In het noorden van Polen heersten in de dertiende eeuw de ridders van de Duitse Orde. Ze begonnen een kruistocht tegen de heidense Pruzzen. Vanuit heel Europa stroomden avonturiers toe om te helpen bij de verspreiding van het christendom in het Oostzeegebied.
Wie vanuit de Poolse havenstad Gdansk met de auto of trein in Malbork arriveert kan er niet omheen: de enorme burcht die boven de stad uittorent. De rode bakstenen en dakpannen van de ontzagwekkende vesting in gotische stijl steken fel af tegen het omliggende groene landschap. Met trots wordt tijdens rondleidingen verteld dat het kasteel het grootste in Europa is en op de UNESCO Werelderfgoedlijst prijkt.
Kasteel Malbork werd in de dertiende eeuw gebouwd door de Duitse Orde en droeg toen de naam Mariënburg. Het was het hoofdkwartier van een machtige religieuze ridderorde, die het lange tijd voor het zeggen had in een gebied dat het huidige noorden van Polen, de Russische exclave Kaliningrad en de Baltische staten Letland en Estland omvatte. Na de Tweede Wereldoorlog zijn kosten noch moeite gespaard om het kapotgeschoten kasteel te restaureren en het is tegenwoordig een toeristische trekpleister van formaat, waar jaarlijks ook massa’s schoolkinderen geschiedenisles krijgen.
Ondanks de trots op het kasteel zijn de Polen bepaald niet positief over de bouwers ervan. Wie in het naastgelegen restaurant ‘Bastion’ het toilet bezoekt, loopt langs een enorme reproductie van een negentiende-eeuws schilderij dat de nederlaag van de Duitse Orde in de Slag bij Grünwald verbeeldt. In de Poolse geschiedenisboeken geldt dat als een keerpunt: na twee eeuwen werd de Duitse Orde eindelijk verdreven. Maar hoe zat het echt met deze kruisridders in het noordoosten van Europa?

Dit artikel is exclusief voor abonnees
De wortels van de Duitse Orde liggen in het Heilige Land. Tijdens de kruistochten was daar een groot tekort aan de opvang en medische verzorging van kruisvaarders. Hospitaalridders namen die taak op zich. Deze broederschappen, waarvan de Johannieters de bekendste zijn, waren gestructureerd als een monnikenorde. De ridderbroeders moesten een gelofte van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid afleggen. Gewijde priesterbroeders hielden zich bezig met zielenzorg.
De leiding was vaak in handen van telgen van adellijke families die buiten de erfopvolging vielen, maar toch ridderlijke avonturen wilden beleven. Net als de bekende militaire broederschap van de Tempeliers lieten de hospitaalridders zich namelijk ook niet onbetuigd op het slagveld. Als milites Christi – soldaten van Christus – streden ze gewapenderhand voor de verbreiding van het christendom in het algemeen en de herovering van het Heilige Land in het bijzonder.
Polen opgedeeld
Toen de Pruisische tak van de Hohenzollern-dynastie in 1618 uitstierf, erfde de Brandenburgse tak het hertogdom Pruisen. In 1701 ging het samen met Brandenburg en de andere familiebezittingen op in een koninkrijk. Het droeg de naam Pruisen, groeide uit tot een Europese grootmacht en was in de negentiende eeuw de drijvende kracht achter de Duitse eenwording. Na de ondergang van Hitlers Derde Rijk werd Pruisen opgedeeld tussen Polen en de Sovjet-Unie. Alle etnische Duitsers werden verdreven. Vandaag de dag zijn de kastelen van de Duitse Orde het enige dat nog resteert van de Duitse aanwezigheid in Pruisen.
Imperium van de Duitse Orde
De Duitse Orde werd in 1190 in Akko opgericht door welgestelde kruisvaarders uit Noordwest-Europa, toentertijd vaak aangeduid als Duits, Diets of Teutoons (de Duitse Orde wordt ook wel Teutoonse Orde genoemd). Van de Tempeliers keken ze de witte mantels af, al kozen ze voor het onderscheid voor een zwart in plaats van een rood kruis als merkteken. Als ridderorde genoten ze de gunst van de keizer van het Heilige Roomse Rijk en – belangrijker nog – de paus in Rome. Voluit luidde de naam van het genootschap: ‘De Orde van de Broeders van het Hospitaal van de Heilige Maria der Duitsers in Jeruzalem’.
