Home Hoe het koepokkenvaccin talloze kinderlevens redde

Hoe het koepokkenvaccin talloze kinderlevens redde

  • Gepubliceerd op: 20 februari 2019
  • Laatste update 15 mrt 2024
  • Auteur:
    Geertje Dekkers
  • 10 minuten leestijd
Hoe het koepokkenvaccin talloze kinderlevens redde

De ‛pokfurie’ zorgde eeuwenlang voor epidemieën die vooral kinderen troffen. Tot wereldverbeteraars de aanval op de ziekte openden. Dankzij nieuwe medische inzichten wisten ze deze kindermoordenaar uit te roeien. Een triomfverhaal in vijf stappen.

Een beetje prut van een pokkenpatiënt kon wonderen doen. Dat wisten genezers in China, het Midden-Oosten en Turkije al eeuwenlang. Zij haalden het spul uit de blaasjes op de huid van een zieke en dienden dat toe aan gezonde kinderen, vaak via een krasje in de huid. Dan volgde een milde versie van de gevreesde pokken, met wat blaasjes en verhoging. En vervolgens was het kind immuun voor de dodelijke ziekte.

Als het goed ging, tenminste. En regelmatig ging het mis. Dan sloeg het virus niet aan en was het patiëntje alsnog vatbaar voor de pokken. Of de ziekte barstte juist in alle hevigheid los en het kind bezweek aan de behandeling die hem had moeten beschermen.

Ondanks het risico sprong de ‘variolatie’, zoals de behandeling werd genoemd, in de achttiende eeuw over naar West-Europa. Daar experimenteerden artsen en andere nieuwsgierigen met het principe. Niet alleen op mensen, maar ook op dieren. Een van hen was de Groningse boer Geert Reinders, die tijdens een angstaanjagende epidemie van runderpest in 1774 koeien ‛smetstof’ toediende van zieke soortgenoten, met een heel aardig beschermend resultaat.

De vooruitstrevende arts Edward Jenner vaccineert voor het eerst een jongetje in 1796. Schilderij door Ernest Board.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een volgende stap kwam van Engelse artsen die zich erin verdiepten waarom melkmeisjes daar zelden pokken kregen. Dat leek te komen doordat ze van hun koeien een gelijkende, maar veel minder gevaarlijke besmetting meekregen. Wie koepokken opliep, had daarna geen last meer van de mensenpokken. De oplossing voor de gevreesde pokken lag dus in koeienpokkenprut, concludeerde een groepje doktoren, van wie Edward Jenner de bekendste was. Hij diende proefpersonen het spul toe via een wondje in de huid en stelde hen daarna bloot aan de menselijke pokkenvariant. Dat liep goed af: de ingeënte personen bleven gezond. In 1798 publiceerde Jenner over zijn uitvinding van de vaccinatie (van vacca, Latijn voor ‘koe’).

De eerste inenters

In de herfst van 1776 nam de welgestelde Amsterdammer Jan Bernd Bicker twee dochtertjes van drie en vier jaar oud mee de stad uit, naar buitenplaats Overdorp, in de omgeving van Leiden. Daar diende hoogleraar geneeskunde Wouter van Doeveren de meisjes wat pokkenvirus toe om hen immuun te maken. Volwassenen hadden vaak al immuniteit opgebouwd doordat ze epidemieën hadden meegemaakt, maar kinderen waren kwetsbaar.

Met de behandeling nam vader Bicker een risico, want zijn Suze en Claire kregen het ‛echte’, menselijke pokkenvirus; de veiliger koepokvaccinatie was nog niet beschikbaar. De variolatie verliep goed en Bicker zou ook zijn jongere kinderen zo laten behandelen.

Volwassenen zijn vak al immuun, maar kinderen zijn erg kwetsbaar

Onder de eerste inenters waren ouders als Bicker, uit de hoogste lagen van de bevolking, zwaar oververtegenwoordigd. Ook ouders uit de familie van Oranje lieten hun kinderen behandelen. Mogelijk waren ze geïnspireerd door hun verwanten uit de Engelse koninklijke familie, die warme pleitbezorgers waren van de variolatie. In elk geval kreeg Willem V al jong een inenting en liet hij zijn kinderen behandelen door Wouter van Doeveren, die ook de Bicker-meisjes hielp.

Ook in een ander opzicht was vader Bicker typisch. Hij was aangeraakt door de Verlichting en zou daarom zijn leven lang proberen Nederland politiek te moderniseren. Inenten paste bij zijn kijk op het leven: optimistisch dat kennis de wereld kon verbeteren en dat (medische) wetenschap de mensheid vooruit zou helpen.

