Willem III groeide op in een misvormd en ziekelijk lichaam, dat zijn staatkundige overbodigheid nog eens leek te benadrukken. Toch redde hij zijn vaderland uit de kaken van de onverzadigbare Zonnekoning, wist hij de Engelse troon te bemachtigen en de wankele Europese verhoudingen te stabiliseren.
Londen, 18 december 1688. De regen gutst neer. Voor het eerst sinds weken zit Willem III, prins van Oranje, niet te paard, maar in een koets. Aan het hoofd van zijn leger, onder tromgeroffel en trompetgeschal, betreedt hij de hoofdstad om die op te eisen. De hele route naar Whitehall is beveiligd; Willem hoeft zich alleen maar te laten toejuichen. Het welkom is onstuimig. Hij ziet hoe blikken hem zoeken, hoe nekken zich strekken; hij hoort zijn naam uit duizenden kelen, ziet op stokken geprikte sinaasappels boven de hoofden dansen.
Willem voelt zich onbehaaglijk en laat zijn koetsier St. James’s Park inslaan. Terwijl de optocht luidruchtig zijn weg vervolgt, komen de wielen tot stilstand in een idylle. Willem leunt uit het venster, laat zijn blik gaan over de kaarsrechte paden, langs de heggen en cipressen, en luistert naar het ruisen van de regen. Tegelijk met de stoet komt hij aan op Whitehall.
Willem III hield niet van mensenmassa’s. Er zijn historici die menen dat hij mensenschuw was; anderen vinden hem een regelrechte hork. Willem Hendrik van Oranje zal niet altijd het zonnetje in huis zijn geweest, en inderdaad weleens een bediende hebben geslagen of een generaal afgesnauwd. Des te opmerkelijker is het dat hij de geschiedenis in is gegaan als de architect van een internationale politiek van contact en afstemming – ja, als de grote bruggenbouwer van zijn generatie.
Over het algemeen wordt de verovering van de Engelse troon gezien als het hoogtepunt in zijn loopbaan, en het moet gezegd: de onderneming was van een adembenemende vermetelheid en het resultaat was spectaculair. Maar Willems werkelijke huzarenstuk was van langere adem, namelijk de periode erna, toen hij de arena van de toenmalige internationale politiek – een labiele wereld waarin alfamannetjes hun kortzichtige eigenbelang najoegen – wist te veranderen in een rationeler systeem van machtsevenwicht.
Maar we lopen op de zaken vooruit. Dat Willem op die regenachtige dag behoefte had aan wat rust aan zijn hoofd was begrijpelijk. Hij was nog lang geen bruggenbouwer, en machtsevenwicht lag nog in het verschiet. Die paar minuten in het park vormden een welkome enclave van stilte in een lange, zenuwslopende periode.
Een maand tevoren, op 15 november, was hij aan het hoofd van een vloot van 53 oorlogsschepen en 400 andere vaartuigen in Torbay aan land gekomen. Aan boord bevond zich een menigte waarmee hij een stad had kunnen bevolken, zo’n 40.000 man, onder wie 10.000 infanteristen, een kleine 5000 man adellijke vrijwilligers, een ruiterij van 3660 man en hun ruim 5000 paarden.
De overtocht was doldriest geweest, te vergelijken met een massale charge recht op de vijand af. Maar vanaf de landing van de troepen veranderde de operatie in een partijtje schaak. Willem manoeuvreerde behoedzaam. Hij wachtte, om sympathisanten de tijd te geven hun kansen in te schatten en moed te verzamelen om zich bij hem te voegen. Om plunderingen te voorkomen oefende hij een strikte discipline over zijn leger uit.
Willem weerhield zich van snelle en offensieve bewegingen, teneinde geen agressieve indruk te wekken en de sympathie van de publieke opinie te verspelen. Zeker, de zittende koning Jacobus II had zijn volk met zijn autoritaire katholiseringspolitiek van zich vervreemd, en Willems aanwezigheid op Engelse bodem werd gelegitimeerd door het feit dat hij was getrouwd met niemand minder dan Mary, Jacobus’ oudste dochter, volgens de meeste Engelsen de wettige troonopvolger.
