In Rotterdam vond in 1938 een gruwelijke aanslag plaats op een Oekraïense politicus. In het overspannen politieke klimaat speculeerden kranten volop over de dader. Dat kon in elk geval geen Nederlander zijn, meenden ze. Want het kwaad kwam uit het buitenland.
Het was mooi zonnig weer op maandag 23 mei 1938. Op de Coolsingel in Rotterdam was het rond lunchtijd dan ook erg druk. Onder de mensenmenigte bevond zich een man die een doos met chocolaatjes droeg. Hij had zojuist de lobby van Hotel Atlanta verlaten en passeerde om veertien minuten over twaalf café Sandeman en bioscoop Lumière. Op dat moment ontplofte er een bom. Het was een zware klap: tientallen ruiten sneuvelden en tot op honderden meters afstand was de explosie hoorbaar. Als door een wonder vielen er maar vijf slachtoffers. Er waren twee lichtgewonde dames, twee zwaargewonde heren en één dode: de man met de chocolaatjes. Zijn lichaam was ‘volkomen aan stukken gereten’, rapporteerde De Telegraaf die avond. ‘Het heele trottoir was donkerrood van het bloed.’
Spanningen in Europa
De bomontploffing leidde tot grote opschudding. Was het een ongeluk? Of een aanslag? En wie was het slachtoffer? De politie wist alleen te melden dat het slachtoffer een doos bij zich had gehad, ‘grootendeels beplakt met gekleurd papier’ met een ‘Oost-Europeesch aandoend patroon’. En in de kleding van het dodelijk slachtoffer had ze een paspoort aangetroffen op naam van Josef Nowak, wonende te Berlijn. Passanten hadden bovendien kort voor de ontploffing twee mannen ‘een vreemde taal’ horen spreken op de Kruiskade. Pers en publiek trokken al snel de conclusie dat de Nederlandse rust van buitenaf was verstoord. De steeds sterker oplopende spanningen in Europa lieten Nederland niet langer ongemoeid.
Er zat aanvankelijk weinig schot in het politieonderzoek. En toen navraag bij de Duitse autoriteiten uitwees dat het paspoort op naam van Josef Nowak vals was, verloren de rechercheurs ook hun belangrijkste aanknopingspunt. Maar de politie had wel iemand op het bureau zitten die mogelijk meer wist. Het ging om een man die op de dag van de bomexplosie naar de kamer van ‘Nowak’ in Hotel Atlanta had gebeld. Een receptionist had hem te woord gestaan, zonder te melden dat ‘Nowak’ dood was, en had de politie doorgegeven dat ene Ladislav Bora op zoek zou zijn naar het dodelijk slachtoffer en later die dag per vliegtuig vanuit Wenen op vliegveld Laakhaven zou aankomen.
De schade na de aanslag op de Coolsingel, 23 mei 1938.
De politie had hem daar opgewacht en mee naar het bureau genomen, maar Bora zweeg. Pas de volgende dag, na een confrontatie met een foto van de resten van het slachtoffer, verbrak hij zijn stilzwijgen. Hij stelde zich voor als Władysław Baranowski en vertelde dat de dode eigenlijk Jevhen Michaelovich Konovalets heette. Hij kende het slachtoffer goed: beiden woonden in Rome en waren leidende figuren in de Organisatie van Oekraïense Nationalisten (OON), die een groot en onafhankelijk Oekraïne nastreefde.
Mocht de politie nog rekening hebben gehouden met een tragisch ongeluk, dan kon deze theorie nu aan de kant worden geschoven. Er woedde al ruim twintig jaar een ingewikkelde machtsstrijd in Oekraïne, en gezien Konovalets’ prominente positie hierin was het waarschijnlijk dat hij het slachtoffer was geworden van een gerichte aanslag. Hij was naar Rotterdam gekomen omdat hij er een afspraak had gehad met ‘een vertrouwensman’, vertelde Baranowski verder. Het was waarschijnlijk deze persoon geweest ‘die hem op de een of andere manier een helsche machine in handen heeft gegeven’.
Het heele trottoir was donkerrood van het bloed
De vertrouwensman sprak Oekraïens, verklaarde Baranowski verder, en noemde zich ‘Walouc’. Dit was alles wat hij van hem wist. De Rotterdamse politie informeerde direct bij buitenlandse collega’s wie deze man kon zijn en kreeg daarbij vooral veel steun van de Gestapo. Dat de geheime dienst van nazi-Duitsland zo behulpzaam was, verbaast overigens niet: de grootste tegenstander van de OON was de Sovjet-Unie, en de ontmaskering van een complot van Stalin zou de nazipropaganda niet ongelegen komen.
