Er is halsreikend uitgekeken naar deze levensbeschrijving van Joseph Antoine Marie Hubert Luns (1911-2002), de langst dienende minister van Buitenlandse Zaken van Nederland (1952-1971) en tevens de langst dienende secretaris-generaal van de NAVO (1971-1984). Het werk, zojuist verschenen onder de titel Luns. Een politieke biografie, stond al geruime op de verlanglijst van de auteur, emeritus (bijzonder) hoogleraar Albert E. Kersten.
Deze Leidse diplomatiek historicus heeft nooit onder stoelen of banken gestoken dat hij een bewonderaar is van de KVP-politicus (van wie hij een portret in zijn werkkamer had hangen). En al evenmin verhulde hij dat het de bedoeling is van zijn mede door het ministerie van Buitenlandse Zaken gefinancierde boek om te komen ‘tot een herziening van het beeld van deze omstreden politicus’. Kersten was er al lang van overtuigd dat er ‘het nodige valt af te dingen op het beeld van Luns als een aartsconservatieve Atlanticus en niet-pro-Europese nationalist’.
Evenzeer werd er uitgekeken naar deze biografie door degenen die een minder rooskleurig beeld hebben van Luns. Zij moesten immers verdragen dat de Leidse hoogleraar jarenlang als enige toegang had tot het archief van Luns en diens dagboeken. Onder hen leefde de hoop dat het archief meer licht zou werpen op de heikele kwesties die zich tijdens de loopbaan van Luns hebben voorgedaan.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Hun belangstelling was derhalve minder gericht op zijn strategie tegen het Franse streven naar een ‘Europe des nations’, maar meer op mogelijke onthullingen over het controversiële optreden van Luns tijdens de dekolonisatie van Nieuw-Guinea in de jaren 1957-1962, over zijn ambivalente relatie met het koningshuis – en prins Bernhard in het bijzonder, over zijn aanvankelijk ontkende lidmaatschap van de NSB (als symbool van een hang naar reactionair totalitarisme, à la de door hem bewonderde Portugese dictator Salazar), en over zijn hardnekkig volgehouden vete met de journalist Willem Oltmans, die altijd heeft geclaimd dat zijn professionele bestaan is getorpedeerd door machinaties van Luns.
Wij geïnteresseerde lezers hoeven derhalve slechts na te gaan in hoeverre zowel de verwachtingen van de auteur als die van Luns-criticasters door dit boek worden ingelost.
Eerst de kwestie-Nieuw-Guinea. Het ging hierbij om het laatste restje koloniaal Nederland, dat werd bewoond door Papoea’s en waarop de door Nederland gehate Indonesische leider Soekarno aanspraak maakte. De Nederlandse regeringen, van Drees tot De Quay, met Luns voorop, wilden Nieuw-Guinea ten koste van alles behouden. Uiteindelijk werd ons land door de Verenigde Staten gedwongen het gebied op te geven, tot ontsteltenis van Luns, die de Tweede Kamer aanvankelijk had gemeld dat Amerika had toegezegd Nederland militair bij te staan tegen de ‘gangster’ Soekarno.
Kersten volgt bij de beschrijving van de diplomatieke verwikkelingen rond deze kwestie (net als in zijn eerdere publicaties over dit onderwerp) vrij nauwgezet de voetstappen van Luns, en tot op zekere hoogte ook diens perspectief. Ondanks het feit dat Luns ‘verkeerde interpretaties’ en ‘intransigente politiek’ krijgt aangewreven, worden criticasters van het Nieuw-Guinea-beleid in het boek meer dan eens (blijkbaar onbewust) ‘tegenstanders’ genoemd en is er sprake van ‘groepsvorming’ binnen het kabinet als er vraagtekens worden geplaatst bij het eigenmachtig optreden van Luns.
Desalniettemin krijgt men een gedetailleerd beeld van de politiek-diplomatieke gang van zaken. Zoals reeds eerder was gebleken uit studies over de regering-De Quay vertolkte Luns aanvankelijk de opvatting van het gehele kabinet alsmede van de meerderheid der Tweede Kamer: Nieuw-Guinea moest onder Nederlands toezicht blijven. Pas later – toen de regering-Kennedy aantrad, De Quay zijn twijfels meer ruimte gaf, en de ARP omzwaaide (na een vernietigend rapport door de jonge Barend Biesheuvel, dat ongenoemd blijft) – werd Luns een roepende in de koloniale woestijn.
