Home Voorpublicatie: Gods schaduw – Alan Mikhail

Voorpublicatie: Gods schaduw – Alan Mikhail

  • Gepubliceerd op: 26 augustus 2020
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Alan Mikhail
Voorpublicatie: Gods schaduw – Alan Mikhail

Het Ottomaanse rijk had een enorme invloed op de wereldgeschiedenis. Het was een bruisend middelpunt van intellectuele activiteit, macht en verlicht bestuur. Leider van de vooruitgang was de almachtige sultan Selim I (1470-1520). Geholpen door zijn moeder Gülbahar, breidde hij het rijk fors uit. Maar eerst moest hij de meedogenloze harem zien te overleven.

Op 10 oktober 1470, in een bed met paarsfluwelen lakens en groen geborduurde kussens in het paleis van Amasya, een dikke honderd kilometer van de Zwarte Zee, beviel Gülbahar Hatun van een zoon. Volgens kroniekschrijvers vond de bevalling plaats op een woensdag, in het begin van de avond. Op hetzelfde moment hield een rondtrekkende soefimysticus met ongekamde haren en een vlassige baard buiten de paleismuren audiëntie voor een klein aantal volgelingen en een aanzwellende groep nieuwsgierigen. Hij had geen weet van de verwikkelingen aan het keizerlijk hof, noch was hij een raadgever of zelfs maar een bekende van Bayezid, de gouverneur van de stad. Toch verkondigde hij wat er volgens hem in het paleis gaande was. ‘Heden wordt er aan dit Amasya hof, waar voorspoed woont, een gelukskind geboren, een uitverkoren zoon die voorbestemd is om gelukzaligheid te bereiken’, aldus de voorspelling van de mysticus. ‘Het schijnsel van de lamp van zijn heerschappij zal de horizonten verlichten; de welriekende geur van zijn voorspoed zal de neusvleugels van de wereldbewoners strelen. Hij zal zijn vader opvolgen als heerser, als beschermer van landstreken in de dynastie van Osman.’

Dit soort geluiden werden in de Ottomaanse wereld wel vaker gehoord. Waarzeggers en wijzen van allerlei slag zwierven door het rijk; ze wisten wat niemand wist en ze konden de toekomst voorspellen. De geboorte van de volgende sultan voorspellen was niet ongebruikelijk in deze branche en men was slim genoeg om het af en toe bij het rechte eind te hebben – in elk geval zo vaak dat de klanten bleven komen. Maar de soefi van Amasya werd al snel specifiek. ‘Op zijn lichaam, gekenmerkt door gelukzaligheid en waar de fortuin huist, zal hij zeven moedervlekken hebben, een koninklijk voorteken. Naar het getal van deze moedervlekken zal hij zeven heersers uit de boosaardige vijanden verslaan; hij zal overwinnen en zegevieren.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De vermelding van het getal zeven was geen toeval. Zeven is in de islam een geluksgetal: de hemel omvat zeven afdelingen, het openingshoofdstuk van de Koran telt zeven verzen en pelgrims lopen zevenmaal rond de Kaäba, de heiligste plek binnen de islam. Maar het allerbelangrijkste was: zeven verwijst naar het aantal klimata, de zeven regio’s waaruit de wereld in de opvatting van destijds bestond – een voorloper van de gedachte dat er zeven werelddelen zijn. De zeven moedervlekken op het lichaam van dit pasgeboren kind betekenden dat hij zou heersen over de hele bekende wereld. Gülbahar slaakte een laatste zucht – de vader van het kind was er zoals gebruikelijk niet bij – waarna vreugde de overhand kreeg en ze niet meer schreeuwde van de pijn maar huilde van blijdschap. Het was een jongetje. Hij kreeg de naam Selim. En hij had zeven moedervlekken.

Gülbahar was een van oorsprong christelijke vrouw uit Albanië. Dat zij de vierde gemalin van prins Bayezid kon worden, onderstreept de groeiende macht van het Ottomaanse Rijk in de vijftiende eeuw – de eeuw vóór de opkomst van de overzeese imperia van Spanje, Portugal, Brittannië en Nederland. In de vijftiende eeuw beheersten de grote mogendheden omvangrijke stukken land en hadden ze het ook op zee voor het zeggen, maar stuurden ze vrijwel nooit schepen naar de andere kant van de oceaan. Op het Euraziatische vasteland had je de machtsblokken van de Chinezen, de Byzantijnen, de Mammelukken, de Venetianen en de Spanjaarden; in Noord- en Zuid-Amerika de Inca’s en de Azteken, en in Afrika het Songhai- en het Mutaparijk.

