Militaire dienst was tijdens de Koude Oorlog vooral een vervelende onderbreking van een studie of carrière. Maar in vroeger tijden moesten tienduizenden dienstplichtige Nederlanders echt hun leven wagen aan het front.
Vóór het bestaan van een algemene dienstplicht waren oorlogvoerende regeringen en landheren vooral afhankelijk van betaalde beroepssoldaten. Na een verloren slag konden ze niet zo gemakkelijk weer een nieuw leger samenstellen. Tijdens de Franse Revolutie kwam hierin verandering. Het revolutionaire bewind voerde in 1793 de levée en masse in als crisismaatregel. Alle burgers werden geacht het vaderland te dienen, jongemannen aan het front.
In 1798 werd dit een algemene, permanente dienstplicht, zodat Napoleon telkens weer een beroep kon doen op een nieuwe lichting soldaten. Het Franse leger groeide van 300.000 tot een miljoen manschappen. De enorme hoeveelheid doden die Napoleons oorlogen kostten, was ironisch genoeg mede te danken aan de idealen van de Revolutie. Toen hij in 1810 het Nederlandse grondgebied aan het Franse Keizerrijk toevoegde, werd de conscriptie ook hier ingevoerd. Iedere man van twintig jaar of ouder moest zich inschrijven. Vervolgens bepaalde het lot wie daadwerkelijk onder de wapenen ging en moest meemarcheren op Napoleons veldtochten, bijvoorbeeld naar Rusland.


Het in 1815 gestichte Koninkrijk der Nederlanden hield de conscriptie in stand. Wel kon een zogenaamde loteling een vervanger inhuren om namens hem te dienen. Door dit systeem van ‘remplaçanten’ konden de rijken aan de dienstplicht ontkomen. Aan dit gebruik kwam een einde toen in 1898 de persoonlijke dienstplicht werd ingevoerd. Rond deze tijd lieten ook de eerste moderne dienstweigeraars van zich horen. Tijdens de Eerste en vooral de Tweede Wereldoorlog bleek hoe cruciaal een omvangrijke en goed geoefende krijgsmacht was. In mei 1940 werd pijnlijk duidelijk dat vanwege de relatief korte diensttijd de Nederlandse dienstplichtigen onvoldoende waren voorbereid op de moderne oorlogvoering.


Tussen 1946 en 1949 werden 95.000 dienstplichtige soldaten naar Indonesië gestuurd om de nationale revolutie neer te slaan. Tijdens de Koude Oorlog dienden jongemannen meestal achttien maanden, om zich voor te bereiden op een invasie die er nooit kwam. Naarmate de spanningen tussen Oost en West afnamen, groeide de twijfel aan het nut van een grote krijgsmacht. In 1997 schafte de regering de opkomstplicht af.


De dienstplicht geldt nog steeds, maar niemand wordt meer opgeroepen. Als ze zeventien zijn geworden krijgen jongens – en sinds 2020 ook meisjes – nog steeds een brief om hen te informeren. Tot voor kort was dat niet meer dan een formaliteit. Maar nu Rusland zich weer agressief gedraagt, klinken in politiek Den Haag weer stemmen voor een (beperkte) herinvoering van de opkomstplicht.


Dienstweigeraars
De Middelburger Johannes van der Veer weigerde in augustus 1896 gehoor te geven aan zijn oproep voor de schutterij. Zijn verzet was sterk religieus geïnspireerd. In de decennia daarna werd pacifisme steeds vaker een reden voor dienstweigering. Toen Herman Groenendaal het in 1921 vertikte om zich bij de kazernepoort te melden en in hongerstaking ging, kreeg hij massale bijval. Twee jaar later werd bij wet geregeld dat gewetensbezwaarden het recht hadden hun dienstplicht op een alternatieve, niet-militaire manier te vervullen.

