Na de bevrijding ontstond al snel het beeld dat de Nederlandse bevolking zich in de Tweede Wereldoorlog op grote schaal tegen de bezetters had geweerd. Later overheerst het idee dat de Nederlanders zich zo goed mogelijk aanpasten en de Duitsers daarmee zeer van dienst waren. Beide visies doen geen recht aan de tienduizenden die zich op alle mogelijke manieren tegen de Duitsers hebben verzet, en daar vaak voor betaalden met hun leven.
De Amsterdamse rechtenstudente Gisela Söhnlein woonde tijdens de Duitse bezetting tegenover het hoofdkwartier van de Amsterdamse Gestapo. Dat weerhield haar er niet van om honderden Joodse kinderen onder te brengen bij onderduikgezinnen in heel Nederland. ‘Ik was overtuigd dat het moest gebeuren en ik heb het gewoon gedaan,’ zou ze jaren later zeggen. ‘En zin in avontuur had ik ook wel.’ Söhnlein werd in 1943 opgepakt. Ze werd in Ravensbrück bevrijd.
Meer lezen over het verzet? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De geschiedschrijving van het Nederlandse verzet is nog steeds gekleurd door romantiek en moralisme. Na de bevrijding ontstond al snel het beeld dat de Nederlandse bevolking zich in de oorlogsjaren dapper teweer had gesteld en op grote schaal tegen de bezetters was geweest. De mensen die voor het vaderland gesneuveld waren, werden smetteloze, onaantastbare iconen.
Tegenwoordig wordt het publieke debat bepaald door een ander beeld van de Nederlanders tijdens de bezetting. Dappere verzetsdaden waren in deze visie een uitzondering. De Nederlandse bevolking paste zich zo goed mogelijk aan en was de Duitse bezetters daarmee zeer van dienst. Als Nederland zich maar wat meer had verzet, had het verloop van de oorlog er misschien heel anders uitgezien.
Hannie Schaft: de vrouw die nazi’s doodschoot
Walraven van Hall: Bankier van het verzet
Zowel het positieve beeld uit de jaren na de oorlog als het huidige defaitisme, vaak gepaard aan plaatsvervangende schaamte, doet echter geen recht aan grote hoeveelheid mensen die zich op alle mogelijke manieren, en met gevaar voor eigen leven, tegen de Duitsers hebben verzet.
Verzet in de Tweede Wereldoorlog
Hoeveel mensen precies actief waren in het verzet tegen de Duitsers is moeilijk te bepalen. Over het algemeen wordt ervan uitgegaan dat zo’n 45.000 mensen in het georganiseerde verzet zaten, waarvan aan het eind van de oorlog nog zo’n 35.000 in leven waren. Zij werden door honderdduizenden anderen gesteund en geholpen. Zo’n 20.000 mensen werden tijdens de oorlogsjaren wegens verzetsdaden door de Duitsers opgepakt; velen daarvan overleefden dat niet.
Meer lezen over het verzet? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De mythologisering en heiligenverering die nu nog steeds bestaan, doen geen recht aan de mensen die hun leven in de waagschaal stelden. Zij toonden grote moed en namen enorme risico’s, maar waren zelden onaantastbare iconen. De roekeloosheid van Wim Speelman, waarmee hij anderen in gevaar bracht, is altijd met de mantel der liefde bedekt. Het feit dat de familie Van Hall tijdens de oorlog actief bleef op de Amsterdamse Beurs, een bedrijf dat in de oorlog geen fraaie rol speelde, werd welbewust over het hoofd gezien. Het drugsgebruik van de spil van het Amsterdamse verzet, Gerrit Jan van der Veen, is nauwelijks bekend.
Was het moediger om een gewapende overval te plegen dan om Joden te verstoppen?
