Home George Downing: groot talent voor ruzie

George Downing: groot talent voor ruzie

  • Gepubliceerd op: 28 augustus 2013
  • Laatste update 07 jul 2022
  • Auteur:
    Roger Downing en Gijs Rommelse
George Downing: groot talent voor ruzie

In de Republiek had iedereen een hekel aan de Engelse diplomaat George Downing, omdat hij voortdurend ruzie veroorzaakte. De Engelsen bewonderden Downing juist vanwege zijn grote kennis en inzet.

In februari 1672 zeilde een Engels koninklijk jacht vanuit Scheveningen terug naar Londen. Aan boord waren de Engelse ambassadeur sir George Downing en zijn familieleden. Downing was pas een maand ambassadeur, maar nu al was de grond in de Republiek te heet onder zijn voeten geworden. Zijn missie was riskant geweest: koning Karel II had hem gestuurd om een conflict met de Hollandse raadpensionaris Johan de Witt en de Staten-Generaal uit te lokken, zodat Engeland een goed excuus had om de Republiek later dat jaar de oorlog te verklaren.

Downing was zonder meer de juiste man voor een dergelijke opdracht. Met zijn buitengewone kennis van de economie van de Republiek, zijn ongeëvenaarde netwerk van informanten en zijn grote talent voor intrigeren en ruziemaken was hij als geen ander in staat de diplomatieke gemoederen hoog te laten oplopen. In de Republiek had men dan ook een hartgrondige hekel aan hem, zoals hij zelf maar al te goed wist.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

George Downing (1623/1624-1684) was in Engeland geboren, maar groeide op in New England en behoorde in 1642 tot de allereerste lichting afgestudeerden van Harvard. Hij bleef enkele jaren als docent aan dit college verbonden en vertrok in 1645 naar Engeland om carrière te maken. Daar was drie jaar eerder een burgeroorlog uitgebroken tussen koning Karel I met zijn aanhangers en het parlement.

De royalisten, ook wel cavaliers genoemd, stonden voor een absolutistische monarchie en het droit divin van de koning. Hun tegenstanders, ook wel bekend als roundheads, wilden dat Karel I de politieke rol van het parlement niet verder inperkte. De roundheads wisten de burgeroorlog in hun voordeel te beslissen en onthoofdden Karel I. George Downing vocht aan hun kant mee in het leger van Oliver Cromwell.

In 1654 nam Downing namens het kiesdistrict Edinburgh zitting in het Lagerhuis. Hier manifesteerde hij zich als een trouwe bondgenoot van Cromwell, die inmiddels de titel lord protector had aangenomen en de Engelse politiek volledig domineerde. Als lid van het parlement ontwikkelde Downing zich al spoedig tot een pleitbezorger van het Engelse mercantilisme. Mercantilisten meenden dat de welvaart van de ene natie ten koste ging van die van een andere. De Engelse handel en scheepvaart konden in hun ogen daarom alleen bloeien als het minder goed ging met de Republiek.

Engelse kooplieden wilden dat de overheid hen hielp nieuwe overzeese markten aan te boren of hun handelsbelangen te verdedigen tegen buitenlandse concurrenten. Entrepreneurs in de nijverheid vroegen om protectionistische tarieven tegen buitenlandse producten of om een exportverbod van ruwe materialen. Het bevorderen van hun economische belangen kwam zowel de staatskas als de welvaart van de Engelse natie ten goede, zo luidde hun argument. Downing, die van jongs af aan geïnteresseerd was in economie, nam de mercantilistische agenda over. In 1656 sprak hij zich in het parlement voor het eerst uit tegen de Nederlandse economische suprematie.

Eind 1657 stuurde Cromwell zijn protegé Downing op een delicate missie naar Den Haag. De relatie tussen de twee Noordzee-mogendheden was gespannen. Slechts drie jaar eerder was met de Vrede van Westminster een einde gekomen aan de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog (1652-1654), een conflict dat in grote lijnen draaide om economische rivaliteit en dat tevens een scherpe ideologische dimensie kende. De Republiek was in militair opzicht de mindere gebleken van de Engelse vloot, maar was na deze nederlaag snel overeind gekrabbeld.