Voorafgaande aan hun verovering van de Byzantijnse hoofdstad in 1453 kwamen de Ottomanen het huidige Midden-Oosten binnen over land, als nieuwkomers vanuit het oosten. Ze drongen door in gebieden die onder het gezag stonden van Byzantijnen, Mammelukken en Venetianen – weliswaar enkele van de grootste staten ter wereld in die tijd, maar toch bij lange na niet zo machtig als de Chinezen of de Azteken. Albanië was zo’n grensregio tussen grote rijken en het werd voortdurend heen en weer gepingpongd tussen de verschillende machthebbers. Venetië, gelegen aan de noordelijke en oostelijke kust van de Adriatische Zee, kreeg in toenemende mate te maken met Ottomaanse invallen in zijn Albanese gebieden.

Na hun successen in Anatolië, enkele tientallen jaren vóór de inname van Constantinopel, waren de Ottomanen de Dardanellen overgestoken richting Europa. Ze begonnen aan een nieuwe fase van expansie: ze doorkruisten de Balkan, die met steeds meer moeite onder controle gehouden werd door het Byzantijnse Rijk, en drongen door tot in de woeste berglanden van Albanië aan de Adriatische kust. Vanuit hier kon je met koopvaardij- en oorlogsschepen het (handels-)verkeer tussen de Adriatische en Middellandse Zee in de gaten houden. Het was dus een strategische locatie in de strijd tussen Venetië en de Byzantijnen om het Griekse schiereiland en het oostelijk Middellandse Zeegebied.

Zoals voor hen te doen gebruikelijk sloten de Ottomanen overeenkomsten met plaatselijke notabelen. Ze beloofden hun autonomie te respecteren en boden bescherming. Veel Albanezen voelden meer voor de Ottomanen dan voor de Venetianen en ze stemden toe in het betalen van belasting, in natura of in contanten. Door deze Europese gebieden in handen te krijgen, kwamen de Ottomanen niet alleen steeds dichter bij de ultieme hoofdprijs, Constantinopel, ze konden ook de katholieke Venetianen verder onder druk zetten. Veel schermutselingen speelden zich op zee af, maar Albanië vormde een van de belangrijkste strijdtonelen te land.

Waar de Ottomanen Europees grondgebied verwierven, gingen ze ertoe over om inwoners van de veroverde regio’s in hun bestuurssysteem te integreren. Dat gebeurde onder meer via zogeheten devşirme, een instelling die inhield dat christelijke tienerjongens werden opgepakt en overgebracht naar de Ottomaanse machtscentra, waar ze geen contact meer mochten hebben met hun familie. Ze moesten zich bekeren tot de islam, werden materieel in de watten gelegd en kregen een militaire opleiding. Zo ontstond een toegewijd en bevoorrecht kader van Ottomaanse soldaten, een loyale militaire elite.

Maar op de Balkan waren er ook volwassen christelijke mannen die zich uit eigener beweging bij het leger meldden om op die manier hogerop te komen. Voor zover bekend was de vader van Gülbahar zo iemand: hij werd moslim om in het Ottomaanse leger te kunnen dienen. Daarbij probeerde hij zijn kansen op maatschappelijk succes nog te vergroten door zijn dochter als bijvrouw aan Bayezid aan te bieden. Mocht ze een zoon krijgen, dan zou dat ongelofelijk gunstig voor hem zijn. Hij mocht stiekem hopen ooit de grootvader van de Ottomaanse sultan te zijn – wie had dat ooit gedacht van een simpele Albanese soldaat! Ook voor Gülbahar zelf was het een aantrekkelijke stap. Het leven in het paleis was veel comfortabeler dan in het dorp waar ze vandaan kwam (en waar ze het eigendom zijn, niet van een zoon van de sultan maar gewoon van haar man) en bovendien bestond de kans dat ze ooit de moeder van de sultan zou zijn, de belangrijkste vrouw in het hele rijk – zeg maar gerust een van de machtigste vrouwen van de hele wereld.

Vanaf hun geboorte concurreren halfbroers om de troon

Omdat de Ottomaanse sultans en prinsen hun zonen niet bij hun echtgenotes verwekten maar bij bijvrouwen waren alle Ottomaanse sultans zonen van buitenlandse, doorgaans christelijke slavinnen zoals Gülbahar. Gülbahar zal eerst wat verlegen en huiverig zijn geweest; vermoedelijk hebben sommige mede-bijvrouwen haar geholpen om de lastige overstap naar de harem van een prins te maken. Anderen zullen haar het leven zuur gemaakt hebben om hun eigen positie in de rangorde veilig te stellen. Maar uit haar latere levensloop kunnen we opmaken dat Gülbahar haar weg heeft gevonden en dat ze haar kansen maximaal heeft weten uit te buiten.

