Als er in de achttiende eeuw kometen of andere ‘wonderen’ aan de hemel te zien waren, staken oude doemverhalen de kop op. Een komeet of eclips zou grote ellende meebrengen of zelfs het einde der tijden inluiden.
Was de Apocalyps nabij? Moest de mensheid zich voorbereiden op de oorlogen, hongersnoden en plagen die de laatste dagen van de geschiedenis zouden kenmerken? In het voorjaar van 1715 moeten nogal wat Engelsen ’s nachts hebben liggen piekeren over de nabije toekomst. Want er was een ‘zwarte dag’ aanstaande, volgens de titel van een pamflet dat rondging: ‘een vooruitblik op het einde der tijden dat zal blijken uit de grote en verschrikkelijke eclips, die zal plaatsvinden op vrijdag de 22ste april, 1715.’
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Op die bange datum zou de zon in grote delen van Engeland – en in een klein deel van de Republiek der Nederlanden – een paar minuten volledig achter de maan verdwijnen. Een eclips was een omen, zo stond in het Bijbelboek Joël: ‘Dan zal ik tekenen geven aan de hemel en op de aarde: bloed en vuur en zuilen van rook, de zon verandert in duisternis en de maan in bloed. Dan komt de dag van de Heer, groot en onheilspellend.’ Het was tijd voor christenen om zich klaar te maken voor de jongste dag.
Kometen, eclipsen en andere ‘wonderen’ aan de hemel waren tekenen van de woede van God, voorbodes van rampen en omwentelingen. Daarvan was de christenheid sinds het vroegste begin overtuigd. Het idee ging terug op de oude Babyloniërs, die de nachtelijke hemel fanatiek afspeurden op tekenen van naderend onheil.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Licht problematisch was deze opvatting wel, want in bijbelboek Deuteronomium kon iedere goede christen lezen: ‘Er mag bij u geen plaats zijn voor mensen die hun zoon of dochter als offer verbranden, en evenmin voor waarzeggers, wolkenschouwers, wichelaars en tovenaars…’ Toekomstvoorspellingen waren heidens, zo leerde de Bijbel. Alleen God wist wat er in het verschiet lag, en zo hoorde het.
Dat weerhield de geleerde wereld er eeuwenlang niet van zich met astrologie bezig te houden en hemelse wonderen uiterst serieus te nemen als voorteken. Intellectuelen leerden dat het boven- en het ondermaanse vervlochten waren: de banen van planeten, de stand van de sterren en opzienbarende gebeurtenissen aan het firmament hadden grote gevolgen voor het leven op aarde.
Het is een opvatting die we nu misschien associëren met de Middeleeuwen, maar die tot ver daarna zou standhouden. Zo kondigde astroloog en arts Helisäus Röslin aan dat de wereld zou vergaan na een totale zonsverduistering in 1654. Toen die zonsverduistering daadwerkelijk plaatsvond, schijnen inwoners van Parijs hun toevlucht te hebben gezocht in kerken en in kelders. En in 1630 heerste grote consternatie onder de katholieke geestelijkheid: volgens een voorspelling zou paus Urbanus VIII snel sterven als gevolg van een eclips.
‘Het einde der tijden zal blijken uit de verschrikkelijke eclips vrijdag de 22ste april’
Het oude geloof in de hemelse invloed op het aardse leven was, kortom, springlevend in de vroegmoderne tijd. Dat was opmerkelijk, want de voorspelde rampspoed bleef vaak uit. Urbanus stierf pas veertien jaar na zijn voorspelde dood, en ondanks de zonsverduistering van 1654 ging het leven gewoon door.
Maar voor wie het graag wilde zien, was er wel degelijk bewijs voor het geloof dat hemelse wonderen rampspoed met zich meebrachten. Neem de zonsverduistering van 20 maart 1140 – de laatste die in Londen zichtbaar was vóór de eclips van 1715. Die eclips was volgens tijdgenoten een ellendig voorteken voor de heersende Engelse koning Stefanus. Velen voorspelden dat hij binnen een jaar de troon zou verliezen.
Het waren jaren van anarchie in Engeland, dus heel vreemd was de voorspelling niet. Stefanus had de kroon weggekaapt van zijn nicht Mathilde, de dochter van de vorige koning. Zij beschouwde zichzelf als de rechtmatige troonopvolgster en legde zich niet neer bij de machtsgreep van Stefanus.
