Home Hoe de Atheners hun bondgenoten kaalplukten

Hoe de Atheners hun bondgenoten kaalplukten

  • Gepubliceerd op: 29 augustus 2013
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Afke van der Toolen
Hoe de Atheners hun bondgenoten kaalplukten

In 454 voor onze jaartelling werd de Griekse wereld opgeschrikt door een schatroof met verstrekkende gevolgen. De Atheners stalen de goedgevulde kas van de Delische bond. Dankzij de buit groeide het toch al invloedrijke Athene uit tot een echte grootmacht.

Het gebeurde bij klaarlichte dag, halverwege de vijfde eeuw voor onze jaartelling. Vanuit het westen naderden Atheense schepen het eilandje Delos. Ze voeren de haven binnen en een aantal opvarenden ging aan wal. Hun reisdoel was de tempel van Apollo, of preciezer: de schat die daar werd bewaard.

Tegenwoordig is Delos een onaanzienlijk vlekje in de Egeïsche Zee, een onbewoond lapje grond van nog geen vijf vierkante kilometer, alleen belangwekkend vanwege de antieke ruïnes. Maar in de Oudheid was dit eilandje een van de heiligste plaatsen in de Griekse wereld. Volgens de overlevering was Apollo hier geboren – een mythische gebeurtenis waarbij de rotsen bloemen kregen en witte zwanen overvlogen. Op Delos mocht nog geen duif kwaad worden gedaan, en elk voorjaar vond er een groot religieus festival plaats dat werd bijgewoond door Grieken uit alle windstreken.

De Atheners waakten over de Apollo-tempel op Delos. Ooit hadden ze alle graven in de omgeving ervan geruimd, want het heiligdom moest rein gehouden worden. En elk jaar stuurden ze een gewijd schip naar het eiland, met een heilig gezantschap dat Apollo speciale eer bewees. Tot dat schip terugkwam, moest Athene zelf in zuivere staat blijven; zo mocht er niemand worden geëxecuteerd. Het leven van de ter dood veroordeelde Socrates zou volgens Plato op die manier met een paar dagen zijn verlengd. In een van Plato’s dialogen brengt een vriend Socrates in zijn cel ‘verdrietig nieuws’, waarop de filosoof kennelijk onaangedaan vraagt: ‘Is het schip uit Delos soms teruggekomen, wat betekent dat ik moet sterven?’

Maar in 454 voor onze jaartelling waren het geen gewijde schepen die in de Delische haven lagen afgemeerd, en was er geen sprake van een rein Athene met een heilige missie. Toen de Atheners bij Apollo’s tempel aankwamen, begaven ze zich naar de schatkamer. Daar lag een omvangrijke hoeveelheid geld. De bewakers legden hun waarschijnlijk geen strobreed in de weg; zij waren zelf Atheners.

De schat in de tempel was eigendom van een groot Grieks bondgenootschap dat tegenwoordig wordt aangeduid als de Delische Zeebond, of ook wel de Attisch-Delische Zeebond. Delos was het religieuze en politieke centrum van die alliantie. Hier kwamen de afgevaardigden van de bondsstaten jaarlijks bijeen om te vergaderen. En hier werden de afdrachten van de leden geïnd en bewaard.

Delos was niet zomaar gekozen. Het eilandje lag centraal in de Egeïsche Zee en was vanuit logistiek oogpunt een handige vergaderplek. Bovendien had het zelf geen politieke betekenis, maar wel de eerbiedwaardige status van Apollo’s geboorte-eiland. Dat gaf gewicht aan de alliantie, en bovendien kon geen van de leden ertegen zijn dat de kas bij Apollo in bewaring werd gegeven.

Tot op die dag in 454. De dag dat de complete bondsschat door dragers naar de wachtende schepen werd gebracht, om te worden ingeladen en naar Athene te worden vervoerd. Geen enkel ander bondslid was hierover geraadpleegd. Geen bondsvergadering had dit als agendapunt gehad. Athene nam de kas eigenmachtig in bezit.

De zeebond was in 478 voor onze jaartelling opgericht op Delos. Die gebeurtenis was omkleed met de nodige formaliteiten. Een gewichtige verzameling Grieken had zich hiervoor aan de kust verzameld: afgevaardigden van de staatjes Athene, Chios, Samos, Amorgos, Lesbos, Euboia, Keos, Naxos, Thasos, Kythnos, Siphnos, Mykonos, Ios, Syros, Paros, Lemnos, Imbros, Nisyros, Chalkis, Delos zelf en bijna alle Ionisch-Griekse steden aan de Klein-Aziatische kust.