De meeste verzetsmensen die de oorlog hebben overleefd, zijn tegen heroïsering van het verzet. Soms omdat het voor hen niets bijzonders was geweest om onderduikers te helpen of illegale kranten rond te brengen. Soms omdat ze bang zijn voor een hiërarchie van verzetsdaden. Was het moediger om een gewapende overval te plegen dan om Joden te verstoppen? Was het belangrijker om geheime informatie door te seinen naar Engeland dan om persoonsbewijzen te vervalsen?
Met deze lijst willen we geen hiërarchie aanbrengen, maar laten zien hoe divers het verzet was. Veel vormen van verzet zijn zelfs niet opgenomen, zoals het gevaarlijke koerierswerk. Ook toont de lijst hoe sterk de aard en de mate van verzet afhankelijk waren van persoonlijke omstandigheden. Zo hadden veel spionnen een technische opleiding genoten aan de universiteit van Delft, zaten veel illegale kranten en drukkerijen in Amsterdam, en woonden de helpers van gestrande piloten dicht bij de Belgische grens, op de route naar Spanje of Zwitserland.
De onderstaande tien namen zijn inwisselbaar voor de namen van tienduizenden anderen, die stuk voor stuk uitzonderlijke moed, initiatief en leiderschap toonden – vaak al in een vroeg stadium van de oorlog, toen Duitsland nog oppermachtig leek. Het waren geen heiligen, wel helden.
Gewapend verzet
Hannie Schaft (1920-1945)
Wie ‘gewapend verzet’ zegt, denkt aan Hannie Schaft. Haar illegale werk begint met het stelen van persoonsbewijzen uit de kleedkamers van een zwembad, zodat twee Joodse medestudenten voortaan veilig over straat kunnen. In 1943 sluit ‘het meisje met het rode haar’ zich aan bij de Haarlemse afdeling van de linkse Raad van Verzet. Behalve sabotageacties tegen treinen en militaire inrichtingen pleegt de groep aanslagen op ‘foute’ rechercheurs en verklikkers. In het algemeen worden de acties van het gewapend verzet steeds driester. De adrenalinekick werkt verslavend en soms maakt het overvloedig gebruik van pepmiddelen overmoedig.
Volgens de Amsterdamse SD-chef Willy Lages luidden Schafts laatste woorden: ‘Ik schiet beter’
Ook Schaft wordt steeds roekelozer. Nadat het groepslid Jan Bonekamp bij een aanslag op de Zaanse politiecommandant Ragut om het leven is gekomen, doet ze alleen nog de gevaarlijkste opdrachten. Samen met de zussen Truus en Freddie Oversteegen steelt Schaft munitie en blaast ze een Duitse legertrein op.
Ondanks haar zwartgeverfde haar en nepbril wordt Schaft op 21 maart 1945 bij een doorlaatpost gesnapt, met in haar fietstas een pistool en een exemplaar van De Waarheid. Een maand later krijgt ze in de duinen bij Overveen de kogel. Volgens de Amsterdamse SD-chef Willy Lages luiden haar laatste woorden: ‘Ik schiet beter.’
Het doodschieten van tegenstanders is binnen het verzet omstreden. Wanneer Jan Verleun van de groep CS-6 eerst generaal Seyffardt, oprichter van het Nederlandse Legioen, en vervolgens Musserts ‘gemachtigde’ voor landbouw en visserij, F.E. Posthuma, ombrengt, spreekt het illegale blad Trouw zelfs van politieke moord.
Coördinatie van het verzet
Louis Bosch van Rosenthal (1884-1953)
Na de capitulatie blijven de meeste Nederlandse bestuurders op hun post en voeren zonder morren Duitse maatregelen uit. Zo niet de commissaris van de Koningin in Utrecht, jhr. L.H.N. Bosch ridder van Rosenthal. Hij weigert zijn Joodse ambtenaren te ontslaan en krijgt daarom zijn congé. Wanneer bovendien ‘zijn’ Grebbe-commissie, die hulp biedt aan slachtoffers van de mei-oorlog, door de Duitsers wordt verboden, gaat Bosch van Rosenthal ondergronds. Hij speelt een indirecte verzetsrol, als raadsman en ‘netwerker’ voor met name de Parool-groep.
