Home Dossiers Tachtigjarige Oorlog Geweld tijdens de Opstand

Geweld tijdens de Opstand

  • Gepubliceerd op: 8 april 2009
  • Laatste update 06 apr 2022
  • Auteur:
    Geertje Dekkers
Geweld tijdens de Opstand
Cover van
Dossier Tachtigjarige Oorlog Bekijk dossier

Net als andere oorlogen ging de Opstand van de Republiek tegen het Spaanse gezag gepaard met veel ellende: plunderingen, brandstichting, bloedbaden. Willem van Oranje stond bekend als verzoeningsgezind, maar ook hij gebruikte geweld als dat in zijn oorlogsstrategie van pas kwam. Vooral de plattelandsbevolking werd hier slachtoffer van.

In de zomer van 1583 hielden zo’n vijfhonderd soldaten van de opstandige Nederlanden huis in de meierij van ’s-Hertogenbosch. Op 25 juli zetten ze delen van Vught, Boxtel en Sint-Oedenrode in brand, en een dag later onder meer Schijndel en Veghel. Op 27 juli waren Oss en Lith aan de beurt. Het laatste dorp werd helemaal ontvolkt.

Het ging hier om een geplande actie van het leger. Willem van Oranje zelf, de leider van de Opstand, zat erachter. Doel van de campagne was het vernietigen van de oogst in de gebieden rond ’s-Hertogenbosch. Die stad was namelijk overgegaan naar de zijde van koning Filips II en moest uitgehongerd worden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Oorlog gaat gepaard met ellende, en dat gold zeker ook voor de Opstand tegen Filips II, die nog het best te vergelijken is met een burgeroorlog. Soms waren het de directe oorlogshandelingen die slachtoffers maakten onder de inwoners. Berucht zijn bijvoorbeeld de bloedbaden die troepen van de koning aanrichtten in 1572, nadat ze Zutphen en Naarden hadden veroverd. Over de inname van Dokkum door de troepen van Caspar de Robles, die aan de zijde van Filips II stond, schreef de Dokkummer Hendrik Bra: ‘Vrouwen beweenden hun mannen, moeders, hun baby’s in de armen dragende, probeerden te ontkomen, smekende om genade. Ik ijs nog bij het herdenken aan alles wat ik gezien heb, of van geloofwaardige mensen heb horen vertellen. O vreselijke woede!’

Maar het meer alledaagse geweld maakte veel meer slachtoffers. Een belangrijke doodsoorzaak was uithongering als gevolg van belegering, plundering, brandstichting en vernietiging van de oogst. Leo Adriaenssen schat in zijn recente dissertatie Staatsvormend geweld de ‘demografische schade’ van de Opstand in de meierij van Den Bosch op 68,5 procent. Dat wil zeggen dat er aan het begin van het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) een kleine 70 procent minder mensen in de meierij woonde dan zonder de Opstand het geval zou zijn geweest.

Op veel gebieden probeerde Oranje de oorlogsschade te beperken. Hij reorganiseerde bijvoorbeeld het leger, om lukrake plunderingen en geweld te voorkomen. En hij bepaalde dat katholieken geen overlast mocht worden bezorgd, om botsingen tussen protestanten en katholieken tegen te gaan. Maar om het lot van boeren maakte hij zich niet druk, want in de zestiende eeuw telde het leven van een gewone boer nu eenmaal nauwelijks mee.

Bloedraad

Minstens even hardvochtig, zo niet veel hardvochtiger, was de hertog van Alva, die vanaf 1567 in opdracht van Filips II de orde kwam herstellen in de onrustige Nederlanden. Hij stelde de Raad van Beroerten in (beter bekend als de Bloedraad), die de aanstichters van de Beeldenstorm moesten straffen. De raad velde maar liefst 10.000 vonnissen, maar de meeste veroordeelden waren de Nederlanden allang ontvlucht. Zij werden alsnog officieel verbannen en hun spullen werden verbeurd verklaard.

Zo’n duizend veroordeelden waren niet op tijd weggegaan. Zij werden geëxecuteerd. Onder hen waren in 1568 ook de katholieke graven Egmond en Horne. Oranje was ontkomen. Na de executie van Egmond en Horne en de dood van enkele andere hoge edelen was hij de enige overgebleven leider van de Opstand. Vanuit zijn toevluchtsoord, het Duitse slot Dillenburg, stuurde hij tussen 1567 en 1572 de opstandelingen aan.

Tijdens de vroege Opstand waren de watergeuzen een belangrijk wapen in de handen van Oranje. De geuzen waren een samenraapsel van vooral gevluchte of verjaagde protestanten, werkloze zeelieden en misdadigers die leefden van roof en plunderingen. Oranje voorzag hen van kaperbrieven. Daarmee gaf hij hun toestemming vijandige schepen te overvallen. Vanaf 1572 werden dat zelfs ‘aanstellingen ten oorlog’.