Vervreemding was een wezenskenmerk van het leven van de Ottomaanse keizerlijke familie. De zeventienjarige Gülbahar had Bayezid nog maar nauwelijks op de binnenplaats van de harem gezien of ze hadden al seks. Wat hij over haar charmes en betoverende schoonheid gehoord had was genoeg om zijn belangstelling te wekken. Voor het overige was de geslachtsgemeenschap tussen meester en bijvrouw een platvloerse en functionele aangelegenheid, waarbij liefde zelden een rol speelde. Sultans en prinsen waren erop gebrand, zoveel mogelijk mannelijke erfgenamen te verwekken om het voortbestaan van de dynastie en daarmee van het rijk te verzekeren, in een wereld waarin de dood – in het kraambed, op het slagveld, door ziekte – heel gewoon was. Maar Bayezid had al drie zoons, dus Gülbahar had reden om te vrezen dat haar eigen zoon, mocht ze die krijgen, niet zijn vaders favoriet zou worden. Hem wachtte het leven van een jongere Ottomaanse prins: bij de geboorte de hemel in geprezen, daarna in het gunstigste geval in weelde vergeten.

Voor de sultan, of voor een sultan in spe zoals Bayezid, was het krijgen van veel zonen een tweesnijdend zwaard. Enerzijds was het de plicht van iedere sultan om een zoon na te laten, want mocht de lijn van Osman uitsterven, dan zou dat het einde van het rijk betekenen. Tegelijk vormde elke nieuwe mannelijke nakomeling van Osman in de meest Darwiniaanse zin een existentiële bedreiging voor zijn vader doordat hij als potentiële opvolger zijn oog wat al te vroeg op de troon zou kunnen laten vallen. Ook voor zijn halfbroers vormde hij een bedreiging. Een bekend gezegde in het Ottomaanse Rijk luidde: ‘tussen prinsen bestaan geen familiebanden’. Vanaf hun geboorte concurreerden halfbroers met elkaar om de troon, waarbij ieder met name door zijn moeder gesteund werd. Binnen de keizerlijke familie was de band tussen moeder en zoon verreweg de belangrijkste, zowel in persoonlijk als in politiek opzicht. Vader bleef op afstand; het systeem zorgde ervoor dat zoons zowel hun vader als hun halfbroers eerder als vijanden dan als familie beschouwden. Sophocles had het niet beter kunnen bedenken.

 

In het Ottomaanse Rijk verliep de troonsopvolging nooit vanzelf. Normaal gesproken was het de oudste zoon die de macht overnam, maar in principe had elke mannelijke nakomeling van Osman daar evenveel recht op. Daardoor gingen de meeste troonsopvolgingen met bloedvergieten gepaard. Ook als een sultan een duidelijke voorkeur had voor een bepaalde zoon vormde dat geen garantie. Dit gold voor Bayezid en zijn halfbroers evenzeer als voor zijn tien zonen. Die kregen van hem dus niet alleen hun amandelvormige ogen maar ook hun moorddadige onderlinge rivaliteit, die door hun moeders nog eens flink werd opgestookt. De zoon die aan het langste eind trok ging met zijn moeder in het paleis wonen, de verliezers werden gedood. De moeders verloren niet alleen hun zoon, maar raakten ook het prestige en de voordelen kwijt die hoorden bij hun status als moeder van een prins – of, beter nog, de sultan. Het gunstigste wat er voor deze vrouwen nog in zat was verbanning naar het paleis in de voormalige Ottomaanse hoofdstad Bursa – een soort rusthuis voor afgedankte moeders van vermoorde prinsen. Al met al een weinig aantrekkelijk vooruitzicht voor elk moeder-en-zoonkoppel.

De harem vormde als het ware een proeftuin voor de meedogenloze politiek van die dagen en was als zodanig zeer geschikt om toekomstige sultans te kweken. De leider van het Ottomaanse Rijk moest een nietsontziende intrigant zijn en een briljant strateeg – om zijn tegenstanders maar te kunnen aftroeven, of dat nu de Venetianen waren, de Safawiden, de Hongaren of zijn eigen broers en zoons. De prins die binnen de harem zijn halfbroers de baas bleef, was het idee, zou het best in staat zijn om als sultan ervoor te zorgen dat de Ottomanen de wereld de baas bleven. Zodra een bijvrouw een zoon had gebaard, was het gedaan met de seks. De simpele regel luidde: één zoon per vrouw.