Intussen houdt Bosch zich bezig met de vraag hoe het verder moet met Nederland wanneer de Duitsers verliezen. Naarmate de bevrijding in zicht komt, verscherpen de conflicten tussen de verschillende verzetsgroepen. De inzet: wie krijgt het in bevrijd Nederland voor het zeggen?
Bosch, met zijn grote bestuurlijke ervaring, nam de rol van bruggenbouwer op zich
Oud-officieren van het Nederlandse leger hebben de zogeheten Ordedienst (OD) in het leven geroepen, met het doel om in de periode tussen de aftocht van de Duitsers en de terugkeer van het wettig gezag de orde te handhaven. De OD wordt gewantrouwd door linkse verzetsorganisaties als de Vrij Nederland-groep, die vrezen voor een militair gezag van rechts-conservatieve snit. Bosch, met zijn grote bestuurlijke ervaring, neemt de rol van bruggenbouwer op zich.
In het najaar van 1944 wordt hij voorzitter van het College van Vertrouwensmannen, een soort interimkabinet dat moet voorkomen dat na de Duitse capitulatie een machtsvacuüm ontstaat. De Vrij Nederland-groep ziet in hem de toekomstige premier. Wilhelmina wantrouwt Bosch echter, nadat hij aan het eind van de oorlog contact heeft gezocht met de Duitse bezetters in West-Nederland, om verdere verwoestingen te voorkomen. Na de bevrijding weigert de koningin hem te ontvangen. Zijn echtgenote G.A. Pauw van Wieldrecht spreekt de woorden: ‘De Oranjes hebben meer interesse in hun vijanden dan in hun vrienden.’
Kerkelijk verzet
Titus Brandsma (1881-1942)
Zodra de Duitsers Nederland onder de voet hebben gelopen, zijn de kerken beducht voor aanvallen van de nazi’s op de geloofsvrijheid. Al snel doen zich de eerste conflicten voor. In 1941 wil de NSB advertenties plaatsen in rooms-katholieke kranten en tijdschriften. Met medeweten van aartsbisschop De Jong schrijft de Nijmeegse hoogleraar Titus Brandsma een brief, waarin hij de redacties oproept de advertenties te weigeren. Hij brengt de brief persoonlijk rond.
In januari 1942 wordt Brandsma gearresteerd. Hij zou tegen de Duitsers hebben samengespannen. In zijn Scheveningse cel schrijft de carmelietenpater dat hij ‘zelden zo gelukkig en tevreden geweest’ is, omdat hij God dicht bij zich weet. Die geesteshouding bewaart hij ook in Dachau, waar hij zwaar wordt mishandeld en op 26 juli met een injectie wordt vermoord. In 1985 wordt Brandsma zalig verklaard.
Brandsma schrijft in zijn Scheveningse cel dat hij ‘zelden zo gelukkig geweest’ is, omdat hij God dicht bij zich weet
Intussen laat aartsbisschop De Jong regelmatig een stevig protest horen tegen het nationaal-socialisme met zijn antisemitisme. Al voor de oorlog hebben de katholieke en de gereformeerde kerk verklaard dat lidmaatschap van de NSB in strijd is met het christelijk geloof. Tijdens de bezetting overleggen de voornaamste kerkgenootschappen in het Interkerkelijk Overleg over de te volgen koers.
In 1941 en 1942 komt het een paar keer tot gezamenlijke protestverklaringen tegen de Jodenvervolging, die worden voorgelezen vanaf de kansels. Het komt de hervormde leider Kuno Gravemeijer en zijn gereformeerde evenknie Jan Donner op gijzeling te staan. Bisschop De Jong durven de Duitsers niet aan te pakken. Wel verdwijnen vele katholieke priesters en leken achter prikkeldraad, net als een groot aantal protestante dominees.
