Home Afkeer van geweld: een eeuw dienstweigering

Afkeer van geweld: een eeuw dienstweigering

  • Gepubliceerd op: 19 maart 2019
  • Laatste update 08 sep 2023
  • Auteur:
    Stan Meuwese
  • 11 minuten leestijd
Afkeer van geweld: een eeuw dienstweigering

Vanaf 1900 maakten steeds meer mannen bezwaar tegen de militaire dienstplicht. Ze waren tegen elke vorm van geweld en wilden niet in het leger dienen. Dat bracht hen regelmatig in conflict met de overheid, zo blijkt uit de lotgevallen van zes dienstweigeraars.

Johannes van der Veer: op christelijke gronden

De eerste moderne dienstweigeraar was Johannes van der Veer, een eigenwijze radicale propagandist, die in augustus 1896 in Middelburg weigerde te voldoen aan de oproep voor de schutterij. Hij beriep zich op een strikte interpretatie van de christelijke geloofsleer. Op 11 september 1896 werd hij door de Schutterijraad van Middelburg veroordeeld tot een geldboete van 6,50 gulden.


Johannes van der Veer moet een boete van 6,50 gulden betalen. 

Over de dienstweigering van Van der Veer schreef de Russische romanschrijver Leo Tolstoi (zie kader op p. XX) in de brochure ‘Het einde is nabij’ dat Van der Veer niet weigerde om godsdienstige redenen, maar op grond van algemeen-menselijke bezwaren tegen militaire dienst. Volgens Tolstoi spraken die iedereen aan, ongeacht of ‘hij Katholiek, Mahomedaan of Buddhist, Spanjaard, Arabier of Japannees is’. Tolstoi achtte het einde van het oorlogentijdperk nabij. Militaire dienst weigeren zag hij als dé oplossing van de vredesvraagstukken: ‘Uit een dijk behoeft slechts één droppeltje water door te sijpelen, uit een reusachtig gebouw behoeft slechts één steen te vallen, uit een stevig net behoeft slechts één maas te scheuren en de dijk wordt doorbroken, het gebouw stort ineen en het net valt uit elkander. Zulk een droppel, zulk een steen, zulk een gescheurde maas is voor mij de dienstweigering van Van der Veer, die door argumenten wordt gemotiveerd, welke de ganse mensheid begrijpt.’

Na zijn Zeeuwse avontuur trok Van der Veer naar Haarlem. Later stak hij over naar Engeland, waar hij onder meer verbleef in een arbeidskolonie die op tolstoiaanse leest was geschoeid.

Herman Groenendaal: de eerste hongerstaker

Vanaf 1917 was het mogelijk op basis van een legerorder te weigeren; de mannen die daar een beroep op deden bleven soldaat, maar hoefden geen gewapende dienst uit te voeren. In juni 1921 werd Herman Groenendaal, een tuinman uit Haarlem, gearresteerd omdat hij zich niet in de kazerne had gemeld. Hij weigerde niet alleen dienst, maar eenmaal in de cel ook voedsel. Hij was de eerste hongerstaker in Nederland. Na veertien dagen – hij woog nog 49 kilo – werd hij in het Militair Hospitaal in Den Haag onder dwang gevoed.

De antimilitaristische beweging, waarin ook veel christen-socialisten actief waren, protesteerde tegen de behandeling van Groenendaal bij minister Willem Pop van Oorlog. Kort tevoren had de Tweede Kamer een motie aanvaard waarin een wettelijke voorziening voor dienstweigering werd gevraagd.


Een grote demonstratie in Den Haag als steunbetuiging aan Herman Groenendaal (inzet), 26 juni 1921.

De weigering van Groenendaal en zijn hongerstaking maakten grote indruk, niet alleen in linkse kringen, maar ook in de burgerlijke pers. Op zondag 26 juni 1921 werd een grote demonstratie gehouden in Den Haag. Een paar dagen later was er in Amsterdam een werkstaking georganiseerd door de communistische vakbond.

Herman Groenendaal kwam voor de krijgsraad in Den Haag. De zaak kwam in een geheel ander licht te staan toen op maandagavond 7 november 1921 rond negen uur een bom ontplofte bij een woonhuis aan de Haagse Frankenslag 316. Daar woonde majoor Henri Verspyck, lid van de krijgsraad van het proces-Groenendaal. Er was schade aan het huis, maar er vielen geen gewonden. De twee anarchistische hoofddaders, Piet Kooijman en Leen van der Linde, werden later veroordeeld tot zes en vijf jaar gevangenisstraf.

