Enthousiast traden duizenden Nederlandse soldaten in de Tweede Wereldoorlog vrijwillig toe tot de Waffen-SS. Maar na de confrontatie met de ellende aan het oostfront kregen ze vaak spijt. ‘Zaten we maar weer veilig in Holland bij moeder de vrouw.’
Ongeveer 25.000 Nederlanders dienden tijdens de Tweede Wereldoorlog vrijwillig als soldaten in de Waffen-SS. Volgens het populaire beeld waren zij onvoorwaardelijke collaborateurs en fanatieke moordmachines, die tot hun laatste snik vochten voor Adolf Hitler en zijn ‘Duizendjarige Rijk’. Maar onderzoek op basis van dagboeken levert een gevarieerder beeld op van deze Nederlandse SS-soldaten. Lang niet alle vrijwilligers waren overtuigde nationaal-socialisten en op hun aanvankelijke enthousiasme volgde vaak ontgoocheling.
Meer lezen over de Tweede Wereldoorlog? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
De vrijwilligers hadden uiteenlopende motieven om dienst te nemen. Kort na de Duitse inval in Nederland, in mei 1940, begon de bezetter ‘Germaanse’ jongemannen te werven voor de Waffen-SS, die samen met de reguliere Duitse Wehrmacht vocht aan alle Europese fronten. Aanmelding leek sommige Nederlanders geen onlogische stap. Het eigen vaderland was dan wel bezet, maar de Duitsers leken aanvankelijk zo kwaad nog niet. Wellicht kon Nederland binnen de ‘nieuwe orde’ een rol van betekenis spelen; in de decennia daarvoor had het vrijwel geen macht meer bezeten op het politieke wereldtoneel. Van de gevluchte koningin Wilhelmina werd gezegd dat zij haar eigen volk in de steek had gelaten. Misschien waren monarchie en democratie wel geen geschikte regeringsvormen en hadden die hun langste tijd gehad. Was de snelle capitulatie niet een bewijs dat het de Nederlandse bevolking aan strijdlust ontbrak?
Ontevreden jonge mannen
Voor wie zo redeneerde, kon het nationaal-socialisme een ideaal lijken dat het waard was om voor te vechten. Door de kant van de overwinnaar te kiezen konden ontevreden jonge mannen zich afzetten tegen de politiek van de voorgaande jaren. Eén vrijwilliger schreef bijvoorbeeld in zijn dagboek: ‘Het is ons volk de laatste jaren te goed gegaan. Van den groten kapitalist tot den kleinsten arbeider hadden zij allen één Ideaal: de Gulden, het gouden kalf! Niet een arbeider was het voorbeeld, maar een rentenier.’
Een andere vrijwilliger schreef dat zijn keuze voor de Waffen-SS het logische gevolg was van zijn politieke opvattingen: ‘Ik had, en heb, het volste vertrouwen in de Führer en ben er ten volle van overtuigd dat wij deze oorlog tot het door ons gewenste einde zullen voeren.’
Veel vrijwilligers voelden zich aangetrokken tot militair vertoon
Politieke overtuiging ging soms hand in hand met opportunisme, zo blijkt bijvoorbeeld uit onderstaand fragment:
‘Wanneer ik mijzelf thans de gewetensvraag voorleg waarom ik eigenlijk nationaalsocialist werd, dan moet ik erkennen dat hierin ook onbewust materiële redenen invloed hebben uitgeoefend. Op een bepaald moment moet ik bij mezelf overwogen hebben dat het nationaalsocialisme de toekomst in handen had. Wilde ons volk er de vruchten van plukken, dan hadden we te zorgen er als de kippen bij te zijn. Mijn persoonlijk belang ging met dat van het volk parallel. […] Ik hechtte er waarde aan opbouwend en organiserend te werk te kunnen gaan en dit dacht ik meermaals te vinden in de lijn van de “nieuwe orde”.’
Veel vrijwilligers voelden zich aangetrokken tot militair vertoon. ‘Op het Schuttersveld gekeken naar het exerceren van een Duitse compagnie. Grandioos was het!’ noteerde een van hen in zijn dagboek. Een ander schreef dat hij en zijn medevrijwilligers apetrots waren op de uniformen die ze tijdens de opleiding in een kazerne in de Elzas kregen uitgereikt: ‘Hoe bekeken we ons in de grote spiegels van het waslokaal.’