Vervalsers van persoonsbewijzen, distributiekaarten en voedselbonnen
Gerrit Jan van der Veen (1902-1944)
Illegale werkers en onderduikers hebben grote behoefte aan vervalste persoonsbewijzen. De Haagse toneelschrijver, decorbouwer, schilder en illustrator Eduard Veterman slaagt er als eerste in het ingewikkelde persoonsbewijs overtuigend te vervalsen. Zijn woning aan de Amsterdamse Keizersgracht wordt omgebouwd tot vervalsingscentrale. Driemaal doet de Duitse politie een inval, maar de aanwezigen weten via een gecamoufleerd luikje in de wc tijdig te ontkomen.
Hoewel de kwaliteit van Vetermans vervalsingen onovertroffen is – zelfs het Belgische verzet maakt graag gebruik van zijn diensten – laat de kwantiteit te wensen over. Daarom richt beeldhouwer Gerrit Jan van der Veen de Persoonsbewijzencentrale (PBC) op.
Hoewel de kwaliteit van Vetermans vervalsingen onovertroffen is, laat de kwantiteit te wensen over
Behalve persoonsbewijzen zorgt de PBC ook voor distributiestamkaarten en voedselbonnen – inclusief 16.000 tabaksbonnen, want onder verzetsmensen wordt stevig gerookt om de zenuwen in bedwang te houden. Drukker Frans Duwaer levert in opdracht van de PBC zo’n 65.000 blanco persoonsbewijzen en 75.000 distributiestamkaarten, voor hij in juni 1944 wordt gearresteerd.
Qua initiatieven en leiderschap groeit Van der Veen uit tot een van de belangrijkste leiders van het gewapende verzet, die persoonlijk deelneemt aan een reeks gewaagde acties. Na aanslagen op het Amsterdamse bevolkingsregister en de landsdrukkerij in Den Haag probeert zijn groep op 1 mei 1944 een aantal verzetsmensen te bevrijden uit het huis van bewaring in de hoofdstad. De Duitse Jood Gerhard Badrian speelt de rol van SS’er, die de gevangenen komt overplaatsen. De truc wordt doorzien, de bewakers schieten, en Van der Veen wordt in de rug getroffen. Op 10 juni krijgt hij in Overveen het ‘genadeschot’.
Financiering van het verzet
Walraven van Hall (1906-1945)
Verzet kost geld. Onderduikers hebben eten en kleding nodig, illegale drukkerijen hebben constant behoefte aan papier, en stakende arbeiders moeten looncompensatie krijgen. De man die in dit alles voorziet is Walraven (Wally) van Hall. Deze effectenmakelaar loopt in 1940 nog warm voor de Nederlandse Unie en wordt voorzitter van het lokale Unie-comité in Zaandam. Nadat de Duitsers de beweging hebben verboden, wordt Van Hall actief voor de illegale Zeemanspot, waaruit gezinnen van opvarenden in geallieerde dienst financieel worden gecompenseerd.
Van Hall weet via zijn contacten op de Amsterdamse beurs vele honderdduizenden guldens voor dit doel los te krijgen. Wanneer begin 1943 het aantal onderduikers in hoog tempo toeneemt, wordt besloten ook hiervoor geld in te zamelen. Zo wordt de kiem gelegd voor het Nationaal Steunfonds (NSF), dat vele verzetsorganisaties van middelen voorziet. Deze worden deels verkregen door leningen, waarvoor de Nederlandse regering zich garant stelt.
Van Hall en zijn broer Gijs plegen in het najaar van 1944 de grootste bankfraude uit de Nederlandse geschiedenis
Maar wanneer het NSF in het najaar van 1944 voor de immense taak staat om de Spoorwegstaking te financieren, plegen Wally van Hall en zijn broer Gijs, de latere burgemeester van Amsterdam, de grootste bankfraude ooit in Nederland begaan. Met medeweten van kassier-generaal Ritter van de Nederlandse Bank worden onder de neus van de fanatieke nazi Rost van Tonningen vervalste schatkistpapieren ingeruild voor echte. De operatie, onder codenaam ‘Tante Betje’, levert 50 miljoen op.