Maar ook al stond hij in zijn recht, Willem geloofde niet in een snelle annexatie met behulp van staal en kogels. Hij wilde tijd winnen om een zachte strijd te voeren: het veroveren van de hoofden en harten van de Engelsen. Daarvoor beschikte hij over een meesterlijk pamflet. Hierin werd ervoor gepleit zo spoedig mogelijk een vrij parlement bijeen te roepen, hetgeen door Jacobus al jarenlang was tegengehouden.
Toch viel het pamflet niet Jacobus, maar diens raadgevers aan. Het moest de mensen overtuigen dat Willem niet naar Engeland was gekomen om het te veroveren, maar om het tegen zichzelf in bescherming te nemen. Met een oplage van 60.000 stuks kreeg de boodschap een enorme verspreiding, waardoor het bijna leek alsof de verovering reeds een voldongen feit was.
Dat was het allerminst. Willem had de voorgaande jaren in Engeland een sterke partij van bondgenoten opgebouwd, maar die vertoonden geen haast zich bij hem te vervoegen. Tergend langzaam meldden ze zich, soms met een bescheiden krijgsmacht, soms alleen, in het holst van de nacht. Niemand deed evenwel meer voor Willems positie dan de koning zelf.
Jacobus raakte in paniek. Hij sloeg wartaal uit en had last van spontane bloedneuzen. In plaats van een snelle militaire tegenactie te organiseren, waarvoor Willem had gevreesd, staarde de koning ontsteld naar het bloed op zijn handen. Eerst stuurde hij zijn vrouw en kind naar Frankrijk; daarna probeerde hij zelf te ontkomen.
Toen Willem op weg was naar Whitehall, was hij de situatie inmiddels volkomen meester. Jacobus was zijn gevangene. Later zou hij hem naar Frankrijk laten ontsnappen. In het noorden van Engeland had een legermacht van een Engelse bondgenoot de situatie onder controle. In de hoofdstad zelf hadden Willems gardisten de zaken in handen. De openbare orde was, tot ieders opluchting, intact, maar was wel van ondubbelzinnig Nederlandse makelij.
Terwijl Willem volhield voorstander te zijn van een vrij parlement, had hij intussen de mogelijkheden van dat parlement drastisch versmald. Hij zei: als jullie mij niet de kroon aanbieden, vertrek ik weer naar Holland, met medeneming van mijn soldaten, en zoeken jullie het maar uit in een land zonder koning. Het was een vrijheid die neerkwam op de keuze tussen burgeroorlog en Willem.
Daarna vingen onderhandelingen aan tussen Willem en het parlement, die uitmondden in een arrangement dat spoedig de Glorious Revolution werd genoemd en dat Engeland transformeerde tot de eerste constitutionele monarchie ter wereld, of, naar Jonathan Israel: een ‘gekroonde republiek’.
De kroning van Willem en van de uit Holland overgekomen Mary vond plaats op 11 april 1689.
Beiden maakten hierbij een ongunstige indruk. Mary was volgens veel Engelsen te vrolijk; een dochter die giechelend haar verdreven vader opvolgde was een verdorven dochter. Er was ook kritiek op Willem. Deze buitenlander, die met een gesmeerde operatie in de luttele tijd van vijftien weken de hoofdprijs in de wacht had gesleept, presteerde het om het moment suprême met ostentatieve verveling te ondergaan.
De kritiek op Willem zou gedurende zijn dertienjarige koningschap niet verstommen. Hij zou stelselmatig de Engelsen benadelen ten faveure van Hollanders en andere buitenlanders. Hij sleurde de Engelsen mee in een oorlog die niet de hunne was. En dan nog Willems desinteresse in een groots hofleven; het deed velen terugverlangen naar de sappige affaires en het liefdesleven van de vorige koningen.