En ziedaar: binnen een jaar na de eclips werd Stefanus gevangengenomen, waardoor zijn positie aanzienlijk verzwakt raakte. Daarmee was de strijd nog niet gestreden, maar na een aantal omwentelingen van het lot zou de macht overgaan op Mathildes zoon.
Politieke betekenis
Zou in 1715 iets vergelijkbaars gebeuren? Toen de nieuwe eclips zich aandiende, was het politieke klimaat in Engeland opnieuw instabiel. In 1714 was koningin Anna gestorven, de laatste Stuart op de troon. Zij werd opgevolgd door de ‘vreemdeling’ George I, van het huis Hannover. George was een ver familielid dat normaal gesproken nooit in aanmerking zou zijn gekomen, ware het niet dat enkele jaren eerder wettelijk was vastgelegd dat geen katholiek de Engelse troon meer mocht bezetten. Omdat iedereen vóór George in de rij van erfopvolging katholiek was, mocht deze Duitse protestant koning worden.
De aanhangers van de gepasseerde katholieke Stuarts vonden dat George op oneerlijke wijze op de troon was gekomen, net als Stefanus zes eeuwen eerder. En net als tijdens de heerschappij van Stefanus diende zich een eclips aan. Kon dat toeval zijn, of zou ook nu de oude orde snel worden hersteld?
De politieke betekenis van de wonderbaarlijke verduistering hield de pennen bezig. Maar sinds 1140 was er veel veranderd in de leefwereld van de geleerden die zich opwonden over de eclips. De astrologen hadden gezelschap gekregen van sterrenkundigen, die, gewapend met wiskundige technieken, zochten naar de regelmaat in het gedrag van hemellichamen. Deze voorlopers van de huidige astronomen brachten met behulp van telescopen de kosmos nauwkeuriger in kaart dan ooit eerder was gebeurd.
In deze nieuwe traditie stond onder meer de Hollander Symon van der Moolen. Hij was een van de eersten die een eclips van tevoren nauwkeurig in kaart brachten. Van een gedeeltelijke zonsverduistering in 1706 berekende hij waar en hoe laat die te zien zou zijn en hij tekende de route van de schaduw op een landkaart.
In de aanloop naar de verduistering van 1715 maakte Van der Moolen de berekeningen opnieuw, zoals blijkt uit een advertentie in de Oprechte Haerlemsche Courant. De Amsterdamse boekverkoper Johannes Loots had een overzicht in de aanbieding van de aanstaande ‘grooten Son Eclips’, met daarop per plaats aangegeven wanneer het er donker zou worden. Gemaakt door Van der Moolen, ‘Leermeester in de Wiskonst’.
Ook in Engeland was een voorspellende kaart in omloop: een accuraat exemplaar van de hand van Edmond Halley. Tegenwoordig is Halley vooral bekend vanwege ‘zijn’ komeet, die met tussenpozen van ongeveer 76 jaar vanaf aarde te zien is.
‘Wij konden de duisternis niet aanschouwen zonder gevoel van angst’
Deze komeet was al tientallen keren gesignaleerd voordat Halley zich erin verdiepte, maar de verschijningen waren steevast geïnterpreteerd als op zichzelf staande, wonderbaarlijke tekenen van naderende rampen. Halley maakte aannemelijk dat al die verschillende ‘harige sterren’ in feite één komeet waren, die in een platte ellipsbaan om de zon draaide. Daarbij volgde hij keurig de universele zwaartekrachtwetten die Halleys geniale vriend Newton had berekend. Het afschrikwekkende omen was een doodgewoon natuurverschijnsel.
De nuchtere Halley stortte zich dus ook op de eclips van 1715. Hij was ervan overtuigd dat zonsverduisteringen net zo natuurlijk en gewoon waren als komeetverschijningen. Helemaal nieuw was dat inzicht niet, want al in de Oudheid wisten geleerden dat eclipsen periodieke verschijnselen waren. En ook het idee dat de verduistering werd veroorzaakt door de maan, was antiek.
Maar ondanks dat inzicht was het geloof in de rampzalige betekenis van eclipsen altijd blijven bestaan. In Halleys tijd was dat aan het verschuiven en voor hemzelf was de nieuwe zonsverduistering vooral een leerzame buitenkans.