De geuzen bleken echter moeilijk in de hand te houden. Ze vielen niet alleen de vijand aan, maar plunderden waar ze maar konden. Tijdens de zogenoemde landgangen beroofden en vernielden ze kloosters en katholieke kerken, en plunderden ze hele series dorpen. In juli 1572, bijvoorbeeld, viel een groep geuzenkapiteins het katholieke dorpje Wognum, in de buurt van Hoorn, binnen. Ze stalen het goud, zilver en andere kostbaarheden uit de kerk. De gebrandschilderde ramen sloegen ze stuk, net als een sacramentshuis, dat 700 gulden waard was.

Op zee beperkten ze zich niet tot vijandige schepen. Ook neutrale schepen, gewone vissers en zeelieden hadden te lijden onder hun aanvallen. De Staten van Holland klaagden er in 1570 over, maar de commandant, Louis de Bergues, hield niet op neutrale schepen aan te vallen. Oranje vreesde problemen met andere landen en daarom ontsloeg hij Bergues en stelde hij Guislain de Fiennes, heer van Lumbres, aan als admiraal voor de hele geuzenvloot.

In 1571 nam Willem van der Marck, heer van Lumey, het van hem over. Maar de geuzen bleven problemen veroorzaken. Het dieptepunt was uiteraard de moord op de martelaren van Gorkum in 1572. Negentien katholieken werden gefolterd en opgehangen, waarna hun lichamen werden verminkt. Op z’n zachtst gezegd was dat niet in de geest van de tolerantie die Oranje had verordonneerd. Het lukte Oranje niet echt greep te krijgen op de geuzen.

Losgeld

Oranje moest voortdurend balanceren tussen verschillende belangen. Hij had de geuzen nodig, maar de Hollanders die last van hen hadden ook, al was het maar vanwege al het Hollandse belastinggeld dat naar het leger ging. Vooral de steun van steden was cruciaal, vanwege hun strategische belang. Maar Oranje kon nooit helemaal rekenen op hun loyaliteit. In de meeste steden steunde namelijk slechts een kleine harde kern van calvinisten de Opstand. Veel inwoners van opstandige gebieden waren neutraal of stonden zelfs aan de kant van de koning. Er was dus altijd het gevaar dat de verhoudingen in een stad zouden veranderen en dat die overging naar de kant van de koning. Daarom werden er in iedere stad wat Staatse (dat wil zeggen opstandige) troepen gelegerd.

Daar zaten de inwoners van die steden bepaald niet op te wachten. Soldaten hadden een slechte naam. Ze dronken te veel, zochten ruzie of betaalden niet wat ze hadden gebruikt. In extreme gevallen, zoals muiterijen, sloegen ze zelfs aan het moorden en verkrachten.

Willem van Oranje heeft er veel aan gedaan om zijn soldaten te disciplineren, zodat ze buitenstaanders met rust zouden laten. Hij verhoogde de soldij voor gewone soldaten van vijf naar acht gulden per maand. Onvrede over betalingen was namelijk de belangrijkste oorzaak van muiterijen. De loonsverhoging werd later overigens ongedaan gemaakt door de betaalmaand te verlengen van 30 naar 42 dagen. De Staatse troepen kregen hun soldij wel vaker op tijd dan de troepen van de koning. De grote muiterijen tijdens de Opstand vonden dan ook niet plaats aan de Staatse zijde, maar in de legers van de koning.

Oranje veranderde ook de organisatie van zijn troepen. Traditioneel hadden soldaten in deze regio vrij veel te zeggen over de dagelijkse gang van zaken. Zij mochten maandelijks de leiders van hun vendel kiezen. Die regelden bijvoorbeeld de oefening van de slag- en marsorde of leidden de mannen naar hun kampplaats. En ze waren lid van eigen soldatenrechtbanken.

De maandelijkse verkiezing van de leiders leverde echter steeds weer onrust op en daar wilde Oranje vanaf. Bovendien kon de manier waarop de gekozen leiding van de compagnieën georganiseerd was onderling sterk verschillen, wat de zaak er voor de legertop niet overzichtelijker op maakte. Ook daar moest van Oranje een einde aan komen, net als aan de grote invloed van gewone soldaten op de dagelijkse gang van zaken.

Oranje wilde in de eerste plaats meer discipline en meer grip op de soldaten. Hij had de steun van de inwoners van opstandige gebieden (en dan vooral de stedelingen) hard nodig. Hij schafte daarom de gekozen leiding af en standaardiseerde de leiding van de compagnie. Soldaten die iets hadden misdaan, moesten voortaan voor een raad van officieren verschijnen. Ze werden niet langer berecht door gewone medesoldaten.

