Hoewel vaak wordt beweerd dat cholera-epidemieën hebben geleid tot grote sociale veranderingen, was dat in Utrecht in 1866 niet het geval. Weduwen kregen wel hulp, maar die was van korte duur.
Een cholera-epidemie in 1866 leidde in Utrecht tot allerlei goede voornemens. Om sterfte aan de ziekte te voorkomen moesten stedelingen uit de armoede worden geholpen, zo concludeerden weldoeners. Dat was een belangrijk inzicht. Maar toen het leed was geleden, raakte het al snel op de achtergrond, zo laat historica Nelleke Tanis zien in BMGN.
Meer historisch nieuws lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De cholera-epidemie doodde 1726 Utrechters, vooral in de armste wijken waar het leven ongezonder was. Een deel van de bewoners kreeg steun, bijvoorbeeld van een speciale particuliere choleracommissie. Die deelde noodzakelijke spullen uit, zoals dekens en voedsel. Toen de epidemie voorbij was, zagen sommige commissieleden in dat er meer nodig was. Zo ontstond de Commissie ter Ondersteuning van Nagelaten Betrekkingen van Choleralijders, die vooral weduwen van choleraslachtoffers financieel hielp. Er waren ook weduwnaars in armoede, maar die kregen veel minder of geen hulp.
Ook voor de vrouwen die wel geld ontvingen hield de steun na een paar maanden op. De epidemie zakte geleidelijk weg in het collectieve geheugen, en de vrouwen en hun kinderen moest het weer zelf zien te rooien. Structurele veranderingen in het armoedebeleid lieten langer op zich wachten.
Openingsbeeld: Slachtoffer van Cholera. Foto via Wikimedia Commons. Credit: Wellcome Collection gallery.