Op de grote dag (22 april volgens de Engelse kalender, 3 mei volgens de Nederlandse) stond hij met een groepje geleerden op het dak van de Royal Society aan de Londense Fleet Street. Gewapend met een telescoop en geholpen door goed weer zag Halley de lucht rond negen uur in de ochtend snel donkerder worden. Om 9.09:17 was de zon verdwenen, zo noteerde hij, en ruim drie minuten later kwam hij weer tevoorschijn ‘with so much Lustre that it surprised the Beholders’.
Aan de overkant van de Noordzee, in Dronrijp, noteerde onderwijzer Hoyte Roucoma: ‘Den 3en Mey, tusschen 9 en 10 uir voor noen, was er een groote verduysteringe in de zon, soodanig, dat ik de school zoo lang moest stil staan laaten en niets meer zien konde als in de nagt. Ik weet niet dat ik ooyt zulken grooten verduysternisse beleefd hebbe, maar ât duyrde niet lang.’
Terwijl Roucuma de donkerte vooral lastig leek te vinden, kon Halley zijn ogen niet van de hemel afhouden. In zijn verslag beschreef hij de corona van licht rond de zon die te zien was tijdens de totale verduistering, en alle andere sterren die korte tijd helder zichtbaar waren. Kort besteedde Halley aandacht aan de sinistere sfeer die de zonsverduistering met zich meebracht: ‘Ik zal u niet lastigvallen met de onrust die zichtbaar was bij allerlei beesten,’ noteerde hij in zijn verslag, maar ‘wijzelf konden het niet aanschouwen zonder enig gevoel van angst’. Maar over voortekenen en bovennatuurlijke verschijnselen geen woord.
Ook in de Republiek der Nederlanden was het denken over wonderbaarlijke hemelverschijnselen aan het veranderen. De eclips van 1715 maakte er wat minder indruk, maar in de late zeventiende eeuw had een reeks kometen geleid tot hevige discussies over de juiste lezing van deze verschijnselen. Een invloedrijke stem in dit debat kwam van predikant Balthasar Bekker. In zijn Ondersoek van de betekeninge der Kometen rekende hij in niet mis te verstane bewoordingen af met de astrologie: allemaal verzinselen van ‘losse hersenen’. De astrologie was gebaseerd op het idee dat de aarde het centrum was van de kosmos, legde Bekker uit, maar sinds een paar decennia was duidelijk dat de zon centraal stond in ons stelsel. Daarmee was elke bodem onder de astrologie weggeslagen.
Zijn mening over kometen was ook helder: de almachtige God had toch zeker wel betere manieren dan kometen om de mensheid naar het juiste pad te leiden? Waarom zou Hij kiezen voor boodschappers die alleen bij nacht zichtbaar waren, en dan nog vaak versluierd werden door bewolking?
Bovendien waren er in het verleden vaak ‘staartsterren’ verschenen zonder dat er rampspoed op volgde. Dat maakte kometen niet erg betrouwbaar als bovennatuurlijk communicatiemiddel. Het geloof in deze omens, zo concludeerde Bekker, was een heidens overblijfsel en een paapse dwaling, waar een goed en verstandig protestant zich verre van hield.
Merk op dat Bekker in zijn redenering zowel sterrenkundige als theologische argumenten gebruikte. Enerzijds beriep hij zich op het relatief nieuwe inzicht dat de aarde niet het centrum van het heelal was, maar de zon. En anderzijds redeneerde hij vanuit de immense macht van God. Een groot deel van zijn Ondersoek ging op aan een betoog dat er geen kometen voorkwamen in de Bijbel: hoewel dat boek vol staat met verwijzingen naar opmerkelijke lichten aan de hemel, valt het woord ‘komeet’ nooit. En als God de staartsterren echt als boodschappers had willen inzetten, aldus Bekker, dan had Hij dat zeker vermeld in de Heilige Schrift. Dus ook op basis van de Bijbel kon Bekker concluderen dat kometen geen onheilstijdingen brachten.