Fanatieke soldaten
De meeste Nederlandse SS-vrijwilligers meldden zich aan vanaf de zomer van 1941, toen Hitlers invasie van de Sovjet-Unie was begonnen. De overtuiging dat het communisme bestreden moest worden was een veelvoorkomende motivatie, ook voor vrijwilligers die verder niets te maken wilden hebben met het nationaal-socialisme. Sommigen voelden een zekere groepsdruk om mee te doen met vrienden; anderen wilden de sleur doorbreken of zich afzetten tegen ouders die anti-Duitse sympathieën hadden. Er was ook een groep vrijwilligers met justitiële problemen, voor wie dienst nemen in de Waffen-SS een uitvlucht was. De bevelhebbers van de Waffen-SS meenden dat boeven uitstekende soldaten konden worden.
Wat hun beweegredenen ook waren, uiteindelijk droegen de Nederlandse vrijwilligers het uniform van de SS
Verder moet een categorie vrijwilligers niet over het hoofd worden gezien: mannen die dienst namen vanwege gebrek aan inkomsten of voedsel voor zichzelf en hun familie. Dit laatste kwam met name voor tijdens de hongerwinter van 1944-1945. Zo schreef een vrijwilliger in zijn dagboek: ‘8 februari 1945. Met 20 mannen van het station naar de SS vertrokken. Deze 20 waren bij de SS gekomen vanwege de honger welke er de laatste maanden in het westen was.’
Wat hun beweegredenen ook waren, uiteindelijk droegen de Nederlandse vrijwilligers het uniform van de SS. En dat had verstrekkende gevolgen. Eerst kregen zij enkele maanden lang een harde militaire opleiding, waar ook politieke scholing een belangrijk bestanddeel van was. Zo werden de rekruten omgevormd tot fanatieke soldaten. Vervolgens werden ze naar het oostfront gestuurd en raakten ze betrokken bij een ideologische oorlog zonder genade. Sommigen verbaasden zich over het gemak waarmee ze zich na de eerste frontervaringen aanpasten aan de nieuwe situatie, waarin afschuwelijke taferelen gewoon waren: ‘Een huivering loopt over je rug als je een paar honderd dode Russen ziet, omdat je verder alleen het lijk van een overleden familielid hebt gezien. Later werd het gewoon.’
Wraaklust
De eerste Nederlanders die in juni 1941 aan het oostfront verschenen, werden direct geconfronteerd met het sneuvelen van hun commandant, Hilmar Wäckerle. Een van hen schreef: ‘Wäckerle gevallen. De verslagenheid is groot. Met de Russen, die ons vandaag in handen vallen, wordt geen pardon gemaakt, totdat een bevel ons weer tot de orde roept.’ Het executeren van krijgsgevangenen was voor de SS’ers een logische en binnen de context wellicht onvermijdelijke reactie op de dood van hun commandant. Het was de Nederlanders ook direct duidelijk wat men van de Russische vijand kon verwachten: ‘In Husyatin [in Oekraïne, red.] vonden wij de verminkte lijken van twee kameraden, afgesneden geslachtsdelen, oren, uitgestoken ogen enz. Onze woede kende vanzelfsprekend geen grenzen meer, en het gevolg was dat alle gevangenen werden neergeknald.’
Bij sommige vrijwilligers leidde wraaklust ertoe dat zij met het grootste gemak participeerden in genocide op de Joodse burgerbevolking. Militaire eenheden raakten verwikkeld in het moorddadige werk dat achter de frontlinies werd verricht door de Einsatzgruppen. Uit een dagboekfragment blijkt dat Nederlandse vrijwilligers begin juli 1941 meededen aan moordpartijen in de Oekraïense stad Ternopil: ‘Vergeten heb ik nog te vertellen hoe mooi het was om in Tarnopol een opperrabbijn aan de toren van zijn synagoge op te hangen en toen de synagoge in brand te steken.’
Naarmate de oorlog vorderde kregen scepsis, teleurstelling en angst de overhand bij de Nederlandse vrijwilligers
Een andere vrijwilliger beschrijft wat er gebeurde nadat de Waffen-SS de havenstad Mariopol had ingenomen: ‘[De] mooiste buit die wij ons hadden kunnen dromen was wel de 13.000 Joden die levend in onze vingers kwamen, maar er natuurlijk niet meer levend uit kwamen.’ Toch lijkt directe betrokkenheid van Nederlanders bij de Holocaust aan het oostfront incidenteel te zijn geweest.