In de harem van Amasya hadden elke moeder en zoon hun eigen vertrekken, maar ze kwamen de anderen dagelijks tegen in de gangen en de salons. Vrouwen als Gülbahar waren moeder van een mogelijke toekomstige sultan – een status die verantwoordelijkheden, voordelen, kansen en risico’s met zich meebracht. Het belangrijkste voor deze moeders was in de eerste plaats, te zorgen dat hun zoon in leven bleef en ten tweede dat hij een passende opleiding kreeg. Selim was een voorlijk jongetje en in zijn jonge jaren in Amasya leerde hij Ottomaans Turks (de officiële bestuurstaal), Arabisch (de taal van de Koran, onontbeerlijk voor bestudering van de godsdienst) en Perzisch (de taal van literatuur en poëzie). Voorts kreeg hij als prins les in boogschieten, geneeskunde, het schrijven van officiële edicten, en jagen. Daarnaast leerden Gülbahar en haar bedienden hem om te bidden, zich te kleden en zich te gedragen zoals een toekomstig sultan betaamde. In feite was de harem – waar mensen zich vaak de wildste voorstellingen van maken – eerder een opleidingsinstituut dan een luxueus vrouwenverblijf.

Voor afgedankte moeders van vermoorde prinsen is een speciaal rusthuis

Toen Selim geboren werd, was Bayezid al zestien jaar gouverneur van Amasya. Net als in veel andere plaatsen in Anatolië woonden er in Amasya al bijna zevenduizend jaar mensen toen Bayezid arriveerde. Al was Amasya geen handelscentrum en ook niet van groot strategisch belang, het was wel eeuwenlang een centrum van geleerdheid – zo werd in de oudheid de Griekse geograaf Strabo hier geboren – en generaties toekomstige sultans groeiden hier op. Vrijwel alle prinsen, niet alleen degenen die er gouverneur werden, gingen wel een keer naar Amasya om alles wat een sultan moest weten en kunnen in zich op te nemen. De blik was in Amasya altijd op de buitenwereld gericht en in die zin was het vergelijkbaar met de Amerikaanse militaire academie West Point. De toekomstige sultans bekwaamden er zich in staatsmanschap, oorlogsvoering, paardrijden, economie, geschiedenis en bestuurskunde; ook leerden ze omgaan met de onderlinge intriges van ambtenaren of familieleden. Net als in andere plaatsen in Anatolië waren er in Amasya Armeense, Griekse, Bosnische, Joodse, Turkse en andere etnische gemeenschappen ontstaan. In die zin vormde de stad een miniatuurversie van het Ottomaanse Rijk, een ideale oefenplek voor toekomstige sultans. In het almaar kosmopolitischer wordende rijk zorgde de harem ervoor dat niet-Turkse, niet-islamitische en niet-elitaire diversiteit zelfs doordrong tot in de afstammingslijn van de keizerlijke familie.

Als zoon van een moeder uit een ver land, een verre cultuur en een niet-islamitisch geloof voelde Selim diep van binnen hoe etnisch en religieus gemengd het Ottomaanse Rijk was. Al groeide hij op in het provinciale Amasya, hij had de hele vijftiende-eeuwse wereld in het vizier. En al was het allerminst zeker dat hij ooit op de troon zou belanden, dankzij Gülbahar wist Selim als tiener precies hoe zijn weg in de wereld buiten de harem zou moeten vinden. Zelfs op jonge leeftijd werden Ottomaanse prinsen al behoedzaam blootgesteld aan het ragfijne en gevaarlijke spel van de vroegmoderne diplomatie.

De harem van Bayezid was weliswaar luxueus ingericht maar het was er behoorlijk druk met zevenentwintig kinderen, verscheidene echtgenotes en een hele stoet bijvrouwen. Van zijn tien zonen kwamen de nummers twee, drie en vier naar voren als mogelijke troonpretendenten: Ahmed, Korkud en Selim. De oudste, Abdullah, stierf op achttienjarige leeftijd in 1483 en de andere zes kwa- men niet verder dan onbeduidende gouverneursbaantjes her en der in Anatolië. Net als Selim waren Ahmed en Korkud in Amasya ter wereld gekomen als zoon van een bijvrouw, respectievelijk in 1466 en 1467. Ze kregen in de harem allemaal dezelfde opleiding in talen, filosofie, godsdienst en de krijgskunst.