Helaas geldt dat scherpe beeld niet voor de cultuurhistorische context van een en ander. Het lijkt in dit boek alsof Nieuw-Guinea louter een diplomatieke kwestie was, waarbij af en toe een journalist of ondernemer zich bemoeide met de inspanningen die Luns zich getroostte voor het vaderland. Zulks is niet het geval. Het debacle van Nieuw-Guinea had aanzienlijke betekenis voor de culturele en politieke verhoudingen in Nederland. Het is dan ook jammer dat er geen enkele verwijzing is naar werken die het optreden van Luns in een breder perspectief plaatsen (zoals Arend Lijpharts The Trauma of Decolonization. The Dutch and West New Guinea uit 1966 en Tegels lichten van H.J.A. Hofland uit 1972).
Even jammer is dat Kersten zijn handen niet brandt aan de verhouding tussen Luns en prins Bernhard. Sterker nog: hij doet niet eens een poging klaarheid te brengen in de geruchten dat Luns in de oorlog vanuit Portugal de contacten verzorgde tussen Bernhard en diens familie in Duitsland.
Evenmin noemt hij dat de prins-gemaal volgens een memo aan president Kennedy aan de Amerikanen meldde dat hij ‘de politiek van Luns ten aanzien van Indonesië beschouwde als volstrekte dwaasheid’, en ook niet dat Luns zijn vriend H.A. Lunshof, hoofdredacteur van Elsevier, onder de kop ‘Het verraad’ een stuk liet schrijven waarin werd gesuggereerd dat Bernhard plannen smeedde voor een ‘tegenregering’ om Luns te val te brengen.
Kersten schrijft doodleuk: ‘Ook met prins Bernhard was de verstandhouding goed gebleven, ook al beweerde de prins in 2004 het tegendeel’ – dat ‘in 2004’ slaat op het afscheidsinterview dat Bernhard gaf aan de Volkskrant. Kersten zegt dus dat de prins hierin loog.
Al evenzeer vermijdt Kersten de pijnpunten als het gaat om Oltmans, die door Luns als ‘een landverrader’ werd beschouwd. De even exuberante als narcistische journalist vocht een levenslange vete uit met Luns, maar krijgt slechts tien vermeldingen, en wordt losjes afgedaan als ‘de man achter een campagne voor een parlementaire enquête naar het Nieuw-Guinea-beleid in NRC Handelsblad en weekbladen als Vrij Nederland en De Groene’. Dat Oltmans later onder meer door toedoen van Lubbers en koningin Beatrix grote sommen smartengeld kreeg aangeboden voor een bedenkelijke behandeling door ‘de overheid’ (lees: Luns) blijft onvermeld.
Even zonderling is overigens het gemis aan vermelding van een boek dat Luns zelf zo’n beetje als zijn memoires beschouwde, Gelooft u mij, het was een genoegen. Herinneringen verteld aan Pierre Huyskens (1988), en diverse andere titels over Luns, in het bijzonder de talrijke portretten van Luns in de media, bijvoorbeeld het kritische, maar ook behoorlijk goed geïnformeerde stuk van Aart Brouwer in De Groene Amsterdammer uit 1995. Grappig is dat tevens Luns enige eigen publicatie Present et avenir des relations atlantiques uit 1975 nergens wordt besproken.
Is Kersten erin geslaagd ‘het bestaande beeld’ van Luns bij te sturen? Nou nee. Voor de liefhebber van het diplomatieke spel op de vierkante meter valt goed te volgen dat Luns zich met groot gemak bewoog op het wereldtoneel. Voor degene die Luns wil begrijpen in een breder historisch kader houdt Kersten (duidelijk sterker als bronnenvorser dan als geschiedschrijver) zijn ultraconservatieve held te dikwijls te opvallend uit de wind.
Albert Kersten
Luns. Een politieke biografie
693 p. Boom, € 39,90