Hopend op medische vooruitgang pleitten verlichters van allerlei pluimage net als Bicker voor variolatie. De belangrijkste onder hen was waarschijnlijk de Franse filosoof Voltaire. ‛Ik heb gehoord dat de Chinezen dit gebruik al honderden jaren kennen,’ schreef hij in een ‛Brief over het inbrengen van een beetje pokken’. Volgens Voltaire was dat een belangrijk argument voor de procedure, ‛want het Chinese volk schijnt het wijste en het best-geregeerde ter wereld te zijn’.

Overheid in actie

Alle artsen en andere behandelaren die gratis driehonderd inentingen hadden verricht, moesten ‛als blijk van de erkentelijkheid des Vaderlands’ een medaille krijgen ‛met eene toepasselijke inscriptie en Embléme versierd’. Zo stond het in 1801 in een besluit van het revolutionaire Uitvoerend Bewind (1798-1801). Het besluit werd uitgevaardigd terwijl er een pokkenepidemie woedde die ‛weder eene grote menigte Menschen, en vooral Kinderen heeft weggerukt’, van wie er veel ‛door de aanwending der Inenting zouden hebben kunnen behouden worden’ (in de woorden van het bestuur van het noordelijke Eems-departement).

Hoog tijd dus om de verlichte principes en praktijk te beginnen en de bevolking op wetenschappelijk verantwoorde wijze te beschermen tegen de pokken. Het Uitvoerend Bewind zette vol in op inenting – met mensenpokken, zoals in 1801 nog standaard was.

De Britse satierische tekenaar James Gillray spot op deze cartoon uit 1802 met de angst voor inenting met koepokken.

Daarbij hoorde dus de aanmoediging voor artsen om gratis in te enten. Verder kregen gemeenten het advies om inentingslocaties in te richten, en als er geen geschikte arts in de omgeving was, beloofde het Bewind er een te sturen. Alles om de drempel voor de ‛heilzame kunstbewerking’ zo laag mogelijk te maken.

In een reeks bepalingen nam het bewind ook een aanmoediging op om de ‛nieuwe en allerbelangrijkste uitvinding’ van de koepokvaccinatie te testen op betrouwbaarheid. Kennis over Jenners doorbraak was namelijk ook in Holland doorgedrongen.

Artsen die 300 inentingen verrichten krijgen een medaille

De Rotterdamse stadsgeneesheer Levie Salomon Davids was toen al met de uitvinding aan de slag gegaan en in oktober 1800 had hij een tweejarig kind succesvol gevaccineerd. Enthousiaste collega’s sprongen op deze doorbraak en binnen een paar maanden vaccineerden ze iedereen die wilde, vooral in Holland. Artsen in andere gewesten volgden binnen een paar jaar.

Maar net als de variolatie sloeg de vaccinatie vooral aan bij de elite. Davids had dat in 1800 al zien aankomen en in de Rotterdamse Courant aangekondigd dat hij alle ‛minvermogenden’ gratis zou inenten. Belangstellenden konden zich op maandagen en dinsdagen tussen drie en vier bij hem thuis melden.

Den Haag bezag dit soort ondernemingen welwillend, maar actieve steun liet op zich wachten tot 1808, toen Lodewijk Napoleon hier koning was. Hij gaf vaccins politieke wind in de zeilen door opnieuw medailles te beloven, dit keer voor veelvaccinerende artsen. Er kwam voorlichting en alle burgers werden aangemoedigd zich door de koepokken te laten beschermen. Kinderen in weeshuizen, armen die leefden van de bedeling en bewoners van gestichten werden verplicht gevaccineerd.

In 1810, toen keizer Napoleon de teugels overnam van Lodewijk, ging de vaccinatiecampagne hier op volle kracht door.

Weerstand

Toch was er ook tegenstand. Want: koepokken die mensen immuun maakten voor ‛echte’ pokken? Zoiets bestond helemaal niet, verklaarden Nederlandse boeren. Als melkmeiden koeien met ‛vurige spenen’ melkten, konden ze gewoon pokken krijgen. Jenner praatte onzin, vonden ze, en sommige geleerden namen hun opvattingen over. Vaccinatie was kolder, concludeerden zij.

Die conclusie was gebaseerd op een vergissing. De vurige spenen waarover deze boeren het hadden, waren iets heel anders dan de koepokken waarmee Jenner had gewerkt. Logisch dus dat de vurige spenen geen pokken hielpen voorkomen.

De vergissing ontstond doordat koepokken in Nederland niet voorkwamen. En daar lag een ander punt van bezwaar – voor wie het verschil tussen de twee ziektes doorhad. Vooruitstrevende artsen die Engels vaccin naar Nederland haalden, namen in de ogen van veehandelaren een onverantwoord risico: ze importeerden een ziekteverwekker die per ongeluk het Nederlandse vee kon treffen. Nog riskanter was een plan om Nederlandse koeien expres te besmetten en zo de beschikbaarheid van vaccin te garanderen. Dat was spelen met vuur, vonden veehandelaren. Ze protesteerden en het plan ging niet door.