Het lijkt erop dat de maatregelen van Oranje succes hadden en dat de troepen minder narigheid veroorzaakten in de steden waar ze waren ingekwartierd. Maar daarmee was geen einde gemaakt aan de ellende. Vooral de plattelandsbevolking had nog steeds veel te lijden onder soldaten van beide partijen, omdat plundering en roof vaak werden toegestaan. Zo hield een groepje militairen in 1572 of 1573 vier personen uit het Brabantse Besoijen vast die raapkoeken van Dordrecht naar Tilburg vervoerden. De gijzelaars moesten 75 gulden losgeld betalen, voor henzelf en drie paarden. Vier van hun paarden waren ze kwijt, want die hadden de soldaten verkocht.

In 1599 kregen Geldrop en het nabijgelegen Zesgehuchten te maken met een gewelddadige compagnie die er overnachtte. De soldaten sloegen en trapten de dorpelingen, verkrachtten de vrouwen en gijzelden kinderen. Ze eisten losgeld en eten, anders zouden ze de kinderen in brand steken. Eén inwoner werd doodgeschoten terwijl hij voedsel haalde voor de soldaten.

Paardendarmen

Plunderen als aanvulling op de soldij was in deze tijd niet per se verboden – zolang het maar de tegenpartij was die werd geplunderd. En ook de eigen partij was niet altijd veilig. De legerleiding had nu eenmaal niet alles in de gaten. Ondanks de maatregelen van Oranje hadden de inwoners van de Nederlanden (en dan vooral die in de frontiergebieden) dus nog steeds veel te stellen met de manschappen van beide zijden.

Bovendien waren er nog de plunderingen op bevel van de legerleiding. Hierboven is al kort iets gezegd over het geweld op het Brabantse platteland. Gedurende de jaren 1580 waren Staatse troepen bezig met de systematische vernietiging van oogsten. Elk jaar als het hooi en de rogge bijna geoogst konden worden, werd er zoveel mogelijk vernield. Het vee werd gestolen. Dat boeren hier het slachtoffer van werden, wist iedereen. Blijkbaar beschouwde Oranje het als de prijs die betaald moest worden om de troepen van Filips II weg te krijgen.

Het vernietigen van de oogsten in de meierij was begonnen door de tegenpartij, onder Alva. ’s-Hertogenbosch stond toen nog aan Staatse zijde en daarom probeerden de troepen van de koning de oogsten uit handen van de opstandelingen te houden. Rond de zomer van 1574 werden maar liefst 28 dorpen in één keer verwoest. In Oisterwijk stonden honderdvijftig huizen in brand.

In 1579 ging ’s-Hertogenbosch over naar de kant van de koning en vanaf toen waren het Staatse soldaten die het plunderwerk deden, op bevel van Oranje. Voor de boeren maakte dat weinig uit. Oisterwijk werd zeven jaar na de eerste keer opnieuw getroffen, maar nu door de tegenpartij. Deze keer kwamen maar liefst zevenduizend soldaten om beelden in de kerk te vernietigen en het dorp leeg te roven.

Toen de troepen van de koning in 1584 Antwerpen belegerden, werden de plunderacties uitgebreid naar een veel groter gebied. Ook de regio rond Breda en de Langstraat (in de buurt van Waalwijk) moesten het ontgelden. Het platteland werd hier slachtoffer van de machtsstrijd om een stad.

Dat gebeurde ook bij inundaties. In 1574, bijvoorbeeld, staken geuzen dijken door om troepen van de koning die Leiden belegerden te verdrijven. De Leidenaren snakten naar het ontzet, want de honger binnen de muren was verschrikkelijk. Dichter-historicus Pieter Cornelisz Hooft schreef erover: ‘Je zag hoe schamele vrouwen, hurkend op mesthopen, met de huik over het hoofd getrokken, zoeken of op sommige beenderen nog vlees zat… Vele jonge kinderen werden met paardendarmen gevoed. Soms gaven ze de geest, terwijl ze aan een lege borst zogen.’

Maar de prijs die het omliggende platteland moest betalen voor de bevrijding was hoog. Een groot deel van het huidige Zuid-Holland kwam onder water te staan, weer met medeweten van Oranje. Oorspronkelijk was het de bedoeling geweest de schade voor de inwoners van het gebied te vergoeden, maar daar kwam niets van terecht. Alleen de kosten van de reparatie van de dijken werden betaald.

Ook het noordelijk deel van Holland werd geïnundeerd – twee keer zelfs. In 1573 vanwege het beleg van Alkmaar en in 1575 vanwege een invasiepoging van de koninklijke troepen. Het water bleef lang staan; in 1576 zou nog tweederde van Holland onder water hebben gestaan. Het verzet van boeren en andere inwoners van deze gebieden tegen inundatiepogingen is begrijpelijk.