Jeruzalem hebben de broeders van de Duitse Orde echter nooit van binnen gezien. Ze wisten wel een aardig imperium op te bouwen en flinke rijkdom te vergaren. In Europa werd het werk van de orde enthousiast ontvangen en werden uitgebreide schenkingen gedaan. Verspreid over heel Europa verkregen de ridderbroeders profijtelijke bezittingen.
Ridders in Nederland
De Duitse Orde had ook bezittingen op Nederlandse bodem. Van Zeeland tot Friesland bezat de balije van Utrecht vijftien commanderijen. Daarnaast behoorden de commanderijen Gemert en Maastricht tot de balije Biesen. Vanuit de Nederlandse commanderijen werden ook kruisridders uitgezonden, eerst naar het Heilige Land en daarna naar het Oostzeegebied. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog dwongen de Staten van Utrecht de ridderbroeders van de balije van Utrecht om afstand te nemen van de katholieke grootmeester en zich te bekeren tot het protestantisme. De balije van Utrecht werd een prestigieuze protestantse adellijke instelling, die zich ook vandaag de dag nog inzet voor charitatieve doeleinden. De commanderijen Gemert en Maastricht bleven tot 1794 bestaan, maar werden toen door Napoleon opgeheven.
De organisatie van de ridderorde was een piramide met de grootmeester aan de top, onder hem de landmeesters in de verschillende ‘provincies’ van de orde, de landcommandeurs in de zogeheten ‘balijen’ en ten slotte de commandeurs en ridders. Een commanderij was een plaatselijk huis met een kerk en landbezit; een aantal commanderijen vormden samen een balije.
De Duitse Orde werd een invloedrijke organisatie. De opbrengsten uit alle aardse bezittingen verschaften flinke financiële armslag om voor het geloof te strijden en in het Heilige Land burchten te bouwen. Toch mocht dat uiteindelijk allemaal niet baten: in 1291 werden alle kruisvaarders definitief verdreven uit de Levant. Ook de grootmeester van de Duitse Orde moest zijn biezen pakken en uit het hoofdkwartier in Akko vertrekken.
Gelukkig voor hem hoefde de grootmeester niet lang te zoeken naar een nieuw hoofdkwartier. Via een tussenstop in Venetië betrok hij in 1308 de Mariënburg, genoemd naar de beschermheilige van de Duitse Orde. In de loop van de dertiende eeuw had de orde namelijk een heuse staat opgebouwd in het noordoosten van Europa.

Natuurgoden
De Poolse hertog Koenraad van Mazovië had in 1226 de hulp van de ridderbroeders ingeroepen in de strijd tegen de Pruzzen, een Baltische stam die Koenraads hertogdom in het noordoosten van Polen terroriseerde. De Duitse Orde kreeg een leen in het grensgebied en toog direct aan het werk. Net als in het Heilige Land bouwde ze burchten om het gebied te controleren.
De Pruzzen en de andere stammen in het Oostzeegebied hingen natuurgoden aan. Buiten uiterst kritische geschriften van de Duitse Orde is daar vrijwel niets over bekend, behalve dan dat het pantheon verwantschap zou tonen met dat van Germaanse stammen. Inclusief heilige eik.
Aangezien de Baltische stammen weigerden zich te bekeren tot het christendom was paus Gregorius IX graag bereid om in 1234 een kruistocht uit te roepen. Vanuit heel Europa stroomden jonge ambitieuze ridders toe om een handje te helpen bij de hardhandige verspreiding van het christendom in het Oostzeegebied. De paus had namelijk ook verklaard dat de Duitse Orde alle veroverde gebieden mocht inlijven, dus deelname aan de kruistocht bood niet alleen vergiffenis voor zonden, maar ook carrièreperspectieven.