Ook onder artsen waren tegenstanders en aarzelaars te vinden, die wezen op missers en problemen. Op verhalen over gevaccineerde patiënten die alsnog de pokken kregen, bijvoorbeeld. Achteraf gezien waren deze zieken mogelijk ingeënt met oud, uitgewerkt vaccin. Of ze waren slachtoffer van het feit dat inenters maar één keer behandelden, terwijl geleidelijk duidelijk werd dat er twee inentingen nodig waren voor levenslange immuniteit.

Tijdens de uitbraak van pokken in Maastricht wordt een vrouw ingeënt, 1927.

Ook maakten sommigen zich zorgen over andere ziekten die met de inenting konden worden overgebracht. Dat was terecht, want artsen entten ‛van arm op arm’: als een patiënt was gevaccineerd, ontstonden rond de ent-plek zweertjes. Daaruit werd vocht gehaald, dat als vaccin werd ingebracht bij een volgende patiënt, met alle infectiegevaren van dien.

Een laatste belangrijke categorie bezwaren kwam uit religieuze, aanvankelijk voornamelijk katholieke hoek. De pokken waren door God gezonden, verkondigden bijvoorbeeld gelovigen in het Noord-Limburgse Horst in 1808, en de mens moest dat ondergaan. Vaccins waren daarom uit den boze.

Onder geestelijk leiders, zowel protestants als katholiek, moet ook weerstand hebben bestaan, maar op dat front was het in die jaren stil. En een grote groep leiders liet zich zelfs pro-vaccin uit. Predikanten maakten vanaf de preekstoel reclame voor inentingen en sommigen sloeg zelf aan het vaccineren – al was dat eigenlijk een taak voor artsen.

Pokkenbriefje

Met hun vaccinatiecampagnes hadden de Bataafse politici en de Fransen een mooi begin gemaakt, zo oordeelden hun opvolgers in 1814. Het aantal vaccinaties bedroeg in de Franse tijd de helft van het aantal geboortes, en aangezien vooral kleine kinderen moesten worden ingeënt was er dus een flinke stap gezet. De trend omhoog moest worden doorgetrokken en daarom kwam ‛soeverein vorst’ Willem I met een bepaling ‛ter bevordering van het meer algemeen gebruik der Koepok-inenting’. Die leek sterk op de regelgeving uit de tijd van de Bataven en Lodewijk Napoleon – inclusief de gouden medailles en de verplichte inenting van publiek bedeelde armen.

Vaccinatie was en bleef dus een belangrijk streven van de bestuurlijke elite, maar de weerstand bestond ook nog steeds. Daarom kondigde Willem I in 1823 een nieuwe regel aan. Wie naar school wilde, moest een bewijs van inenting kunnen laten zien: een pokkenbriefje.

Voor protestantse tegenstanders was dat een stap te ver. In de Franse tijd had de protestantse elite zich stil gehouden omdat vaccinatie min of meer een vrije keuze was geweest, behalve voor de allerarmsten. Maar dit leek op dwang en daarom kwam er protest.  Zo publiceerde de arts Abraham Capadose het pamflet Bestrijding der Vaccine, waarin hij Lucas 5-31 aanhaalde: ‛Ende Jesus antwoordende seyde tot haar, Die gezont zyn en hebben den Medicynmeester niet van nooden, maar die sieck zyn.’ Met andere woorden, artsen dienden gezonde mensen met rust te laten en ze niet bloot te stellen aan ziekmakers.

Capadose veroorzaakte veel tumult, maar tevergeefs. Het pokkenbriefje kwam er, waarna het aandeel vaccinaties richting twee derde van het aantal geboorten kroop. De maatregel had dus effect, maar de controle was verre van waterdicht. Daarom trok de Tweede Kamer in 1872 de teugels aan en werd het toezicht centraal en strikt geregeld, waarna het percentage gevaccineerde kinderen richting 90 sprong. En toen in 1901 de leerplicht inging, kwam het percentage in de buurt van de 100.

Al die maatregelen samen hadden succes. Pokken waren begin twintigste eeuw geen endemische ziekte meer. Af en toe kwam het virus uit het buitenland binnen en volgde er een epidemie. Maar vergeleken met eerdere eeuwen maakte de kindermoordenaar nauwelijks nog slachtoffers. Pokken werden een zeldzaamheid en zouden in de loop van de twintigste eeuw zelfs helemaal verdwijnen. Dankzij Jenner en zijn navolgers.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 3 - 2019