De Staten-Generaal hadden een ambitieus vlootbouwprogramma gelanceerd en al na enkele jaren durfde de Republiek het weer aan in de internationale politiek tegen de Engelse belangen in te gaan. Het vredesverdrag had geen einde gemaakt aan de economische concurrentie tussen Engeland en de Republiek: overal ter wereld streden kooplieden van de twee landen tegen elkaar om marktaandeel en winstkansen.

De internationale verhoudingen waren zeer geladen. De Nederlandse overheid legde geen beperkingen op aan handelaren die wapens en munitie leverden aan Spanje, dat in 1655 in oorlog was geraakt met Engeland. Ook stond zij oogluikend toe dat Zeeuwse kapers met Spaanse commissiebrieven tegen de Engelse scheepvaart opereerden. In oktober 1657 verklaarden de Staten-Generaal de oorlog aan Portugal, dat sinds enkele jaren een bondgenoot van Engeland was. Ten slotte dreigde een in 1655 uitgebroken oorlog tussen Denemarken en Zweden de Engels-Nederlandse verhoudingen verder onder druk te zetten, omdat beide staten belangen hadden in het Oostzee-gebied.

Downing kreeg van Cromwell opdracht zijn bemiddeling aan te bieden in het Portugees-Nederlandse geschil en met De Witt samen te werken om het Deens-Zweedse conflict tot een einde te brengen. Daarnaast diende hij ook de handel en wandel van de royalistische ballingen in de gaten te houden die in de Republiek hun toevlucht hadden gezocht. Zij hielden zich met name op in Den Haag aan het hof van Mary Stuart, dochter van de in 1649 onthoofde Karel I en vrouw van de één jaar later overleden stadhouder Willem II.

Downing kweet zich ijverig van zijn taak. Hij ontfermde zich over de Portugese ambassadeur en drong zich op als diens medeonderhandelaar. Hij zorgde ervoor dat de Republiek geen gunstigere handelsprivileges kon bedingen dan Engeland had als bondgenoot van Portugal. Parallel hieraan werkte hij samen met De Witt en de Franse ambassadeur aan een regeling voor het Oostzee-gebied. Onder druk van Engeland, Frankrijk en de Republiek sloten Zweden en Denemarken in 1660 een vredesverdrag, dat Downing zelf als zijn grootste diplomatieke succes beschouwde.

Diplomaten in de zeventiende eeuw hielden zich niet alleen bezig met politieke onderhandelingen, maar werden ook geacht de eigen regering op de hoogte te houden van alle wederwaardigheden in het land waar ze waren gestationeerd. Downing, die in het leger ruime ervaring had opgedaan met het rekruteren en runnen van informanten, bouwde binnen korte tijd een uitgebreid netwerk op dat hem op de hoogte hield van alle politieke, economische en militaire ontwikkelingen in de Republiek.

Maar ook van de activiteiten van de royalisten, die Cromwell er terecht van verdacht dat ze via een militaire invasie zijn protectoraat omver wilden werpen. Downing drong er herhaaldelijk bij de Staten-Generaal op aan om, conform bepalingen uit het vredesverdrag van 1654, prominente royalisten zoals de in ballingschap levende Karel II en zijn twee jongere broers uit te zetten. De cavaliers in Den Haag refereerden al snel aan hem als ‘a fearful gentleman’.

Verder bestookte hij de Staten-Generaal en de Staten van Holland met talloze memories waarin hij restitutie van of compensatie voor opgebrachte Engelse schepen of geconfisqueerde goederen eiste. De VOC trachtte namelijk met geweld en intimidatie de Engelsen buiten de Indonesische archipel te houden, terwijl de WIC op dezelfde manier haar aandeel in de Afrikaanse handel probeerde veilig te stellen.

Ongeduldig en fanatiek als hij was, begon Downing zich al snel groen en geel te ergeren aan de stroperigheid van het gedecentraliseerde staatsbestel van de Republiek, dat snelle, efficiënte afhandeling van dergelijke zaken onmogelijk leek te maken. Terwijl hij zijn instructies uitvoerde, nam hij de gelegenheid te baat om gedetailleerde kennis op te doen van de Nederlandse economie en fiscaal-economische politiek.