Om beurten, en met een zekere plechtigheid, gooiden de afgevaardigden klompjes gloeiend metaal – ijzer of lood – in zee. Dit zal een aardig schouwspel van sissende stoomwolkjes hebben gegeven, maar daar was het de deelnemers niet in de eerste plaats om te doen. De handeling was een symbool voor de duurzaamheid van het bondgenootschap dat zij sloten. Terwijl het zeewater hun metaalklompjes tot een harde, onverbrekelijke vorm deed stollen, uitten de afgevaardigden vervloekingen tegen degene die de bondseed zou breken.

De zee speelde een hoofdrol in dit ritueel en was van groot belang voor de nieuwe bond. De Egeïsche Zee was het geografische hart van de alliantie: de thuishavens van de bondsleden waren ofwel eilanden, ofwel schiereilanden, ofwel steden in kustgebieden. En er speelde meer. Athene en veel andere Griekse staatjes zagen de zee als dé nieuwe verdedigingslinie tegen de Perzen.

Onder leiding van militaire grootmacht Sparta hadden de Grieken jarenlang gevochten tegen de Perzen, die de steden aan de Klein-Aziatische kust wilden overheersen en een paar keer diep in de Griekse wereld doorstootten. Nog maar twee jaar voor de oprichting van de bond was Athene verwoest – inclusief de heiligdommen op de Akropolis. Twee slagen beslisten uiteindelijk de strijd in Grieks voordeel: een ‘ouderwetse’ veldslag bij Plataiai, en een zeeslag bij Salamis. Die laatste slag leverden die Grieken onder leiding van de Atheners.

In die tijd begon Athene aan zijn opmars tot bloeiende grootmacht. Na de overwinning op de Perzen deed de Atheense leider Aristides het diplomatieke voorwerk voor de eerste zeebond van de geschiedenis. Dat initiatief had niet alleen een militair, maar ook een economisch motief: het veiligstellen van lucratieve handelsroutes.

Aristides was ook degene die namens Athene op Delos de bondseed aflegde, en deze bij de anderen afnam. Op zich was de eed vrij vaag: alle bondgenoten zouden voortaan dezelfde vrienden en dezelfde vijanden hebben. Een omschrijving van de machtsverhoudingen bínnen de bond ontbrak, al zou het niet zonder betekenis blijken dat Athene zelf sprak van ‘de Atheners en hun bondgenoten’.

Concreter waren de afspraken over de vorming van een gemeenschappelijke vloot, die onder aanvoering van Athene zou staan. Iedere bondgenoot verplichtte zich om een bijdrage te leveren in de vorm van schepen en manschappen. Deze verplichting kon worden afgekocht met een jaarlijkse financiële afdracht, en bijna alle bondsleden verkozen het laatste. Manschappen leveren lag voor hun thuisfront vaak gevoeliger dan het afdragen van geld.

De machtige Spartanen, die zich liever concentreerden op behoud van hun machtspositie op de Peloponnesos, waren de grote afwezige bij dit alles. Maar ook zonder hen zou jaarlijks een astronomisch bedrag naar de bondskas vloeien. Afgesproken werd dat de afdrachten elk voorjaar, kort voor de opening van het zeevaartseizoen, naar de schatkamer op Delos zouden worden gebracht.

Luttele jaren na de vorming van de Griekse zeebond in 478 viel Athene voor het eerst een afvallig bondslid aan. Naxos was een welvarend eiland in het zuidelijke deel van de Egeïsche Zee, en wilde zijn vrijheid terug. Na een lange belegering door de Atheners moest het staatje zich overgeven.

De vijfde-eeuwse Atheense geschiedschrijver Thucydides, de eerste die een gedetailleerde analyse maakte van deze jaren, meldt hierover: ‘Het was de eerste keer dat tegen de regels in een bondslid werd onderworpen. Hetzelfde gebeurde later met andere bondgenoten.’

Niet lang nadat ze de opstand op Naxos hadden neergeslagen, trokken de Atheners voor de tweede keer ten strijde tegen een medebondslid. Deze keer ging het om het rijke Thasos, een eilandstaat in het uiterste noorden van de Egeïsche Zee. Ook Thasos wilde geen lid meer zijn, en als straf onderging het een belegering die twee jaar duurde en eindigde in een nederlaag voor het eiland.