De Rotterdamse politie en de Gestapo achtten het al snel het meest waarschijnlijk dat Konovalets was omgebracht door de ‘OGPOe’, de gevreesde buitenlandse arm van het Volkscommissariaat voor Binnenlandse Zaken van de Sovjet-Unie, oftewel de voorloper van de KGB. Let wel: het betrof hier niet meer dan een vermoeden; hard bewijs was er niet. Maar toen dit bijna een week na de dodelijke explosie naar buiten lekte, werd het door de pers al bijna als vaststaand feit gepresenteerd, vergezeld van paranoïde analyses van de Sovjet-Unie. Algemeen Handelsblad drukte haar lezers bijvoorbeeld op het hart dat ‘scherpe waakzaamheid’ geboden was.
‘Tataarsche onverschilligheid’
De OGPOe had al eerder aanslagen in Nederland voorbereid, wist de krant, en had ‘luisterposten’ in de arbeidersbeweging. De Tijd analyseerde het karakter van de ‘terroristen’ als ‘cynisch, met tataarsch-fatalistische onverschilligheid tegenover menschenlevens’. En Het Vaderland concludeerde uit de vermoedens omtrent de toedracht op de Coolsingel dat ‘men te Moskou alle middelen goed vindt, als ze maar tot het doel leiden: verzwakking van den vijand’.
Officier van Justitie W.H. Wilbrennink onderzoekt de ontplofte bonbondoos.
De manier waarop de kranten reageerden, is tekenend voor het Nederland van kort voor de Tweede Wereldoorlog. Bij alles wat de rust in de samenleving verstoorde werd direct in alle toonaarden benadrukt dat het kwaad uit het buitenland kwam, dat het ‘on-Nederlandsch’ van aard was. Op vergelijkbare wijze werd bijvoorbeeld geduid dat kleine groepen Nederlanders extreme ideologieën als communisme en nationaal-socialisme aanhingen.
Er werd vaak over deze politieke stromingen gesproken als besmettelijke ziektes, waarvan de ziektekiemen van grote afstand kwamen aanwaaien en hier weerloze elementen in de samenleving besmetten. Eind 1936 constateerde de Centrale Inlichtingendienst, de voorloper van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bijvoorbeeld dat het Nederlandse volk weliswaar overwegend ‘kerngezond’ was, maar droeg men de politie wel op ‘met onverpoosden ijver’ te blijven letten op mogelijke besmettingen. Het meest vatbaar voor ‘vreemde smetten’ waren ‘de lieden, die door gebrek aan stevige beginselen en echt nationaal besef, geen weerstand kunnen bieden aan den gevaarlijken aanval van de besmettingsbacil – het zijn die soort menschen, die wel bewondering hebben voor een Duitschen majoor, maar weinig voelen voor een Hollandschen milicien – of lieden, die gretig luisteren naar de brallende en misleidende taal van een Russischen agitator, maar het oor sluiten voor de verstandige woorden van hun eigen pastoor of predikant.’
De Rotterdamse politie krijgt steun van de Gestapo
Nederland probeerde zo – voor het gevoel tenminste – de onrustbarende ontwikkelingen van elders in Europa zo veel mogelijk buiten de deur te houden. Men sloot er niet de ogen voor, zoals lange tijd door historici is beweerd, maar beschouwde wat er in de Sovjet-Unie, Duitsland en andere landen gebeurde als uitingen van ziekte en verderf, waar Nederlanders ‘van nature’ tegen bestand waren. Maar het was natuurlijk de vraag hoelang dit zo zou blijven. In Duitsland was ook lange tijd niets aan de hand geweest, maar had de ontwrichtende nasleep van de Eerste Wereldoorlog ertoe geleid dat de natuurlijke afweer van de bevolking was verzwakt, en daarom waren veel Duitsers vatbaar geworden voor de lokroep van extreme politieke ideologieën.
Vrees voor de toekomst
Op vergelijkbare wijze had in Rusland in 1917 de revolutiebacil kunnen toeslaan. En ook in het verarmde Spanje hadden extremistische ideologieën om zich heen kunnen grijpen, met alle gevolgen van dien: in 1936 was er een burgeroorlog uitgebroken. ‘Het zenuwgestel der menschen in Spanje is in de war gebracht,’ schreef De Tijd op 18 juni 1937. De krant waarschuwde dat er een groot risico bestond dat de infectie verder om zich heen zou grijpen en heel Europa ‘door een ontzettenden waanzin’ bevangen zou raken.
Vlak na de ontploffing van de bom stromen de nieuwsgierigen toe. Er rukken drie ambulances uit en de politie zet de Coolsingel af.
Bij verschillende gebeurtenissen in de jaren dertig wordt zichtbaar dat onder de analyses van het verderfelijke buitenland de vrees schuilging dat Nederland vroeg of laat een soortgelijke richting op zou gaan. Deze angst is bijvoorbeeld af te lezen aan de bijzonder verontruste reacties op de honderden Nederlanders die gehoor gaven aan de oproep van de Sovjet-Unie om in de Spaanse Burgeroorlog (1936-1939) te gaan vechten: zouden zij daar een opleiding als stoottroep van de wereldrevolutie krijgen? En hij wordt ook zichtbaar in de complottheorieën die na de moord op Konovalets de ronde deden. Zo zou zijn moordenaar hebben kunnen ontsnappen dankzij steun van Nederlandse communisten die waren geïnfiltreerd in de marechaussee.