Baltische stammen weigerden zich te bekeren
De ridderbroeders gingen voortvarend te werk. In de dertiende eeuw veroverden ze Pruisen en Lijfland. Het grondgebied van de Duitse Orde strekte van het hedendaagse noordoosten van Polen tot Estland en omvatte ook de Russische exclave Kaliningrad en Letland. Alleen de Litouwers bleven zich kranig verweren – iets waar ze nog steeds trots op zijn. Samogitië, de kuststrook van het hedendaagse Litouwen, vormde een lastige wig tussen de Pruisische en Lijflandse gebieden van de Duitse Orde.
Toen de grootmeester moest verhuizen van Akko naar Mariënburg kwam hij in een gespreid bedje terecht. Net als de ridderorde zelf was ook de ‘Ordestaat’ strak georganiseerd. Pruisen en Lijfland werden provincies onder leiding van een landmeester. In het Oostzeegebied legde de orde een netwerk aan van wegen met op regelmatige afstanden burchten als militaire en bestuurlijke steunpunten.
In het kielzog ontstonden kleine steden en de Duitse Orde bevorderde de handel met een eigen gezamenlijke munt en gemeenschappelijke voorzieningen als pakhuizen en molens. De Ordestaat dreef op de handel in graan en hout, maar had ook het monopolie op barnsteen. Steden als Thorn, Elbing, Reval (Tallinn) en vooral Danzig bloeiden op en maakten deel uit van de Hanze. Via belastingen en tollen wist de Duitse Orde de schatkist goed gevuld te houden.
Dankzij de aanhoudende strijd tegen de Litouwers kon de Duitse Orde ook rekenen op een gestage stroom adellijke jongelingen op zoek naar avontuur. Ze kwamen vooral uit de vele vorstendommen van het Heilige Roomse Rijk, maar ook uit Vlaanderen, Holland en Engeland. De kruistocht werd in de veertiende eeuw een jaarlijks terugkerend fenomeen: vrijwel iedere zomer trok een kruisvaarderslegertje de Baltische bossen in. De militante kruisridders maakten het hun buren sowieso knap lastig, of ze nu christelijk waren of niet. Macht en bezit werden langzamerhand belangrijker dan het geloof.

Alles veranderde in 1386. Toen bekeerde de grootvorst Jogaila van Litouwen zich tot het christendom. Vervolgens trad hij in het huwelijk met de 11-jarige koningin Hedwig van Polen. Mede daardoor werd hij ook de koning van Polen. Als Wladislaus II Jagiello verenigde Jogaila Polen en Litouwen in een personele unie. Dat was slecht nieuws voor de Duitse Orde.
Het grootvorstendom Litouwen was altijd een gezworen vijand geweest, maar in de loop van de veertiende eeuw was ook de relatie met het koninkrijk Polen steeds verder verslechterd. Het was nooit de bedoeling van de Poolse koningen geweest dat de Duitse Orde een eigen staat zou creëren. De rijkdom van de ridderbroeders was hun bovendien een doorn in het oog. Intern rommelde het ook in de Ordestaat: welvarende handelssteden als Danzig en Thorn waren ongelukkig met de hoge belastingen om alle militaire avonturen te bekostigen en streefden naar autonomie.
Onder de bezielende leiding van Jogaila pakten de Polen en de Litouwers samen de strijdbijl op tegen de Duitse Orde. In 1410 kwam het tot een grote veldslag bij Grünwald. Grootmeester Ulrich von Jungingen en een groot aantal ridderbroeders werden gedood. Dat was het begin van het einde voor de Duitse Orde. Bij de Vrede van Thorn mocht zij haar gebieden behouden, maar daar moest wel een grote som geld voor worden neergeteld.

Aangezien de Litouwers ook christenen waren geworden, kreeg de Duitse Orde logischerwijs niet langer de handen op elkaar voor een kruistocht. De ridderbroeders moesten hun toevlucht nemen tot dure huursoldaten om hun burchten te bemannen. Samogitië was in ieder geval definitief buiten bereik en daardoor groeiden Pruisen en Lijfland ook uit elkaar. De Lijflandse gebieden van de orde vormde samen met prinsbisdommen de Lijflandse Confederatie.