De dood van Oliver Cromwell in september 1658 luidde het naderende einde in van het republikeinse intermezzo in de Engelse geschiedenis. Zijn weinig daadkrachtige zoon Richard volgde hem op als lord protector, maar werd in mei 1659 door hoge legerofficieren aan de kant gezet. Na maanden van politieke verwarring en na voorzichtige onderhandelingen verzocht het inmiddels weer koningsgezinde parlement in mei 1660 de verbannen Karel II terug te keren naar Engeland.

Net als enkele andere voormalige cromwellians was Downing er inmiddels in geslaagd bij de nog te kronen vorst in de gunst te komen. Via een hoveling van diens zus Mary had Downing hem zijn expertise en zijn netwerk aangeboden. Karel, die cynisch en pragmatisch was geworden door zijn jarenlange ballingschap in relatieve armoede, ging graag in op Downings aanbod en vergaf hem zijn republikeinse verleden. Hij schonk hem zelfs een knighthood.

Na een jaar in Londen te hebben verkeerd, keerde sir George Downing in mei 1661 terug in Den Haag als Karels envoy extraordinary. Hij gebruikte nu zijn netwerk om een nieuwe groep Engelse ballingen te bespioneren, namelijk republikeinen die de wijk hadden genomen naar de Republiek en van daaruit oppositie voerden tegen de nieuwe monarchie.

Dat Downing weinig gaf om politieke gezindte, maar des te meer om zijn eigen carrière bleek uit zijn fanatieke jacht op de regicides, de personen die destijds het executiebevel van Karel I hadden getekend. In april 1662 slaagde Downing erin drie van de 59 ‘koningsmoordenaars’ in Delft te laten arresteren. De drie werden overgebracht naar Engeland en kort na hun strafproces ter dood gebracht.

Downing, die op deze manier nadrukkelijk afstand nam van zijn republikeinse verleden en tevens zijn trouw aan en nut voor het nieuwe regime toonde, werd voor zijn daadkracht uitgebreid gecomplimenteerd door de koning en zijn ministers. Er was echter ook minachting voor zijn zelfzuchtige verraderlijkheid. Zo noemde de beroemde dagboekschrijver Samuel Pepys hem ‘a perfidious rogue’, terwijl in een memorie aan de Staten-Generaal werd gesproken over de ‘scout turned blood hound’.

De troonsbestijging van Karel II in 1660 betekende een enorme stimulans voor het Engelse mercantilisme. De nieuwe koning kampte met grote schulden, die hij deels zelf had opgebouwd tijdens zijn ballingschap en die hem voor een deel waren nagelaten door zijn vader en door het parlement. Verder vormden het staande leger en de vloot een zware belasting voor de staatskas.

Omdat Karels tekortschietende inkomsten grotendeels afkomstig waren uit im- en exportheffingen, was het in zijn eigen belang de overzeese handel zo veel mogelijk te stimuleren. Aangezien de positie van de monarchie politiek nog kwetsbaar was, had hij ook in dit opzicht behoefte aan de steun van de invloedrijke Londense koopliedengemeenschap.

Op hun beurt waren de welvarende handelaren graag bereid de monarchie politiek en financieel te steunen, omdat dit hun politieke invloed verschafte. Karel verleende ruim baan aan de mercantilistische politici en kooplieden in het parlement, die in september 1660 de Akte van Navigatie opnieuw aannamen. Deze wet stamde oorspronkelijk uit 1651 en was bedoeld om de scheepvaart door niet-Engelse schepen van en naar Engeland en de Engelse koloniën in te perken. Zo hoopten de Engelsen de economische suprematie van de Republiek aan te tasten. De wet had in belangrijke mate bijgedragen aan de uitbraak van de Eerste Engels-Nederlandse Oorlog.

Downing, die in het parlement een van de stuwende krachten was achter de herintroductie van de wet, tekende met zijn gedetailleerde kennis van de Nederlandse economie voor de clausules die de verbeterde Akte beter uitvoerbaar en daardoor effectiever maakten. In 1663 leverde hij vervolgens ook de ideeën aan voor de Staple Act, een mercantilistische wet die de Amerikaanse koloniën moest afschermen voor buitenlandse concurrentie en zo van Engeland een entrepot voor koloniale producten moest maken.

Gezamenlijk vormden de Akte van Navigatie en de Staple Act de hoeksteen van het Engelse mercantilistische systeem. De prominente economisch historicus Charles Wilson noemde Downing ooit ‘the godfather of English mercantilism’; die typering is zonder meer terecht.