Politici en legerleiders zagen de problemen van de boeren, maar vonden ze niet belangrijk genoeg om hun strategieën aan te passen. Dat gold ook voor Willem van Oranje, die bekendstond als verzoeningsgezind, maar die daarom niet per se tegen het gebruik van geweld was. Dat blijkt nog eens extra duidelijk uit een brief uit 1568 waarin hij toestemming gaf om de hertog van Alva te doden.

Zover is het nooit gekomen, maar Oranje ontkwam er niet aan zijn handen vuil te maken. Hij liet zich in met de plunderende geuzen en gaf bevel tot de vernietiging van het platteland rond ’s-Hertogenbosch. De maatregelen die hij nam ter disciplinering van het leger en de geuzen waren voor een groot deel strategisch geïnspireerd. Hij kon het zich niet permitteren de steun van de stedelijke bevolking te verliezen. Maar de bevolking van het platteland was minder belangrijk. Haar belang was voor Oranje ondergeschikt aan de Opstand.

Met dank aan Liesbeth Geevers, promovenda aan de Universiteit van Amsterdam. Zij werkt aan een dissertatie over de Nederlandse hoge adel tussen Habsburgse monarchie en Nederlandse Opstand, ca. 1555-1568.

Een smerige oorlog

Pleegde Willem van Oranje genocide? De presentatie van het proefschrift van Leo Adriaenssen over de Opstand in de meierij van Den Bosch, Staatsvormend geweld, veroorzaakte de nodige ophef. Sommige media vergeleken in Adriaenssens naam de Opstand in de meierij met genocide. Is die vergelijking terecht?

‘De Opstand was een ontzettend smerige oorlog,’ zegt Judith Pollmann, hoogleraar in de geschiedenis van de Republiek aan de Universiteit Leiden. ‘Hij zeurde maar door, tientallen jaren lang. Daardoor maakte hij erg veel slachtoffers, vooral onder boeren, want die waren heel kwetsbaar en werden door beide partijen afgeperst. Er hoefde maar één compagnie ruiters over hun land heen te rijden om al hun werk van een jaar te vernietigen. Maar of het nou verhelderend is om van genocide te spreken? Volgens mij moet er dan sprake zijn van een vooropgezet plan om een etnische groep uit te roeien. Ik geloof niet dat dat het geval was.’

‘De term “genocide” komt in het proefschrift zelf niet voor,’ zegt Marjolein ’t Hart, copromotor van Adriaenssen. ‘De definitie van die term is heel problematisch. Hoe dan ook was niemand van plan alle Brabanders uit te moorden. Willem van Oranje wist wel van de vernietigingscampagnes. Die werden onder zijn verantwoordelijkheid uitgevoerd.’

Adriaenssen zelf zegt dat hij de genocidevergelijking nooit heeft gemaakt. ‘Maar wat er in de meierij gebeurde, tendeerde wel naar genocide,’zegt hij, ‘Er was alleen geen sprake van een vooropgezet plan om alle Brabanders te vermoorden. Het doel was het gebied te verwoesten en het te ontruimen. Bij gebrek aan betere termen kun je het best spreken van domicide (het vernietigen van de woon- en leefomgeving), of van holodomor (kunstmatig veroorzaakte hongersnood).’

Meer informatie

Leo Adriaenssens, Staatsvormend geweld. Overleven aan de frontlinies in de meierij van Den Bosch, 1572-1629 (2007) is een nauwgezette weergave van het geweld tijdens de Opstand in de meierij. Het verraad van het Noorderkwartier. Oorlog, terreur en recht in de Nederlandse Opstand (1999) van Henk van Nierop verhaalt over de ontwikkelingen rondom een vermeend verraad aan de troepen van Filips II in 1575. Het boek maakt veel duidelijk over de dagelijkse gang van zaken tijdens de Opstand. Een klassieker is The Dutch Revolt van Geoffrey Parker (1977).

In Krijgsvolk. Militaire professionalisering en het ontstaan van het Staatse leger, 1568-1590 (2006) onderzoekt Erik Swart de legerhervormingen van Willem van Oranje. Hij laat zien dat die belangrijker waren dan tot nu toe werd gedacht. In Oorlog, mijn arme schapen. Een andere kijk op de Tachtigjarige Oorlog 1565-1648 (2004) besteedt Ronald de Graaf veel aandacht aan de militaire aspecten van de Opstand. De zestiende- en zeventiende-eeuwse citaten in dit artikel komen uit zijn boek.

Website

Op http://dutchrevolt.leidenuniv.nl is van alles na te zoeken over de Opstand. Met onder meer biografieën van belangrijke personen, lijsten van begrippen en een bibliografie van de Opstand. Niet volledig, maar wel handig.

Tot de verbeelding spreken de brieven van Willem van Oranje op de site van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/WVO). Van de meeste brieven is een foto beschikbaar en bij alle brieven staat een toelichting.