De manier waarop in Nederland de broeierige internationale aanloop naar de Tweede Wereldoorlog werd geduid had bovendien tot gevolg dat alle niet-Nederlanders automatisch verdacht waren. De aanslag op de Coolsingel versterkte dit gevoel. Die gaf geen aanleiding tot een vreemdelingentelling, zoals de NSB-krant Volk en Vaderland bepleitte, maar speelde wel op de achtergrond mee bij het in deze periode gevoerde vreemdelingendebat, waarin werd gesproken over de opname van voornamelijk Joodse vluchtelingen uit Duitsland.
Alle niet-Nederlanders zijn automatisch verdacht
Wellicht zou de angst voor vreemdelingen zijn verminderd als de aanslagpleger was gevonden, maar alle internationale hulp ten spijt lukte het de politie niet ‘Walouc’ op het spoor te komen. Ook de hulp van een helderziende kon hierin geen verandering brengen. Na herhaald aandringen van Josef Kruas, een Tsjech die onder de artiestennaam Frederick Marion met een show door Europa trok en juist rond het moment van de aanslag zijn paranormale kunsten in Rotterdam vertoonde, stemde de politie ermee in dat hij zou proberen nadere aanwijzingen over de dader uit het geestenrijk te verkrijgen. Agenten stelden enkele bewijsstukken ter beschikking en namen hem mee naar de Coolsingel, waar Marion wist te vertellen dat ‘twee menschen […] met elkaar in contact gekomen’ waren, wat verband zou houden met ‘een langwerpige doos, waarin zoetigheden hebben gezeten’ – details die hij gewoon had ontleend aan het uitgelekte verhoor van Baranowski.
Volgens deze prent uit NSB-krant Volk en Vaderland uit juni 1938 toast Stalin (rechts) met de gemaskerde dader.
De politie wuifde aanvankelijk alle kritiek naar aanleiding van deze seance weg door te zeggen dat ze vooral had ingestemd met het voorstel van Marion om voorgoed een antwoord te hebben wanneer weer eens gevraagd zou worden waarom ze niet de hulp van een helderziende inriep bij het onderzoek naar een misdrijf. Maar uiteindelijk ging zelfs minister van Justitie Carel Goseling diep door het stof: met gevoel voor understatement noemde hij de inmenging van Marion in deze gevoelige kwestie ‘uit een tactisch oogpunt […] allerminst gelukkig’.
Lugubere ontmoeting
Het zou meer dan vijftig jaar duren voordat er eindelijk volledige duidelijkheid kwam over de zaak. En toen bleek dat de vermoedens van politie, pers en publiek juist waren geweest: het gevaar was inderdaad uit het buitenland gekomen en het was werkelijk de Sovjet-Unie van Stalin geweest die erachter had gezeten. Dit viel op te maken uit de memoires van de voormalige Sovjetspion Pavel Sudoplatov, gepubliceerd in 1995.
Sudoplatov, afkomstig uit het oosten van Oekraïne, bekende hierin Konovalets te hebben vermoord. Hij had zich tegenover Konovalets voorgedaan als de Oekraïense nationalist Walouc en gedurende een periode van anderhalf jaar hadden de beide mannen elkaar enkele malen ontmoet. Zo was hij ‘de vertrouwensman’ geworden. In mei 1938 nam Sudoplatov opnieuw contact op: hij had waardevolle informatie en wilde Konovalets in Rotterdam spreken. Maar deze keer was het doel van de ontmoeting luguber. Sudoplatov wist dat Konovalets dol was op chocola en had de bom daarom verstopt in een doos bonbons.
Pas in 1995 blijkt dat Pavel Soedoplatov de moordenaar is van Jevhen Konovalets. De Sovjet-leider beloont hem met hoge functies.
‘Ik wens u veel succes,’ had Stalin hem gezegd bij zijn vertrek uit Moskou. ‘Ik hoop dat hiermee de Oekraïense fascistische beweging onthoofd wordt, en dat de andere bendeleiders elkaar daarna afmaken in hun strijd om de macht.’ Na de ontmoeting in Hotel Atlanta had Sudoplatov razendsnel het land verlaten. Hij klom op in de rangen van de OGPOe en zou onder meer de leiding krijgen over de operatie die leidde tot de moord op Leon Trotski, in augustus 1940 in Mexico.
Meer weten:
- Special Tasks. The Memoirs of an Unwanted Witness, a Soviet Spymaster (1995) door Pavel Sudoplatov.
- De GPOe op de Overtoom. Spionnen voor Moskou 1920-1940 (1989) door Igor Cornelissen.
- Stadsarchief Rotterdam. Het politiedossier over de aanslag op Jevhen Konovalets is beschikbaar via stadsarchief.rotterdam.nl/moordaanslag-op-konovalets.