Onder de neus van de Duitsers redt de Uruguayaanse gezant Carlos Maria Gurméndez ruim twintig personen, merendeels Joden. Dankzij zijn bluf en administratieve vindingrijkheid weet hij hen het land uit te krijgen.
Op dinsdag 16 juli 1940 is het vroeg druk op station Hollandsche Spoor. Kort na zeven uur vertrekt een notabel gezelschap naar Bern. Het bestaat uit diplomaten en overig ambassadepersoneel van onder meer de Verenigde Staten, Brazilië, China en Argentinië. Ook rechters van het Permanente Hof van Internationale Justitie in Den Haag reizen mee.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Otto Bene doet de 150 vertrekkers uitgeleide. Hij is sinds mei de vertegenwoordiger van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken in bezet Nederland. Zijn superieuren hebben het in hun ogen overbodige corps diplomatique gelast te vertrekken; de diplomatie dient zich voortaan immers in Berlijn af te spelen. Maar in de trein naar het neutrale, vrije Zwitserland zitten niet alleen diplomaten en rechters. De Uruguayaanse gezant Carlos Maria Gurméndez maakt van de gelegenheid gebruik om ruim twintig onderduikers, merendeels Joden, het land uit te krijgen. Hij heeft ze tot medewerker of Uruguayaans staatsburger verklaard en reisdocumenten voor hen geregeld.
Gurméndez, jurist en voormalig hoogleraar staatsrecht, is de hoogste diplomatieke vertegenwoordiger van Uruguay in Nederland. De 54-jarige diplomaat is in april 1938 met echtgenote en kinderschare overgekomen uit Portugal, waar hij zijn land als consul-generaal diende. In de badplaats Estoril is Gurméndez vooraf over de Nederlandse mores bijgepraat door Mary Vinke, een Amsterdamse van midden vijftig die al jaren aan de Portugese kust woont en tout le monde lijkt te kennen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Logés in de ambassade
Via haar heeft hij ook Salomon ‘Saal’ van Zwanenberg leren kennen. Deze topman van de familieslachterijen én farmaceut Organon viert daar net vakantie. Volgens latere verklaringen van Vinke maakt Van Zwanenberg duidelijk dat zijn nieuwe kennis altijd op hem kan rekenen: ‘Mijn huis staat voor u open.’ Dat geldt wederzijds, zo blijkt.
Varkenscentrale
Gedurende de wereldwijde economische crisis in de jaren dertig wil de Nederlandse regering landbouw en veehouderij ondersteunen met verschillende wetten, waaronder de Crisis-Varkenswet. Ze benoemt Saal van Zwanenberg in 1932 tot directeur van de Nederlandsche Varkenscentrale, die een grote stem krijgt in de im– en export van varkensvlees en bij de stabilisatie van prijzen. Van Zwanenberg verhuist hiervoor naar Den Haag, maar behoudt zijn leidende functies in Oss bij Zwanenberg’s Slachterijen en Fabrieken en bij farmaceut Organon. In 1934 moet hij bij de centrale aftreden vanwege deze dubbele pet. Na zijn vertrek benoemt de regering Van Zwanenberg tot ‘commercieel adviseur’.
Van Zwanenberg krijgt enkele dagen na de Duitse inval op 10 mei 1940 vanuit het ministerie van Economische Zaken het advies om Nederland te verlaten. Als Jood wacht hem onder de nazi’s geen toekomst. De 51-jarige Saal probeert in eerste instantie naar Engeland te ontkomen. Met echtgenote Nettie, hun twee dochters en schoonzoons wacht hij in IJmuiden vergeefs op de schipper die hun een overtocht heeft toegezegd.
Teruggaan naar zijn woning aan de Haagse Stadhouderslaan acht Van Zwanenberg een risico. Daarom zoekt hij zijn toevlucht tot het gezantschap van vriend Gurméndez aan de Nieuwe Parklaan in Den Haag, waar ruimte is om te schuilen en plannen te maken.
In de weken die volgen raakt de residentie vol. Als begin juli het bericht komt dat alle ambassades moeten sluiten, wil Gurméndez zijn logés mee laten liften naar de vrijheid. Hij heeft ze bescherming toegezegd en asiel gegarandeerd. Het ministerie van Buitenlandse Zaken in Montevideo stemt in met zijn plan: het hele gezelschap is welkom in Uruguay.
De ambassadeur maakt uitreispapieren klaar en laat inderhaast paspoorten fabriceren. De goedkeuring ten burele van de Duitse vertegenwoordiger Otto Bene levert onverwacht weinig problemen op.