In Engeland gingen vergelijkbare stemmen op als die van Bekker, en daar kregen ze in de aanloop naar de eclips van 1715 een politieke kleur. Aanhangers van de nieuwe koning George maakten zich vrolijk over voorspellingen van hun tegenstanders dat de eclips de val van de koning zou inluiden. Allemaal bijgeloof, schreven ze in pamfletten en preken, verzonnen door mensen die eigenlijk beter wisten, maar het eenvoudige volk wilden misleiden. Verhalen over parallellen tussen George en de middeleeuwse koning Stefanus waren uit de duim gezogen, schreven ze, en alleen goedgelovige lieden trapten erin. Zo werd de Stuart-aanhang in de domme hoek gezet.
In het publieke debat riepen zijn aanhangers zo luid dat ze de doempredikers ruimschoots overstemden. Hier was de verlichte kijk op wonderen duidelijk aan de winnende hand. Ook politiek kregen George en de zijnen de overhand: de koning zou tot aan zijn natuurlijke dood in 1727 op de troon blijven, en daarna worden opgevolgd door zijn zoon.
Tegen van goddelijke almacht
Het succes van de verlichters wilde overigens niet zeggen dat God uit het verhaal verdween. Bekker en andere bestrijders van het bijgeloof predikten dat hemelse bezienswaardigheden weliswaar niets voorspelden, maar wel een teken waren van de goddelijke almacht. De pracht van de schepping en alle bijzondere verschijnselen bewezen hoe groots Hij was en hoe goed Hij het met iedereen voorhad.
Eclipsen dienden zelfs een duidelijk nut, zo schreef de arts Bernard Nieuwentijt in Het regt gebruik der werelt beschouwingen (1715). Ze maakten bijvoorbeeld duidelijk dat de maan ondoorzichtig was, en donker, en dat hij normaal het licht van de zon reflecteerde. Door een zonsverduistering werd ook zichtbaar dat de maan kleiner was dan de zon en de aarde. Bovendien konden historici beschrijvingen van oude eclipsen gebruiken om jaartellingen uit verschillende culturen met elkaar op één lijn te brengen, en zo tot een goed overzicht van de geschiedenis te komen. Andere auteurs noteerden dat eclipsen handig waren voor geografen, die ze gebruikten om hun kennis van lengte- en breedtegraden te verfijnen.
Daarmee volgden Nieuwentijt en zijn medestanders keurig de lijnen van de fysicotheologie, de verlichte stroming die overal in de natuur de voorzienende hand zag van God. Volgens fysicotheologen had Hij de hele kosmos optimaal ingericht en was Hij de mens op allerlei verrassende manieren ter wille geweest.
Om daar ten volle van te profiteren, moest de mens wel zijn verstand gebruiken. Want ook in verlichte tijden zouden er ‘onnozele dwazen’ zijn die dachten dat een zonsverduistering het einde der tijden betekende, zo schreef de Schot Allan Ramsay aan de vooravond van de eclips. In een lofdicht op de verduistering beschreef hij hoe indrukwekkend deze gebeurtenis was, en hoe leerzaam, voor wie er oog voor had:
Hoe goed zijn de bewegingen van de draaiende hemellichamen,
Die nooit mislopen, zolang de tijd voortgaat.
Hoe groot is de veelomvattende geest van de mens,
Die weet hoe de hemellichamen door de ether rollen
En hoe groot is de kracht van de alomtegenwoordige hand
Die deze in beweging heeft gezet met zijn woorden.
Meer weten
- Het Nederlandse debat over wonderbaarlijke hemelverschijnselen is beschreven door Eric Jorink, in Het ‘Boeck der Natuere’. Nederlandse geleerden en de wonderen van Gods Schepping, 1575-1715 (2006).
- Het regt gebruik der werelt beschouwingen (1715) van Bernard Nieuwentijt is te lezen via www.dbnl.org/tekst/nieu030regt01_01/nieu030regt01_01_0030.php.
- Henk Nieuwenhuis schreef een artikel over de zonsverduistering van 1715 in Nederland: De raadselachtige zonsverduistering van 3 mei 1715. Te raadplegen via www.zonsverduistering.nl/eclips1715.html.
- Een halve eeuw na de eclips van 1715 kondigde de Friese predikant Eelco Alta een nieuw einde der tijden aan. Mercurius, Venus, Mars en Jupiter zouden na een conjunctie op elkaar botsen en dat zou het einde van de aarde betekenen. In zijn woning in Franeker bouwde wolkammer Eise Esinga een indrukwekkend planetarium om te laten zien dat Alta ongelijk had. Het planetarium draait nog steeds en is te bezoeken: www.planetarium-friesland.nl.