In oktober 1944 legt Van Hall samen met de grootste verzetsorganisaties de kiem voor de Stichting 1940-1945, die na de bevrijding vooral de belangen zal behartigen van oud-verzetsdeelnemers. Zelf komt ‘de bankier van het verzet’ daarvoor niet meer in aanmerking; hij wordt verraden door een medewerker. Drie maanden vóór de Duitse capitulatie wordt hij gearresteerd en in Haarlem doodgeschoten.
Geheim agenten en spionage
Pierre Louis d’Aulnis de Bourouill (1918-2012)
De Leidse rechtenstudent baron d’Aulnis heeft voor zijn studie zijn dienstplicht vervuld en zijn eenheid wordt in maart 1939 gemobiliseerd. In mei 1940 schiet hij met een luchtdoelkanon op Duitse vliegtuigen. Na de capitulatie hervat hij zijn studie in Leiden, totdat de universiteit wordt gesloten na de toespraak van professor Cleveringa op 26 november 1940, tegen het ontslag van zijn Joodse leermeester Meijers.
D’Aulnis besluit tot verzet, maar omdat hij de illegale acties in de beginperiode van de bezetting knullig en onverantwoord riskant vindt, wil hij eerst het vak leren in Engeland. Via Spanje bereikt hij in januari 1942 de Nederlandse autoriteiten in Londen. Daar meldt hij zich bij Erik Hazelhoff Roelfzema, die hij nog kent van het Leids Studentencorps.
Delftse studenten en universiteitsmedewerkers plegen veel spionageactiviteiten
Na zijn opleiding tot spion springt d’Aulnis (schuilnaam: Spijker) in oktober 1943 in de buurt van Staphorst uit een vliegtuig. In zijn bagage zit technische apparatuur voor de zogeheten Packard-groep in Delft, die daarmee meteorologische gegevens kan doorseinen aan de Engelse luchtmacht. Veel spionageactiviteiten worden gepleegd door Delftse studenten en universiteitsmedewerkers, die een technische achtergrond hebben. Zo richten de Delftse hoogleraren J.J.A. Mekel en R.C.A.S. Schoemaker al vroeg in de oorlog de spionagegroep Mebel-Schoemaker op.
Zelf stuurt d’Aulnis zoveel mogelijk informatie over Duitse troepenverplaatsingen aan Londen. Ook levert hij de gegevens op basis waarvan besloten wordt om Huize Kleykamp in Den Haag te bombarderen. Hier worden afschriften van alle persoonsbewijzen bewaard; vernietiging verkleint de kans aanzienlijk dat vervalsingen worden ontdekt. Op dinsdag 11 april 1944 wordt Kleykamp door Britse bommenwerpers in de as gelegd. De tol is hoog: 59 doden. Hoewel zijn aanwezigheid met de grootst mogelijke geheimzinnigheid is omgeven, vindt d’Aulnis gelegenheid om in maart 1944 in Nederland te trouwen met zijn verloofde, Blanche Noyon.
Hulp aan Joden
Jan Meulenbelt (1921-2011)
Als de Duitsers op 14 juli 1942 op zoek naar Joden een grootscheepse razzia houden in Amsterdam, brengt studente geografie Ad Groenendijk een aantal kinderen in veiligheid in het ouderlijk huis van haar studiegenoot Jan Meulenbelt in Utrecht. Omdat de kinderen daar niet kunnen blijven, vraagt Meulenbelt een aantal medestudenten om hulp. Zo wordt de kiem gelegd voor het Utrechtse Kindercomité.