Vóór de kroning was Willem slechts stadhouder van Holland en nog enkele provincies; erna was hij soeverein van Engeland, Schotland en Ierland. Hoe groot de buit ook mocht wezen, het koningschap was voor hem niet meer dan een middel om een doel te bereiken. Hij had de kroon, en alles wat daarbij hoorde, nodig voor van iets dat hij belangrijker vond. Dat hogere doel was de strijd tegen Frankrijk, of beter gezegd: de strijd tegen een heerschap dat zich ‘allerchristelijkste koning’ en ‘Zonnekoning’ liet noemen: Lodewijk XIV.
Willem was ervan overtuigd dat Lodewijk er een sinister programma op na hield. Volgens hem streefde de Franse koning naar de zogeheten ‘universele monarchie’, wat neerkwam op een totale suprematie over Europa, een alleenheerschappij zoals eigenlijk alleen de machtigste keizers van Rome hadden uitgeoefend.
Dat Willem er in de jaren tachtig in slaagde zoveel tijdgenoten van dit schrikbeeld te overtuigen lag goeddeels aan Lodewijk zelf. De Zonnekoning was doorlopend bezig de Franse oostgrens Duitsland in te schuiven. Bijvoorbeeld met de réunion-politiek waarvan het eerste stadium bijna netjes begon met administratieve claims, maar het resultaat neerkwam op ordinaire annexatie; tegenstribbelende stadjes werden overreed met kanonnen.
Daarnaast vond in 1681 de brute belegering – en katholisering – van de vrije stad Straatsburg plaats. Twee jaar later belegerden Franse troepen de stad Luxemburg. In 1685 werden de hugenoten (Franse protestanten) tot ketters verklaard en slachtoffer van een wrede vervolging. In 1687 onderwierp Lodewijk de Paltz aan een verbrande-aardetactiek: akkers en complete steden werden in de as gelegd alleen om een strook niemandsland aan de Franse defensie toe te voegen. Toen het jaar daarop twee Franse legers de Rijn overstaken, hoefde Willems nauwelijks nog iemand voor Lodewijk te waarschuwen.
Willem werd de internationale makelaar die de belangen van de bedreigde partijen samenbracht. Hierin werd hij ongetwijfeld geholpen door het feit dat hij als slachtoffer van Lodewijks agressie en machtshonger een zeker gezag genoot. Hij was ervaringsdeskundige. Sterker nog: Willems ontmoeting met Lodewijk was voor hem een definiërend moment, alsof hij werd aangeraakt door het toverstokje van de grote geschiedenis. Vóór dat moment bood zijn situatie een troosteloze aanblik; erna was alles anders.
Geen Oranje-prins heeft een slechtere uitgangspositie gehad dan hij. Willems geboorte op 14 november 1650 vond plaats tijdens een periode van rouw: het opgebaarde lichaam van zijn acht dagen tevoren overleden vader lag twee kamers van zijn wieg verwijderd. Zijn vader had zich bovendien de vijandschap van de Hollandse regenten op de hals gehaald door datzelfde jaar een staatsgreep te plegen.
Terwijl baby Willem aan de borst van een min werd gelegd, schreven de regenten een Grote Vergadering uit waarin ze het stadhouderschap van Holland afschaften. Het stadhouderschap had de prinsen van Oranje in de loop van honderd jaar een semi-monarchale status in het politieke leven van de Nederlandse Republiek gegeven.
Zodoende was Willem in het eerste jaar van zijn leven een halve wees geworden en had men hem een groot deel van zijn staatkundige bestaansrecht afhandig gemaakt. Het was nog maar het begin van het bewind van de Ware Vrijheid, de door Johan de Witt met geduld ten uitvoer gebrachte inrichting van een staatsbestel waarin voor machtsopeenhoping zoals onder de voorvaderen van Willem III geen plaats meer was.
Onderwijl groeide de prins op in een misvormd en ziekelijk lichaam, dat zijn staatkundige overbodigheid nog eens leek te benadrukken. Zijn longen werden geplaagd door astma. Tijdens zijn jeugd moest hij een metalen korset dragen, dat niet kon voorkomen dat er een nare bochel tussen zijn schouderbladen puilde.