Drie dagen na de bomaanslag werd Herman Groenendaal door de krijgsraad, met als militair lid majoor Verspijck, tot negen maanden gevangenisstraf veroordeeld. Op maandag 14 november besloot Groenendaal vanwege de bomaanslag zijn hongerstaking na vijf maanden te beëindigen. Het was een signaal dat hij als antimilitarist de bomaanslag afkeurde. Groenendaal werd op 1 april 1922 vrijgelaten.

Door de actie van Groenendaal en de grote aandacht in de pers voor deze ‘eenvoudige hovenier’ kwam de Dienstweigeringswet van 1923 er sneller.

Jan Tinbergen: leerzame tewerkstelling

Tot aan de mobilisatie in augustus 1939 dienden ongeveer 500 dienstweigeraars een verzoek om erkenning van hun gewetensbezwaren in. Daarvan werd 80 procent erkend. Een van hen was Jan Tinbergen, afkomstig uit een Haags intellectueel, remonstrants gezin. Tinbergen deed na het afronden van zijn studie wis- en natuurkunde in Leiden in 1925 een beroep op de wet. Hij had er niet op gerekend dat de adviescommissie hem vragen zou stellen als: ‘Wat zou je doen als je familie bedreigd werd?’ Oorlog en grote wereldproblemen kwamen tot zijn verbazing niet aan de orde.


Door zijn werk als dienstweigeraar bij het CBS krijgt Jan Tinbergen belangstelling voor economisch onderzoek.

Toch werd Tinbergen erkend en tewerkgesteld bij de administratie van de gevangenis in Rotterdam. Na vijftien maanden werd hij – dankzij bemiddeling van zijn vader – overgeplaatst naar het Centraal Bureau voor de Statistiek. Daar bracht Tinbergen de laatste tien maanden van zijn tewerkstelling door.

Hij bleef tot 1945 bij het CBS werken. Collega-econoom Jan Pen zei dat Tinbergen veel aan zijn dienstweigering te danken had: het werk bij het CBS bracht hem op het spoor van de economie. In 1969 kreeg Tinbergen de eerste Nobelprijs voor economie.

Jan van Luyn: tegen de koloniale oorlog

Na de Tweede Wereldoorlog werden Nederlandse dienstplichtigen massaal ingezet in de koloniale oorlog in Indië. De grondwet moest halsoverkop worden gewijzigd om hun uitzending overzee mogelijk te maken. Er werden 100.000 soldaten naar Indië gestuurd. Ruim 1900 deden een beroep op de Dienstweigeringswet. Een paar duizend kwamen niet opdagen of deserteerden uit het leger, vaak vlak voor de inscheping, samen goed voor ‘vijftien eeuwen gevangenisstraf’.


In 1951 kan Jan van Luyn eindelijk trouwen met zijn geliefde. 

Jan van Luyn, afkomstig uit een Utrechts hervormd gezin, hoorde bij de eerste lichting dienstplichtigen die in mei 1946 waren opgeroepen. Hij kwam in september 1946 niet terug van inschepingsverlof en ontsnapte ternauwernood aan arrestatie. Hij kreeg hulp van de aan de CPN gelieerde Bond van Nederlandse Militairen. Vooral vanuit communistische kringen kwam er vanwege het verzet tegen de koloniale oorlog daadwerkelijke hulp aan deserteurs. Hij hield zich tot 7 juni 1950, de dag van zijn arrestatie, schuil bij een gezin, dat zijn schoonfamilie zou worden. Al die tijd kon hij niet met zijn vriendin trouwen; dat was voor een ondergedoken deserteur onmogelijk. Zijn schoonouders werden later nog veroordeeld tot een geldboete van 75 gulden wegens hulp aan deserteurs. Van Luyn vond tijdens zijn onderduik illegaal werk op de Amsterdamse NSDM-werf, waar de communistische vakbond veel invloed had. Op de werf werd hij – cynisch genoeg – aan het werk gezet bij het herstel van troepentransportschepen.

Toen Indonesië al ruim een jaar onafhankelijk was, in januari 1951, werd hij onherroepelijk veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf met aftrek. Nog in voorarrest trouwde hij de vrouw met wie hij jaren verkering had. Op 21 oktober 1952 kwam Van Luyn vrij. Een verzoek om herziening van zijn zaak werd in juni 2013 door de Hoge Raad afgewezen; van nieuwe feiten of inzichten was volgens de Raad geen sprake.

Jurjen Pen: Vereniging Dienstweigeraars

In de jaren zestig kwam dienstweigeren in een stroomversnelling. Van enkele tientallen per jaar werden het er in de loop van de jaren tachtig een paar duizend per jaar. Het topjaar was 1984 met 3485 verzoeken. De dienstweigeraars gingen zich beter organiseren. Dat hadden ze afgekeken van de dienstplichtigen, met de in 1966 opgerichte Vereniging van Dienstplichtige Militairen.


