 1986. Iedereen ging ervanuit dat de PvdA met de tandem Joop den Uyl en Wim Kok de grote winnaar zou worden. Voorspelde zetelaantallen liepen op tot bijna zestig zetels. Ook de laatste peilingen gaven aan dat niet alleen de hokjes op het stemformulier, maar ook een groot deel van de volksvertegenwoordiging rood zouden kleuren.
Iedereen ging ervanuit dat de PvdA met de tandem Joop den Uyl en Wim Kok de grote winnaar zou worden
Die peilingen verschenen echter al vijf dagen voor de verkiezingen en de onderzoeksresultaten waren nog ouder (het nodige ging per post en telefoon). In de laatste week bleken opeens opvallend veel mensen gevoelig voor de CDA-verkiezingsleus ‘Laat Lubbers z’n karwei afmaken’. De christen-democratische lijsttrekker straalde bovendien een premierwaardige rust uit in een laatste tv-debat, waar in Den Uyl en VVD-leider Ed Nijpels elkaar vliegen afvingen. Het leidde tot een verrassende uitslag: 52 zetels voor de PvdA en 54 voor het CDA, dat samen met de VVD de meerderheid behield. Het tweede kabinet-Lubbers kon geformeerd worden. Krantenkoppen noemden de opiniepeilers de grootste verliezers van de verkiezingen.
Onderzoeksbureaus lieten zich in bepaalde mate ook sturen. De SP haalde bij opeenvolgende verkiezingen geen zetel. Peilers vonden de partij te klein om te meten. Ze keken alleen naar zittende partijen en opvallend succesvolle nieuwkomers. Totdat de SP zich inkocht bij bureaus en zij respondenten wel naar hun steun voor de partij gingen vragen. Het maakte dat de SP plots werd genoemd bij peilingsresultaten. Bij de eerstvolgende Tweede Kamerverkiezingen in 1994 haalde de partij van Jan Marijnissen twee zetels, al zal onvrede over de PvdA – de WAO-crisis was nog vers – daarbij ook een rol hebben gespeeld.
‘Peilingen zijn palingen,’ roepen politici graag. Maar ondertussen zitten ze bovenop de nieuwste uitslagen. Kiezersonderzoeken maken dat ze minder hoeven te gissen naar de mening van hun achterban. Maar ze kunnen ook te veel richtsnoer worden. KVP-politicus Jo Cals relativeerde in 1964 de waarde van al die polls. Hij kwam zelfs met een nieuw woord, voortgekomen uit de naam van Nederlands beroemdste onderzoeksbureau: ‘Men moet oppassen voor een overdreven nipotisme; het is even gevaarlijk als nepotisme; het is vaak eenzijdig, want er wordt maar één vraag voorgelegd. Wij moeten ook rustig durven te zeggen, dat wij de zaken beter kunnen beoordelen. Inderdaad, wij moeten ook rustig durven zeggen, dat wij de ingewikkelde problemen beter kunnen overzien dan vele krantenlezers, die uiteraard maar een klein stukje van de legpuzzel van ons ingewikkeld maatschappelijk leven zien.’
Paardenracejournalistiek
Dat soort kritiek is blijven klinken. Al die onderzochte meningen op een presenteerblaadje maken misschien ook dat politici minder goed zijn gaan luisteren. Niet de bezoeken in en berichten uit het land zijn leidend, maar de focusgroepen. Dat kan campagnes ook nog eens heel klinisch laten ogen.
Soms lijken majeure beslissingen, tot aan het laten vallen van een kabinet toe, op zijn minst een beetje afhankelijk van de laatste peilingen. In 2005 liet misdaadjournalist Peter R. de Vries een overstap naar de politiek met een eigen partij, de PRDV, zelfs afhangen van een onderzoeksuitslag. Vooraf stelde hij dat minstens 41 procent van de respondenten hem een toevoeging aan het politieke landschap moest vinden. Maar slechts 31 procent was die mening toegedaan.
De kiezer opereert niet minder opportunistisch. Zeker in de eenentwintigste eeuw wisselen bij Tweede Kamerverkiezingen vele tientallen zetels van partij. Bij Statenverkiezingen haalden de hype-partijen van dat moment, respectievelijk Forum voor Democratie en BBB, de allermeeste stemmen op. Om daarna fors te dalen.
De extreme gevoeligheid van veel kiezers voor peilingen en hun aandrang om strategisch te stemmen roepen vragen op. Beïnvloeden media met hun ‘paardenracejournalistiek’ in de aanloop naar de stembusgang niet de uitslagen? Zou het niet beter zijn om onderzoeken vanaf een bepaald moment voor de verkiezingsdag – zoals in sommige andere landen – helemaal te verbieden? Misschien kan eens gepeild worden hoe de Nederlanders daarover denken.