De terugkeer van sir George Downing in de Republiek in mei 1661 betekende slecht nieuws voor raadpensionaris Johan de Witt. Hij en zijn politiek medestanders hadden gehoopt dat de herstelde monarchie voor betere relaties met Engeland zou zorgen. Kort na Karels overtocht naar Engeland hadden de Staten-Generaal een vierkoppig gezantschap afgevaardigd naar Londen om tot een defensieve alliantie en een handelsverdrag te komen.

Van meet af aan bleek de economische concurrentie tussen beide landen echter een onoverkomelijk obstakel. Het feit dat Karel de mercantilisten aan zijn hof en in het parlement alle ruimte liet voor politieke initiatieven resulteerde in een beleid dat erop gericht was de economische dominantie van de Republiek teniet te doen.

Downing, die correspondeerde met vooraanstaande Londense kooplieden en op de betaalrol stond van de East India Company, manifesteerde zich als kampioen van deze anti-Nederlandse koers. Hij bestookte de Staten-Generaal en de Staten van Holland met talloze memories, waarin hij op felle toon compensatie eiste voor door de VOC of de WIC opgebrachte Engelse schepen en ruziede met De Witt over decennia-oude schadeclaims. Hij trachtte de raadpensionaris onder druk te zetten door deze memories in verschillende talen te publiceren en door bestuurders van andere gewesten voor te houden dat het beleid van De Witt de Republiek in oorlog kon brengen met Engeland.

Ook nam hij elke gelegenheid te baat om te laten weten dat Karel II begaan was met het politieke lot van zijn neefje, de jonge prins Willem III. Engelse steun voor de orangistische oppositie zou de positie van De Witts regime ondermijnen, verwachtte Downing. Zijn opdrachtgevers in Londen adviseerde hij de druk op De Witt maximaal op te voeren. De Republiek zou uiteindelijk terugschrikken voor een tweede desastreuze oorlog en ervoor kiezen met concessies over de brug te komen, zo oordeelde hij. Overtuigd van zijn eigen gelijk sloeg hij daarom een steeds agressievere toon aan in zijn memories en verbale optreden.

De Witt zette echter zijn hakken in het zand; toegeven zou in zijn ogen alleen maar averechts werken. Medio 1664 gaf Karel zijn broer Jacobus, admiraal, voorman van de Company of Royal Adventurers Trading into Africa, en gepassioneerd mercantilist, toestemming de Afrikaanse bezittingen van de WIC te veroveren. De Republiek sloeg direct terug: zonder dat Downing het in de gaten had, kreeg admiraal Michiel de Ruyter opdracht vanuit de Middellandse Zee naar West-Afrika te zeilen om de Engelse veroveringen ongedaan te maken. Toen in Europa berichten binnensijpelden over zijn successen, begreep vrijwel iedereen dat een nieuwe oorlog vrijwel onafwendbaar was. Die kwam er officieel in januari 1665.

Downing bleef op zijn post om voor de Engelse regering zo veel mogelijk informatie over de Nederlandse oorlogsinspanningen te vergaren en keerde uiteindelijk eind augustus terug naar huis. Tijdens de vredesbesprekingen van mei 1667 speelde hij vanzelfsprekend geen rol; hij was nuttig om herrie te schoppen, maar als havik kon hij moeilijk voor vredesduif doorgaan. Pas toen er begin 1672 opnieuw ruzie moest worden gezocht, keerde hij nog één keer terug voor een kortstondig bezoek aan Den Haag.

Meer lezen

Dit artikel is gebaseerd op ons boek A Fearful Gentleman. Sir George Downing in The Hague 1658-1672 (2011). Een nogal gedateerde, maar over het algemeen betrouwbare biografie van Downing is The Godfather of Downing Street. Sir George Downing 1623-1684 (1925) van John Beresford.

Het beste boek over de Engels-Nederlandse oorlogen is The Anglo-Dutch Wars of the Seventeenth Century (1996) van James Jones.

Een gedetailleerd en gedegen overzicht van de politieke en diplomatieke ontwikkelingen in de Republiek in de zeventiende eeuw biedt Herbert Rowen in zijn John de Witt. Grand Pensionary of Holland, 1625-1672 (1978).