De Joodse kinderen komen uit Amsterdam, en worden door kinderarts Ph.H. Fideldeij Dop in contact gebracht met het comité. Hij bezoekt ouders die een oproep voor deportatie hebben ontvangen en vraagt of zij hun kinderen willen laten onderduiken. De weinige ouders die daarmee instemmen krijgen daarop bezoek van studentes met een lege kinderwagen, die met een kind in de wagen weer op de trein naar Utrecht stappen. Van daaruit gaan de kinderen naar onderduikadressen, verspreid over het land. Vanaf 1943 krijgt het comité ook kinderen die uit de Hollandse Schouwburg zijn gesmokkeld.
Meulenbelt en zijn groep zijn de eersten die in 1942 een ‘moffenhoer’ kaalscheren
In de zomer van 1943 gaat het mis. Na een mislukte moordaanslag op twee verraders worden Gisela Söhnlein en Hetty Voûte opgepakt en moeten Jan Meulenbelt en Rut Matthijsen onderduiken. Inmiddels heeft het Kindercomité afdelingen in andere steden, die het werk voortzetten. Zo leidt Piet Meerburg de succesvolle Amsterdamse tak, de Amsterdamse Studenten Groep (ASG). Uiteindelijk heeft het Utrechtse Kindercomité honderden Joodse kinderen van de ondergang gered.
Meulenbelt en zijn groep zijn in 1942 de eersten die een zogenaamde ‘moffenhoer’ kaalscheren. Het betreft een van hun Joodse onderduiksters, die een relatie met een Duitser heeft gekregen.
Hulp aan onderduikers
Helena Kuipers-Rietberg (1893-1944)
De gereformeerde Helena Kuipers-Rietberg, beter bekend als Tante Riek, neemt in haar huis in Winterswijk Joodse onderduikers op. Ze ziet echter dat de hulp tekortschiet en zoekt een charismatische geestelijke die overal in het land gereformeerden warm kan maken om hun huizen open te stellen. Wanneer in de zomer van 1942 dominee Slomp, bekend om zijn antinazistische boodschap, in Winterswijk onderduikt om aan gijzeling te ontkomen, vraagt ze hem die taak op zich te nemen.
Onder de schuilnaam Frits de Zwerver reist Slomp door het land, op zoek naar onderduikadressen. Het initiatief heeft een sneeuwbaleffect en zo ontstaat de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers. Vergaderingen vinden dikwijls plaats onder het mom van bijbelkringen. Verbindingsmannen uit een groot aantal regio’s komen ongeveer eens paar maand bijeen op een zogenoemde ‘beurs’, waar vraag en aanbod van onderduikadressen zo efficiënt mogelijk op elkaar worden afgestemd.
Op het bureau van koningin Wilhelmina in paleis ’t Loo staat nog steeds een ingelijst portretje van Tante Riek
In de meeste gevallen gaat het om jongemannen die een oproep hebben gekregen voor de arbeidsinzet, de gedwongen tewerkstelling in Duitsland. Van de 350.000 mensen die tijdens de bezetting moeten onderduiken, neemt de LO tweederde voor haar rekening. Zo voorziet Henk Dienske, leider van de LO in Noord-Holland, op zijn fiets honderden adressen van bonkaarten. Om aan deze bonkaarten te komen, wordt in juni 1943 samenwerking gezocht met knokploegen, die overvallen plegen op distributiekantoren. Zo ontstaan naast de LO de Landelijke Knokploegen (LKP).
Slomp zal de oorlog overleven, al ontsnapt hij een paar keer ternauwernood aan de SD. Tante Riek wordt verraden door de overgelopen verzetsvrouw Miep Oranje. Ze vindt haar einde in Ravensbrück. Op het bureautje van koningin Wilhelmina in paleis ’t Loo staat nog steeds een ingelijst portretje van Tante Riek.