Vermoedelijk zag Bayezid Ahmed direct al als zijn opvolger, maar later werd deze zeker de favoriet – misschien omdat hij de oudste overgebleven zoon was, misschien ook omdat Bayezid hem gewoon het meest geschikt vond. Hoe dan ook, Ahmed werd veel eerder dan zijn broers door zijn vader bij staatszaken betrokken. Als jongen woonde hij al vergaderingen bij, hij verzamelde een groep raadslieden om zich heen en knoopte banden aan met hoge militairen. Ondanks deze voordelen, of misschien juist wel door zijn bevoorrechte positie, werd Ahmed lui, dik en sloom. Volgens een Griekse bron uit de zeventiende eeuw ‘gaf Ahmed alleen om eten, drinken en slapen’. Hij genoot van het goede leven in het paleis en zag de troon eerder als iets waar hij van nature recht op had dan als iets dat hij op zijn jongere broers zou moeten bevechten.

Korkud was van de drie de grootste boekenwurm. Zoals je vaker ziet bij cognitief ingestelde kinderen met een dominante broer of zus boven zich, zat hij liever stilletjes in zijn kamer dan bij vergaderingen of militaire exercities. Volgens dezelfde Griekse bron ‘hield Korkud zich uitsluitend bezig met literatuur; voor andere zaken had hij geen belangstelling’. Hij las graag poëzie en schreef een aantal verhandelingen over esoterische theologische onderwerpen. Korkud werd veel vromer dan zijn broers; hij neigde ernaar, de wisselvalligheden van het lot filosofisch te bezien en te aanvaarden. Als Allah wilde dat hij sultan zou worden, dan zou hij sultan worden. In zijn jeugd streefde Korkud niet naar wat hij als oppervlakkigheden beschouwde en hij hield zich zoveel mogelijk verre van staatszaken.

Al op jonge leeftijd had Selim de verschillen tussen zijn broers scherp in de gaten. Hij zag zijn kans om zich te onderscheiden door als het ware tussen hen in te gaan staan: vernuftig en politiek als Ahmed, nadenkend en ruimhartig als Korkud. Maar anders dan Ahmed was hij niet lui, en anders dan Korkud trok hij zich niet terug boven zijn boeken. Volgens de hierboven al geciteerde Andrea Gritti was hij als jongetje ‘woester en geslepener dan zijn broers […] uitermate goedgeefs en tegelijkertijd een oorlogshitser’ – geen slechte eigenschappen voor iemand die hoopte ooit aan het hoofd van een wereldrijk te staan. En al lag hun strijd om de macht nog ver in het verschiet, de zonen van Bayezid kregen een hartgrondige hekel aan elkaar. Als wilde jongetjes zaten ze in de harem al achter elkaar aan, als volwassen mannen zouden ze elkaar met hun legers alle hoeken van Anatolië laten zien.

Het overlijden van Mehmet in 1481 betekende voor de Europeanen een welkome, zij het tijdelijke onderbreking van de Kruistochten tegen hun islamitische vijanden waartoe ze zich van tijd tot tijd verplicht voelden, bijvoorbeeld na 1453 – hoewel toen, als zo vaak, dat plichtsgevoel niet tot daden had geleid, omdat de Europese mogendheden het niet voor elkaar kregen om een fatsoenlijke krijgsmacht op poten te zetten. En meer praktisch gesproken, nu het Armageddon was afgewend viel er misschien weer te onderhandelen over de – aanzienlijke – financiële verplichtingen van talrijke Europese leiders aan het Ottomaanse Rijk.

Terwijl men in Europa zijn geluk niet op kon dreigde er in het Ottomaanse Rijk chaos en heerste er een crisisstemming. De strijd om de opvolging, die altijd volgde op het overlijden van een sultan, was nog maar net begonnen. Als tienjarige zou de opmerkzame en slimme Selim dit dramatische schouwspel zich voor zijn ogen zien voltrekken en hij zou er veel van leren, over politiek en geweld en ook over zijn eigen familie.

Dit artikel is een bewerking van het eerste hoofdstuk uit Gods schaduw. Hoe sultan Selim I de loop van de geschiedenis bepaalde door Alan Mikhail (vertaald door Arian Verheij, 544 p. Athenaeum – Polak & Van Gennep,  € 35,-). Alan Mikhail is hoogleraar Geschiedenis aan Yale University. Hij doet onderzoek naar de vroegmoderne islamitische wereld, het Ottomaanse rijk en Egypte. Gods schaduw is het eerste boek van zijn hand dat in het Nederlands wordt uitgegeven en verschijnt 8 september.

 

 

 

 

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 9-2020