Joodse geleerden adviseerden tijdens epidemieën in de achttiende eeuw hun lezers een vroom leven te leiden om aan de ziekten te ontsnappen. Dat blijkt uit onderzoek waarop Daniella Zaidman aan de Universiteit van Amsterdam promoveerde.
Joodse gemeenschappen zijn veelvuldig beschuldigd van het veroorzaken van epidemieën. Dat antisemitische vooroordeel werd versterkt door het feit dat Joden minder werden geraakt door epidemieën dan andere stadsbewoners. Zij dankten hun betere gezondheid aan het naleven van hun hygiënische wetten, maar zelf vertrouwden ze op hulp van boven.
Meer lezen over historisch onderzoek? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Zaidman, die haar promotieonderzoek vlak voor de coronapandemie begon, onderzocht populaire Joodse remedieboeken waarvan de meeste in Amsterdam zijn gedrukt. Die bevatten aanwijzingen in de volkstaal om epidemieën te bestrijden of te behandelen, zoals beschrijvingen van artsen om pestverschijnselen te herkennen. Het hoofddoel van die boekjes was echter spiritueel, stelt Zaidman. Men geloofde dat een vroom leven gewijd aan God een goede gezondheid zou garanderen. Sommige schrijvers prezen Joodse mystiek of magie aan om de pest op afstand te houden. Prediker Tzvi Hirsch Chotsh beval zijn lezers in 1703 bijvoorbeeld een amulet aan van een spin in een walnoot om aan besmetting te ontkomen.
Gedurende de achttiende eeuw wonnen wetenschappelijke verklaringen voor epidemieën terrein. Rond 1800 bond de arts Ezechiel Joseph Goldsmit in Amsterdam de strijd tegen pokken aan met een vaccinatiecampagne onder Joodse en christelijke kinderen. Joodse leiders publiceerden een vlugschrift waarin ouders werden opgeroepen om hun kinderen te laten vaccineren. Het aantal vaccinaties ging daarop aanzienlijk omhoog.