Na Naxos en Thasos zou Athene herhaaldelijk opstandige steden ontvolken of zelfs met de grond gelijkmaken. Thucydides schrijft dat steeds meer bondgenoten ontevreden werden door de harde opstelling van Athene, dat intussen steeds machtiger werd: ‘De Atheners stonden erop dat ieder bondslid zijn verplichtingen strikt nakwam, en maakten zich gehaat met hun dwangmaatregelen tegen iedere bondgenoot die niet gewend was zulke lasten te dragen, of daar niet toe bereid was.’

Daar kwam bij dat Athene eenzijdig de afdrachten van de anderen verhoogde. De opstandige steden vertikten het langer geld af te dragen aan een bondgenootschap waarvan het sterkste lid steeds dwingender optrad. Ze eisten hun autonomie terug – maar die waren ze onherroepelijk kwijt. Een decennium na de sluiting van het verbond was duidelijk dat van onderlinge gelijkwaardigheid geen sprake was: Athenes wil was wet.

Tot op de dag van vandaag wordt bediscussieerd of Athene van het begin af aan uit was geweest op de alleenheerschappij, of dat de dominantie voortkwam uit de omstandigheden. Voor Thucydides was het duidelijk: de zeebond diende het machtsstreven van de Atheners, punt uit. Maar hij legde ook verantwoordelijkheid bij de bondgenoten. Die hadden immers de keus gehad: ofwel slagschepen leveren, ofwel geld afdragen. Kennelijk zonder te beseffen wat ze uit handen gaven, hadden de meesten voor het laatste gekozen.

De situatie was wel heel ironisch: zodra een bondsstaatje niet meer wilde meedoen, kreeg het te maken met oorlogsschepen die het zelf had helpen financieren. Hun afdrachten hadden van Athene een militaire grootmacht gemaakt waar geen van hen tegenop kon: vijftien jaar na de vorming van de bond waren de Atheners heer en meester over de Egeïsche Zee.

Een bewaarde inscriptie geeft heel nauwkeurig de nieuwe verhoudingen weer. Het gaat om een hernieuwde ‘bondseed’, aan Athene gezworen door de inwoners van het op Euboia gelegen Chalkis, die in 446 in opstand waren gekomen: ‘Ik zal de Atheners op geen enkele manier afvallen, niet in wat ik zeg en niet in wat ik doe. Ik zal niet luisteren naar iemand die dat wel doet, maar hem aangeven bij de Atheners. Ik zal trouw mijn financiële bijdrage aan de Atheners betalen, en zo goed en correct als ik maar kan hun bondgenoot zijn. Ik zal de Atheners bijstaan en verdedigen als iemand hun onrecht doet, en ik zal de Atheners gehoorzamen.’

Het bondgenootschap van gelijken was binnen twee à drie decennia ontaard in de heerschappij van één lid over de rest. Het gemeenschappelijke bondsbelang had plaatsgemaakt voor het belang van het sterkste lid, en de vrijwillige afdrachten van de medebondsleden waren verplichte tributen aan dat sterkste lid geworden. Toen de Atheners in 454 aanlegden in de haven van Delos, was er niemand die kon beletten dat de gemeenschappelijke bondsschat uit de Apollo-tempel werd gehaald en werd meegenomen naar Athene.

In het vroege voorjaar, wanneer het scheepvaartseizoen weer begonnen was, werd in Athene altijd een groot, meerdaags feest gevierd ter ere van Dionysos, de god van wijn, geestdrift en extase. Er werd gedanst en muziek gemaakt, er was een processie waarin fallussen en leren wijnzakken werden meegedragen, honderden stieren werden aan de god geofferd, er waren feestmalen, en in het Dionysos-theater werden toneelvoorstellingen gegeven.

Het Dionysos-theater was een openluchtschouwburg die plaats bood aan meer dan 17.000 mensen. Na de schatroof op Delos werd daar, onder toeziend oog van het massale festivalpubliek en als voorafje van het eigenlijke programma, een indrukwekkend stukje politiek theater opgevoerd: de uitstalling van de tributen die de bondgenoten zojuist hadden betaald, verpakt in gelijke zakken van 26 kilo aan zilveren munten elk.

Het heeft iets komisch dat het bondsgeld, dat eerst op Delos onder de hoede verkeerde van Apollo, de god van licht en rede, nu lag te pronken in de extatische ‘speeltuin’ van Dionysos. Maar bij alle feestelijkheid was de tentoonstelling van de tributen een hoogst serieuze zaak: de nieuwe grootmacht Athene had er veel aan te danken.