Getuige zijn pasaporte oficial extraordinario is Van Zwanenberg benoemd tot nieuwe consul van Uruguay in Nederland. De staf van de ambassade blijkt sowieso stevig uitgebreid. Huidenhandelaar Alfred Beffie, die samen met zijn gezin zal meereizen, heet viceconsul.
Huidenhandelaar Alfred Beffie heet opeens viceconsul
Zo volgt voor meer onderduikers een onverwachte carrièrewending. Neem de jonge Duitser Kurt Israël, die in oktober 1933 voor de nazi’s naar Nederland is gevlucht. Kort na de 10de mei zoekt hij op advies van een kennis zijn toevlucht tot huize Gurméndez. Israël slaapt op zolder, doet de afwas voor het uitdijende gezelschap in de residentie en knapt andere klussen op.
Volgens zijn nieuwe paspoort is de 31-jarige oud-rechtenstudent Uruguayaans staatsburger én ambassadeknecht. Als hij voor dag en dauw in de trein op Hollandsche Spoor stapt, merkt Israël dat ‘de onze de enige ambassade is die vluchtelingen in haar groep heeft opgenomen (….) Een aanzienlijk aantal SS’ers in hun zwarte uniformen en gepoetste laarzen vergezelt ons. Maar wat maakt het uit met een “echt” Uruguayaans paspoort op zak.’ Israëls nabestaanden hebben zijn op schrift gestelde herinneringen bewaard.
James Bond
De diplomatentrein die op 16 juli in alle vroegte uit Den Haag vertrekt, arriveert daags daarop in Bern, vertraagd door Duitse pesterijen aan de grens met Zwitserland. Daar weet Gurméndez te voorkomen dat de Joodse passagiers op het laatste moment alsnog gedwongen worden uit te stappen. Het helpt dat zijn land nog diplomatieke banden onderhoudt met Adolf Hitler.
Bern is niet het eindstation voor het gezelschap. De Uruguayaanse regering heeft Gurméndez aangewezen als nieuwe gezant in het neutrale Portugal. Daarheen neemt hij niet alleen vrouw en zeven kinderen, maar ook zijn tientallen gasten mee. Voor die laatsten is deze uithoek immers een ideale uitvalsbasis om de oceaan over te steken.
Na lange dagen in bus en trein, door onbezet Zuid-Frankrijk en Spanje, bereiken ze op 27 juli Lissabon. Daar gaat de groep uiteen. Vluchtelingen Arthur en Hertha Lessheim willen naar Montevideo, waar hun dochter woont. Voor de meesten is Engeland of Amerika het beloofde land. Zoals dat ook geldt voor veel andere vluchtelingen die inmiddels in groten getale in Portugal arriveren.
Kurt Israël moet geduld oefenen voor hij in de Verenigde Staten herenigd wordt met zijn eerder uitgeweken moeder en broer; pas begin 1941 is het zover. Ook de meegereisde gezinnen van Ies Zwanenberg – neef van de Organon-topman – en kortstondig viceconsul Alfred Beffie vertrekken naar Amerika.
Andere naam
Wie in de archieven zoekt naar Kurt Israël raakt het spoor bijster. Dat heeft ongetwijfeld met zijn naamsverandering te maken: als hij zich in de Verenigde Staten vestigt, verandert hij zijn achternaam in Ibson. Het Bundesarchiv meldt dat de op 26 april 1909 in Hannover geboren Israël vanuit Westerbork naar een onbekende bestemming is gedeporteerd. ‘Für tot erklärt,’ staat erbij. Bij andere archieven valt te lezen: ‘Officieel niets bekend.’ Maar hij overlijdt als Kurt Ibson op 3 oktober 1991 in New York.
En Saal van Zwanenberg? Die wil met zijn naasten naar Engeland. Dat lukt eind september 1940. Tot die tijd huren ze, met dank aan vriendin Mary Vinke, een vakantieverblijf: Villa Jeanine in Estoril.
De mondaine badplaats met haar populaire casino is gedurende de oorlog een drukke biotoop, zowel bij daglicht als in duisternis. Ze krijgt niet alleen aanloop van uitgeweken aristocraten, miljonairs, politici, schrijvers en andere beroemdheden, maar ook van spionnen. Tot de gasten behoren, korte of langere tijd: Kim Philby, Graham Greene, Edward G. Robinson, Greta Garbo en, dan nog inlichtingenofficier bij de Britse marine, Ian Fleming. De latere schrijver zal naar eigen zeggen in Estoril inspiratie opdoen voor het belangrijkste personage in zijn boeken, James Bond.