Toen de bodem van de schatkist in Mariënburg in zicht kwam, dreven nog hogere belastingen de Pruisische steden in de open armen van de Poolse koning. Een poging van de Duitse Orde om een opstand de kop in te drukken leidde tot een Dertienjarige Oorlog (1453-1466). In de Tweede Vrede van Thorn moest de orde het welvarende West-Pruisen afstaan. Alleen het armere Oost-Pruisen bleef behouden: het hoofdkwartier verhuisde na 150 jaar van Mariënburg naar Koningsbergen (nu: Kaliningrad).
Russische avonturen
In 1242 trok de Duitse Orde vanuit Lijfland ten strijde tegen het Russische vorstendom Novgorod. Op het bevroren Peipusmeer kwam het tot een treffen tussen de ridderbroeders en een leger onder aanvoering van grootvorst Alexander Nevski. Die won de Slag op het IJs en hield daarmee het katholieke geloof buiten de deur. Nevski werd heilig verklaard door de Russisch-Orthodoxe kerk, maar ook Stalin was fan omdat de grootvorst een ‘Duitse’ invasie had gestuit. Poetin onthulde in 2021 standbeeld van Nevski bij het Peipusmeer. Volgens hem was de Duitse Orde de eerste in een lange reeks vijanden uit het Westen.

Herrijzenis van de Duitse Orde
In 1511 werd Albrecht van Hohenzollern benoemd tot grootmeester. Dat was een tactische zet. De orde hoopte zijn familiebanden met de Poolse koning Sigismund I te kunnen gebruiken om de verloren bezittingen weer terug te krijgen. Maar oom Sigismund wilde daar niets van weten. Er volgden weer oorlogsverklaringen over en weer, totdat keizer Karel V van het Heilige Roomse Rijk tussenbeide kwam en een diplomatieke oplossing eiste.
Die was erg creatief. Op instigatie van Luther bekeerde Albrecht zich tot het protestantisme, hing zijn grootmeesterschap aan de wilgen en claimde Pruisen als een erfelijk hertogdom. Op 10 april 1525 zwoer Albrecht in een plechtige ceremonie in Krakau als hertog van Pruisen trouw aan Sigismund. Die riep daarmee als katholieke koning officieel de eerste protestantse staat in het leven.

De Lijflandse Confederatie hield het nog iets langer vol, maar volgde in 1560 hetzelfde model en ging als hertogdom op in het grootvorstendom Litouwen. Daarmee bleven de bezittingen van de Duitse Orde in het Heilige Roomse Rijk alleen over. De ‘Duitsmeester’ was voortaan de machtigste man binnen de ridderorde. Die richtte zich weer helemaal op de zorg voor lichaam en ziel met de Habsburgse keizers als de beschermheer.
Nadat Napoleon in 1806 de stekker uit het Heilige Roomse Rijk had laten trekken, leek de Duitse Orde op sterven na dood. Het resterende grondbezit van de ridderbroeders ging in de negentiende eeuw verloren. Adolf Hitler bracht de katholieke ridderorde een grote slag toe door aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog een verbod uit te vaardigen en alle hospitalen, tehuizen en kloosters te onteigenen.
Hitler bracht de ridderorde een grote slag toe
Maar na de oorlog verrees de Duitse Orde als een feniks uit de spreekwoordelijke as. De broeders – en sinds 1855 ook zusters – zijn vandaag de dag actief in Duitsland, Oostenrijk, Italië, Slovenië en België. Ze dragen na meer dan 800 jaar nog steeds een witte mantel met een zwart kruis, maar hun zwaarden hebben ze al lang geleden opgeborgen.
Meer weten:
- The Teutonic Knights (2024) door Aleksander Pluskowski is een fraai overzichtswerk.
- Die Geschichte des Deutschen Ordens (2005) door Klaus Militzer geeft eveneens een totaalbeeld.
- The Northern Crusades (1997) door Eric Christiansen is een standaardwerk over de kruistochten in het noordoosten van Europa.