Hoop op ‘superwapens’
Naarmate de oorlog vorderde kregen scepsis, teleurstelling en angst de overhand bij de Nederlandse vrijwilligers. Soms was dat al snel na indiensttreding het geval. Een soldaat die in augustus 1941 aankwam in het opleidingscentrum in de Poolse stad Debica schreef: ‘Ik had een ellendig gevoel over mij en ik geloof dat de meesten van ons er heel wat voor overgehad zouden hebben wanneer ze weer veilig in Holland bij moeder de vrouw hadden gezeten.’
Dagboeken bevatten met het verstrijken van de tijd steeds vaker aantekeningen over kameraden die sneuvelden. De angst om hetzelfde lot te ondergaan groeide. Zo noteerde een vrijwilliger in oktober 1941: ‘De Roo is dood. Ook op deze dag is nog een Hollander De Wekker door een granaatsplinter gedood. We waren zwaar geslagen en we zeiden elkaar: hier komt niemand meer levend vandaan.’
Een ander beschreef zijn gevoelens in februari 1944, toen zijn verlof in Nederland was afgelopen: ‘Ik ga terug naar het front. Ik betwijfel echter of ik ditmaal levend terug zal keren.’ Sommigen werd de spanning te veel: ‘Ik lag nog op bed en daar hoorde ik reeds dat wat gebeurd was. Ja hoor er was er weer één zijn leven zat en had zich ’s nachts aan de verwarmingsbuizen opgehangen. Doen wat je niet laten kan denk ik maar.’
Van onvoorwaardelijk vertrouwen in het nationaal-socialisme en een uiteindelijke overwinning voor Duitsland was aan het einde van de oorlog bij vrijwel niemand meer sprake. Sommigen bleven nog wel hoop houden dat door het naziregime beloofde ‘superwapens’ het tij nog konden keren. ‘Men fluistert over een geheim chemisch wapen dat tot het laatst bewaard wordt en alleen in de allerhoogste nood zal ingezet worden, dan echter de oorlog de laatste beslissende wending zal geven,’ schreef een SS-vrijwilliger in zijn dagboek.
Zelfs in maart 1945 geloofde hij nog in de overwinning:
‘Desondanks heeft Engeland Holland niet kunnen bevrijden, en het zal ook nooit meer kunnen. Nog weinige dagen en de zegevierende Duitse SS en Weermacht divisies zullen de Britten er vlugger uit jagen als zij erin gekomen zijn, al zullen er heel wat minder Britten weg te jagen zijn dan er in september van het vorig jaar kwamen. Engelands uur heeft geslagen, zijn dood aangekondigd. Pas op Britannia, de wende is daar!’
Verkeerde paard
Het bericht dat Adolf Hitler het leven had gelaten sloeg ook de allerlaatste hoop de bodem in. Weinig Nederlandse vrijwilligers wilden zichzelf de dood in jagen voor een verloren zaak. Persoonlijke overleving woog zwaarder dan ideologie. Maar ze hadden geen andere keus dan door te vechten, want de rangen van de SS konden niet zomaar worden verlaten. Zoals een van hen na de oorlog verklaarde: ‘Je zat in dat schuitje. Je dacht: hoe kom ik er weer uit? Hoe kom ik weer thuis?’
De Nederlandse vrijwilligers bleken ‘op het verkeerde paard te hebben gewed’ en moesten daar na de Duitse nederlaag de prijs voor betalen. Hun lot lag in de handen van de overwinnaars. De tribunalen en bijzondere gerechtshoven die in Nederland werden belast met het berechten van collaborateurs, veroordeelden uiteindelijk circa 6800 Nederlandse SS-soldaten. De meesten werden voornamelijk aangeklaagd voor het feit dat zij ‘in vreemde krijgsdienst’ waren getreden en kregen in de regel tussen de vijf en tien jaar gevangenisstraf opgelegd.
De strafmaat werd verhoogd wanneer er sprake was van verzwarende omstandigheden – bijvoorbeeld als een verdachte vóór de oorlog officier in het Nederlandse leger was geweest. Gevangenisstraffen van tien, vijftien of twintig jaar waren in zulke gevallen niet uitzonderlijk. Enkele veroordeelden kregen levenslang. Ook gebeurde het wel dat een voormalige SS-soldaat het doodvonnis tegen zich hoorde uitspreken, maar in de praktijk werd dit zelden uitgevoerd. Door grootschalige gratieverlening werden de straffen vanaf 1948 teruggebracht tot gematigder proporties.