In de jaren direct na de Tweede Wereldoorlog had tabaksgigant British American Tobacco in Duitsland érg nauwe en lucratieve banden met het Britse en Amerikaanse militaire bewind. Dat leverde de sigarettenfabrikant belangrijke voordelen op en uiteindelijk groot economisch succes.
Voor de oorlog had British American Tobacco (BAT) twee Duitse fabrieken, in Hamburg en Dresden. Die wilde het bedrijf graag terug en zodra de vrede in zicht was, begon het daarover te onderhandelen. Ook lobbyde het over rechten om sigaretten te verkopen aan Duitsers.
Daartoe kweekte BAT wel erg hechte banden met het geallieerde bewind, waarbij de grenzen tussen bedrijf en bestuur vervaagden. Zo liet BAT-advocaat Günther Buch zich inhuren door de Britten, om toe te zien op het handelen van Britse bedrijven in Duitsland. En BAT-vertegenwoordiger Cecil J. Parsons werd er namens de Britten tabakscontroleur. Andersom nam A.M. Speirs, een beambte van het Britse militaire bewind, een baan aan bij BAT.
De ‘draaideur’ tussen bestuur en bedrijf leverde BAT belangrijke voordelen op. Zo had het in 1948 de Hamburgse fabriek weer in handen, alleen zonder enige apparatuur. Dat was een algemeen probleem, want in Duitsland heersten allerlei tekorten. Maar BAT kreeg steun van het militaire bewind, dat hielp met de aanschaf van benodigde gereedschappen. Zo kreeg het bedrijf weer voet aan de grond in Duitsland en kon het vanaf de jaren van het Wirtschafstwunder grote winsten maken.
Bron: Thomas J. Kehoe en Elizabeth M. Greenhalgh, ‘“An indispensable luxury”: British American Tobacco in the occupation of Germany, 1945–1948’, in: Business History.
Dit artikel is exclusief voor abonnees