Op volwassen leeftijd was Willem een man met de lengte van een groot kind en een asgrauw gezicht. Op latere leeftijd hoestte hij, wanneer hij vermoeid was, bloed op. Dat hij toen tijdens de vele veldslagen niet alleen onvermoeibaar, maar ook bekwaam de ene na de andere charge aanvoerde was te danken aan een van zijn meest opvallende karaktereigenschappen: wilskracht. Het korset dat hij als jongen had gedragen heeft hij in feite nooit afgelegd.
Het moment waarop Willem in aanraking kwam met zijn roeping vond plaats in 1672, toen de buitenlandse politiek van De Witt ineenstortte en het land door een oppermachtige vijand werd aangevallen. In dat jaar verklaarde Lodewijk XIV, samen met Engeland en de bisschoppen van Munster en Keulen, de Republiek de oorlog om het land te verpulveren. Tegenover de 120.000 man van de vijand kon de Republiek er nog geen 30.000 stellen. Het was een overrompeling waartegen de Nederlanders nauwelijks iets konden beginnen.
Maar Willem ontdekte zijn bestemming: zijn vaderland redden. Tegen alle waarschijnlijkheid in kon de kleine Republiek overeind blijven tegenover de vijandelijke horden. Dankzij geluk, dankzij de waterlinie, dankzij Willems vasthoudendheid en intelligentie, maar ook dankzij buitenlandse hulp wist de Republiek deze zwaarste beproeving uit haar bestaan te overleven.
Nadat de Franse troepen het land hadden verlaten werd Willem officieel uitgeroepen tot ‘Redder des Vaderlands’. Niet slecht voor een jongeman van 22 lentes, die aan de vooravond van de oorlog over evenveel militaire ervaring had beschikt als een koorknaap. Het Rampjaar had hem naar een hoger plan geheven.
Willem had zijn land gered, maar al doende was hij de Republiek ontgroeid. Hij had de machtigste vorst van zijn tijd weerstaan, en meer dan dat. In de laatste fase van het Rampjaar had hij de Nederlandse inspanning weten uit te breiden tot een pan-Europese strijd van epische proporties, waaraan de belangrijkste vorsten van zijn tijd meededen, de Spaanse koning en bovenal: de Keizer.
Nadat hij zijn vaderland uit de kaken van de onverzadigbare Zonnekoning had gered, diende zich vanzelf een nieuwe, nog grotere missie aan: het bestrijden van het monster zelf. Half Europa had gebieden aan de Franse koning verloren of vreesde hiervoor, en Willem zou hun leider worden. Was Lodewijk de leeuwenkoning die de Europese vrijheid en de protestantse religie bedreigde, dan was hij de dompteur.
Het bemachtigen van de Engelse kroon was in dit streven een stap, zij het een heel belangrijke. Het was duidelijk geworden dat de oorlog tegen Frankrijk meer geld vergde dan de Republiek kon ophoesten – een gegeven dat de binnenlandse tegenstand tegen de oorlog had aangewakkerd, vooral die van Amsterdam. Ook andere landen waren minder bereid geld voor het grote doel te geven dan Willem. Via de troon kon Willem bij de Engelse schatkist; een jaar na de kroning had het koninkrijk al een van de zwaarste fiscale regimes van heel Europa; alleen de Nederlanders betaalden meer belasting.
In 1689 verklaarde Engeland Frankrijk de oorlog en wist Willem een coalitie te smeden die sindsdien de Grand Alliance is gaan heten. Hierin zaten Zweden, Spanje, Savoye, de keizer, Saksen, de Republiek en Engeland. Deze alliantie was Willems meesterwerk; volgens Henry Kissinger in zijn boek Diplomacy (1994) bestond de revolutionaire vernieuwing erin dat het ‘de grootste coalitie was tegen één macht die het moderne Europa ooit had gezien’.