Militair was de stadstaat ijzersterk geworden, met dank aan de bondskas en de daarmee opgebouwde vloot. De economie piekte tot ongekende hoogte, ook weer met dank aan de zeebond, die zorgde voor veilige handelsroutes en inkomsten uit tributen. Maar de grootste verrassing van de vijfde-eeuwse boom was de radicale verandering van het politieke bestel. Ook al een gevolg van de militaire vlootopbouw, en dus van de bondskas.

De bemanningen van de slagschepen werden gerekruteerd uit een laag van de bevolking die voorheen niets in te brengen had gehad. Nu zij onontbeerlijk waren geworden voor Athenes succes, konden ze medezeggenschap eisen in buitenlands-politieke beslissingen. Hieruit ontwikkelde zich de beroemde Atheense democratie.

Ook cultureel beleefde Athene een gouden tijdperk. Filosofie en toneelkunst bloeiden, en op de Akropolis hadden de ruïnes die de Perzen hadden achtergelaten in razend tempo plaatsgemaakt voor nieuwe, oogverblindende architectuur. Een glansrol was weggelegd voor de nieuwe tempel van Athene, de beschermgodin van de stad. Dit Parthenon torende boven alle andere gebouwen uit, zowel in omvang als in schoonheid, en in de voorhal stond een gigantisch beeld van de godin gekleed in een gewaad van massief goud.

Dit soort pronkzucht viel niet bij alle Atheners goed. De grote man van die jaren, Perikles, kreeg het verwijt dat hij met geld smeet, en dat dit slecht viel bij de bondgenoten die veel van dat geld opbrachten. Zoiets was politiek niet slim, oordeelden de critici.

Maar Perikles wuifde de bezwaren weg. Hij vond dat de bondgenoten niet moesten zeuren. De eerste-eeuwse geschiedsschrijver Plutarchus citeert hem zo: ‘Zij hoeven geen paard, geen schip, geen hopliet te leveren, alleen geld.’ En daarom mochten de Atheners met dat geld doen wat ze wilden. ‘Het behoort niet toe aan de gevers, maar aan de ontvangers; zolang die maar verstrekken waarvoor ze het krijgen.’ En volgens Perikles kregen de Atheners het geld voor hun eigen bescherming.

Wat de ambitieuze, geldverslindende bouwwerken betreft: die verkocht Perikles aan zijn achterban als één groot werkgelegenheidsproject. ‘Wanneer de stad eenmaal van voldoende militaire middelen is voorzien, moet ze het overschot besteden aan werken die haar eeuwige roem zullen schenken en meteen tijdens hun ontstaan voor welstand zullen zorgen. Want de werkzaamheden en verdere benodigdheden stimuleren allerhande vakmanschap, zetten elke hand in beweging, en brengen daardoor bijna de hele stad in loondienst. Doordat Athene zich verfraait, onderhoudt ze zich.’
De tributen waren voor de Atheners belangrijk genoeg om feestelijk tentoongesteld te worden in het Dionysos-theater. Tegelijkertijd waren ze te belangrijk om onder de hoede van de feestgod te blijven. Nadat iedereen de geldzakken had kunnen bewonderen, werden ze naar hun eigenlijke bewaarplaats gebracht.

Was er een betere plek voor de bondsschat dan het nieuwe, prachtvolle Parthenon, dat betaald was met behulp van de tributen van de bondgenoten, en dat hét symbool was van de overmacht van Athene? In het bouwplan was een schatkamer opgenomen. En zo werd de schat die aan Apollo van Delos was ontroofd, toevertrouwd aan de stadsgodin die in haar gouden gewaad waakte over de Atheners en hun imperium.

In de jaren die volgden, zou de wrevel over de Atheense arrogantie in de rest van de Griekse wereld verder groeien. In 431 mondde die uit in een slepende oorlog met Sparta, die Athene aan de rand van de afgrond zou brengen.

Meer lezen

Anton van Hooffs recente boek Athene. Het leven van de eerste democratie (2011) biedt niet alleen veel informatie over de opkomst van de Atheense democratie, maar ook over de groei van de Atheense macht ten tijde van de zeebond.
Een heldere en degelijke uiteenzetting over de zeebond en de moderne kijk daarop is te vinden in het Duitstalige Athen und Sparta van Raimund Schulz (2011).

Het eerste deel van Thucydides’ hoofdwerk over de Peloponnesische Oorlog behandelt heel uitgebreid de periode van de stichting van de zeebond tot en met de vorming van grootmacht Athene. Een prettig leesbare vertaling is die van Leo Lewin, Een blijvend bezit. De oorlog tussen de Peloponnesiërs en de Atheners (2002). 

Afbeelding: Ruïne op Delos (Romain Delanoë)
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.