Hulp aan piloten
Joke Folmer (1923)
De 17-jarige Joke Folmer en haar neef Jan zijn nog maar net uit Indië in Nederland aangekomen als de oorlog uitbreekt. Jan neemt dienst in de Waffen-SS, Joke wordt actief in de verzetsgroep Fiat Libertas. De groep helpt gecrashte geallieerde vliegers, maar ook ontsnapte krijgsgevangenen, Engelandvaarders en andere illegalen om ongemerkt het land te verlaten.
In Nederland lopen meerdere ‘pilotenlijnen’ via de zuidelijke provincies richting België. Onderweg wordt geschuild in boerderijen, zoals de ‘Zwarte Plak’ van de familie Poels in het Noord-Limburgse plaatsje America.
Folmer brengt hoogstpersoonlijk zo’n 230 mensen naar Brussel, voorzien van valse papieren
Folmer begint haar verzetswerk met het doorspelen van tips over neergestorte geallieerde vliegers, die ze krijgt via de politie in Zeist. Voor het transport zorgen Nel Lind en Bob Graafhuis. Als Lind in 1943 wordt gearresteerd, neemt Folmer haar werk over. Ze brengt hoogstpersoonlijk zo’n 230 mensen, voorzien van valse papieren, naar Brussel.
In april 1944 loopt ook Folmer tegen de lamp, samen met de meeste overige leden van Fiat Libertas. Ze wordt ter dood veroordeeld, maar omdat haar dossier in de chaos rond Dolle Dinsdag zoekraakt, komt ze in het Saksische tuchthuis Waldheim terecht, evenals Nel Lind en Henriëtte Roosenburg. Het drietal wordt op 6 mei 1945 bevrijd door de Russen.
De illegale pers
Frans Goedhart (1904-1990)
Een dag na de capitulatie schrijft de Rotterdammer Bernard IJzerdraat met de hand een oproep tot verzet, kopieert die enkele malen, en vraagt iedere lezer hetzelfde te doen. Dit Geuzenbericht is het eerste illegale blad van de bezetting en het startsein voor de oprichting van verschillende verzetsgroepen, die zich Geuzen noemen. IJzerdraat wordt eind 1940 opgepakt en na een proces in maart 1941 gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte.
Als blad professioneler opgezet is de Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, geschreven door de linkse journalist Frans Goedhart, met onderbouwde en goedgeschreven artikelen. Begin 1941 krijgt Goedhart versterking van twee vooraanstaande sociaal-democraten: Koos Vorrink en H.B. Wiardi Beckman. Vanaf nu heet het blad Het Parool. Productie en verspreiding worden grootschaliger aangepakt, maar binnen de redactie komt het tot conflicten over de na de oorlog te volgen politieke koers. Vorrink wil als oud-voorzitter van de SDAP de partij heroprichten, Goedhart voelt voor de vernieuwingsgedachte.
Goedhart hoort het doodvonnis tegen hem uitspreken, maar een agent helpt hem ontsnappen uit het politiebureau in Vught
Wanneer Goedhart en Wiardi Beckman op uitnodiging van de Nederlandse regering naar Engeland proberen over te steken, worden ze op het Scheveningse strand ingerekend. Goedhart hoort het doodvonnis tegen hem uitspreken, maar een agent helpt hem ontsnappen uit het politiebureau in Vught.
Ook vanuit gereformeerde hoek worden illegale kranten opgericht. Bij Vrij Nederland wordt Henk van Randwijk de centrale figuur. Zijn autoritaire optreden en sympathie voor het communisme brengen hem in conflict met het hoofd van de verspreiding, Wim Speelman. Samen met Gesina van der Molen richt Speelman Trouw op. De domineeszoon geldt als moedig, maar onvoorzichtig. In januari 1945 loopt hij recht in de armen van de SD, die een illegale drukkerij doorzoekt. Hij wordt geëxecuteerd.
Met dank aan: David Barnouw, J.C.H. Blom, Liesbeth van der Horst, René Kok, Ruud Lindeman, Guus Meershoek, Gerard Mulder, Marieke Prins, Hans Renders en Gerard van der Waal.