Advocaat Jurjen Pen overlegt in de Arnhemse arrondissementsrechtbank met drie totaalweigeraars, 30 november 1993.

Juridisch student Jurjen Pen deed in 1968 een beroep op de Wet Gewetensbezwaren Militaire Dienst: ‘Ik heb altijd geweten, dat ik niet in dienst zou gaan.’ Maar hij diende niet de voorgeschreven toelichting in. Daarom kwam het tot een moeizaam gesprek met de adviescommissie. Pens gewetensbezwaren werden uiteindelijk wel erkend. Hij werd de eerste voorzitter van de Vereniging Dienstweigeraars. Jurist Jurjen Pen zette na zijn tewerkstelling van achttien maanden op het ministerie van Economische Zaken samen met Theo de Roos een succesvol advocatenkantoor in Amsterdam op: de oud-voorzitter van de Vereniging Dienstweigeraars en de oud-voorzitter van de Vereniging van Dienstplichtige Militairen. Hun kantoor heeft veel dienstweigeraars en dienstplichtigen bij rechtbank en krijgsraad vertegenwoordigd.

De Vereniging Dienstweigeraars ijverde als een vakbond voor betere regelingen voor de tewerkstelling. Uit de VD ontstond later de actiegroep Onkruit, de verzamelplaats van totaalweigeraars.

Kees Vellekoop: totaalweigeraar

Kees Vellekoop, een student geschiedenis uit Delft, was meer antimilitarist dan pacifist. Hij was niet tegen alle geweld. Hij had met name begrip voor bevrijdend geweld, zoals door de Vietcong en in Latijns-Amerika. In april 1973 werd zijn verzoek om erkenning van zijn gewetensbezwaren afgewezen. Vellekoop meldde zich medio november in Nieuwersluis, in gezelschap van PvdA-Kamerlid Hans Kombrink. De krijgsraad veroordeelde hem op 6 december 1973 tot 21 maanden gevangenisstraf.

Diezelfde dag bezetten veertig VD-leden het Haagse gebouw aan de Kazernestraat, waar de adviescommissie Gewetensbezwaren kantoor hield. Een VD-delegatie sprak met de staatssecretarissen Bram Stemerdink en Joep Mommersteeg. Op 21 december 1973 kreeg Vellekoop uitstel van eerste oefening. Daardoor kon het Hoog Militair Gerechtshof diezelfde dag besluiten om hem in afwachting van hoger beroep vrij te laten uit voorlopig arrest. Kees Vellekoop was met de kerstdagen thuis. Op 3 april 1973 bevestigde het HMG het vonnis van de krijgsraad.


Dienstweigeraar Kees Vellekoop (midden) demonstreert voor de erkenning van gewetensbezwaren als weigeringsgrond, 15 november 1973. 

Vellekoop moest op 2 december 1974 terug naar de gevangenis. Dat jaar was hij met Kerstmis niet thuis. Kees Vellekoop werd vanuit het Londense hoofdkantoor van Amnesty International geadopteerd als gewetensgevangene. De opstelling van Vellekoop en de reactie daarop van de militaire justitie bracht het progressieve kabinet-Den Uyl in verlegenheid. Minister Henk Vredeling zei: ‘Er gaat geen dag voorbij of ik denk aan Kees Vellekoop.’ Ruim drie maanden later, op vrijdag 21 maart 1975, kondigde premier Joop den Uyl op een persconferentie aan dat de procedure rond dienstweigeren ‘nogal revolutionair’ zou worden aangepast: een simpel briefje met het verzoek om erkenning van gewetensbezwaren zou voldoende zijn. Tewerkstelling als gewetensbezwaarde bleef gehandhaafd.

Daarom werd Kees Vellekoop de maandag na de persconferentie vrijgelaten uit de strafgevangenis in Scheveningen; de uitvoering van zijn straf werd onderbroken. Van het voorstel van Den Uyl werd niets meer vernomen. Vellekoop bleef op vrije voeten. Hij is nooit meer opgeroepen voor zijn resterende gevangenisstraf.

Andere totaalweigeraars, die niet alleen militaire dienst, maar ook een beroep op de Wet Gewetensbezwaren Militaire Dienst weigerden, kwamen er later minder mild vanaf. Tussen 1975 en 1990 werden er 150 veroordeeld tot gevangenisstraffen van twaalf tot achttien maanden. Jehovah’s getuigen, ook totaalweigeraars, werden vanaf 1974 op basis van een uiterst informele niet-wettelijke regeling vrijgesteld.

Vellekoop bleef na zijn vrijlating politiek en maatschappelijk actief en werd onder meer raadslid voor de PSP-CPN-fractie van de gemeenteraad van Gouda. Hij overleed in 2013.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 4 - 2019