Waar de bondgenoten talmden, ging Willem hun voor met uitgaven doen en legers uitrusten. Wanneer de Keizer zat te mieren over een paar centen, regelde hij subsidies. Negen jaar lang vertrok Willem aan het begin van iedere lente naar het slagveld, terwijl Mary in Groot-Brittannië supervisie hield en raadpensionaris Antonie Heinsius de Republiek bestuurde. In de Vrede van Rijswijk van 1697 werd Lodewijk gedwongen veel van het door hem veroverde grondgebied weer terug te geven.
Aan beide kanten van de frontlijn was de Rijswijkse vrede ingegeven door uitputting. Niettemin maakte een volgende oorlog spoedig zijn opwachting – ditmaal over de nalatenschap van de kinderloze Spaanse koning Carlos II. De Spanjaard lag op sterven en beide Europese grootmachten, Frankrijk en de Keizer, hadden claims op grond van familiebanden.
Opnieuw drong Willem zich op de voorgrond van de Europese internationale politiek, nu om oorlog te voorkomen. Met Lodewijk kwam hij zelfs tot boedelafspraken, waardoor het Europese machtsevenwicht leek gered. Helaas was Carlos zo onverstandig Spanje in zijn testament toe te wijzen aan Frankrijk, waardoor Lodewijk ineens oppermachtig dreigde te worden. Lodewijk aanvaardde de erfenis en stak de lont aan voor de bloedige Spaanse Successieoorlog (1702-1713).
Willem was tegen deze tijd een diplomatieke makelaar geworden wiens visie vorm had gegeven aan de politiek van tal van Europese staten. Vlak voordat de Spaanse Successieoorlog ontbrandde, kwam hij echter tijdens een ritje te paard ten val en brak hij zijn sleutelbeen. Een gezonde kerel had het overleefd, maar Willems lichaam was afgejakkerd en uitgewoond. Een paar weken later stierf hij, 51 jaar oud.
In Frankrijk was Willems dood aanleiding voor een feestje. Omdat aanhangers van de verdreven Jacobus meenden dat Willems paard was gestruikeld over een molshoop, werd dit herdacht met een jaarlijkse toost op ‘de gentleman met de fluwelen jas’, de mol. De Spaanse Successieoorlog werd gevoerd door de Grand Alliance en afgesloten met de Vrede van Utrecht in 1713. Frankrijk was nog steeds de sterkste macht in Europa. Maar, aldus Kissinger, ‘het zou niet dominant worden. Het Franse eigenbelang werd beteugeld door het eigenbelang van de andere Europese staten.’ Zijn missie had de gebochelde stadhouder-koning overleefd.
Meer weten?
Boeken
‘Willem en Mary zijn misschien wel de meest onderschatte Britse monarchen,’ aldus biograaf Tony Claydon. Dat gaat op voor het Engelse taalgebied, waar Willem te buitenlands wordt bevonden. Het geldt ook voor Nederland, waar hij waarschijnlijk weer te buitenlands is, en met verrassend weinig biografieën is bedeeld. De enige van eigen bodem uit de laatste honderd jaar is Stadhouder-Koning Willem III. Een politieke biografie van Wout Troost (2001). Verder terug in de tijd kom je terecht bij het tweedelige Prins Willem III, de stadhouder-koning (1913-33) van N. Japikse.
Het dunst is William & Mary (2007) van Tony Claydon; het meest toegankelijk, maar ook wat hagiografisch William III and the Defense of European Liberty 1650-1702 (1966) door Stephen Baxter.
Over 1688 en de ‘Glorious Revolution’ is (door Engelsen) heel veel geschreven. Omvattend en gezaghebbend is: The Anglo-Dutch Moment. Essays on the Glorious Revolution and It’s World Impact (1991), onder redactie van Jonathan Israel. Controversieel en erudiet is 1688: The First Modern Revolution (2009) door Steve Pincus.
Over de ‘Hollandse Oorlog’ van 1672-1678 is er Rampjaar 1672. Hoe de republiek aan de ondergang ontsnapte (2009) van Luc Panhuysen. De Negenjarige Oorlog (1688-1697) en de Spaanse Successieoorlog worden beschreven in The Wars of Louis XIV (1999) van John Lynn.
Dit artikel is exclusief voor abonnees