Prins Bernhard
Van Zwanenberg – op zijn beurt vooral bezig om weg te komen – maakt 30 kilometer verderop in Lissabon kennis met John Sillem, sinds 1937 de Nederlandse gezant. Diens positie is door de toestroom van vluchtende landgenoten ineens van groot belang geworden. Het geeft een drukte die zijn zonnige bestaan zichtbaar verstoort, constateren diverse getuigen.
‘Het ergste is wel zijn houding, die er eene is van totaal gebrek aan belangstelling, plichtsbesef, geestdrift en activiteit,’ schrijft tijdelijk gezantschapsraad Floris baron Van Pallandt in januari 1941 vanuit Lissabon aan het ministerie van Buitenlandse Zaken in Londen. ‘Zijn hoofdinteresse is de jacht.’ Voor vluchtelingen maakt Sillem amper tijd vrij.
Van Pallandts boodschap strookt met een brief die Saal van Zwanenberg maanden eerder heeft verstuurd. De voorgeschiedenis van dat bericht laat zich onder meer samenvatten dankzij de verhoren van de naoorlogse Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945. Enkele dagen nadat ze in Villa Jeanine zijn neergestreken, schuiven Van Zwanenberg en zijn vrouw aan bij een diner ten huize van Mary Vinke, aan de Rua Costa Pinto in Estoril. Daar treffen ze de Sillems.
Het gesprek aan tafel wil niet vlotten omdat de gezant zich volgens de uitgeweken fabrikant wat al te makkelijk neerlegt bij de nieuwe werkelijkheid in Nederland. Bovendien stelt hij zich vierkant op achter zijn zwager, de weggestuurde NSB-burgemeester van Hillegom, Frans Pont. Het is schandalig dat de regering haar ambtenaren al voor de oorlog heeft beperkt in hun politieke keuzes, zo horen ook andere tafelgasten hem zeggen.
Ontslag onderzocht
In 1947 onderzoekt een commissie onder leiding van oud-diplomaat John graaf Van Limburg Stirum het ontslag van gezant John Sillem. Het onderzoek is eerder toegezegd door minister Van Kleffens. Aan Sillems ‘goede trouw of vaderlandse gezindheid’ twijfelt de commissie niet, aldus haar rapport. Maar zijn ontslag is terecht. ‘Deze aan een rustig bestaan gewende man zag zich ineens geplaatst voor problemen en situaties waartegen hij niet opgewassen was.’ De heldere conclusie bespaart de commissie-Cleveringa werk. Die doet van 1946 tot 1950 algemeen onderzoek naar de houding van diplomaten ‘tegenover Nederlandse uitgewekenen’. De affaire-Sillem kan ze laten rusten.
Van Zwanenberg heeft er al gauw genoeg van en werpt de vraag op: ‘Bent u de vertegenwoordiger van Londen of van de moffen?’ Hij excuseert zich tegenover gastvrouw Vinke: ‘Mary, ik hoop dat je het ons niet kwalijk neemt, maar wij staan op.’
Daar blijft het niet bij. Hij brengt rapport uit aan Londen, ‘aan een goede kennis van mij’. Eenmaal in Engeland ontmoet Van Zwanenberg ook prins Bernhard en die blijkt zijn verslag ‘haast van buiten te kennen’.
Sillem krijgt per 1 maart 1941 zijn congé. Minister van Buitenlandse Zaken Eelco van Kleffens schrijft hem: ‘Ernstige klachten over de tekortkomingen in de vervulling van Uw ambt, zijn rechtstreeks tot H.M. de Koningin doorgedrongen. Ze zijn niet slechts afkomstig van talrijke Nederlandsche vluchtelingen, doch tevens van een aantal andere, deels vooraanstaande, personen van onbetwistbare reputatie.’
De weggestuurde gezant reageert verongelijkt. Sillem schrijft enkele boze brieven aan de minister, waarin hij onder meer uithaalt naar Van Zwanenberg en naar ‘het reisgezelschap van den Heer Gurméndez, dat in hoofdzaak bestond uit Nederlandsche Israëlieten met Uruguyaansche paspoorten, waarvan terecht of onterecht aangenomen werd dat ze duur betaald waren’. En, zonder verdere verduidelijking: de dames en heren zijn ‘door de Portugeesche autoriteiten met wantrouwen gadegeslagen’.
‘Bovenmenselijk’
De goede kennis aan wie Van Zwanenberg eerder zijn rapport over Sillem heeft gestuurd, is de vertrouwensman en secretaris van koningin Wilhelmina, François van ’t Sant. De twee mannen zijn buren geweest in Den Haag.
Gurméndez wordt officier in de Orde van Oranje-Nassau
Op 8 augustus schrijft Van Zwanenberg zijn voormalige buurman vanuit Estoril een andere (amice-)brief, die bewaard is gebleven in de archieven van het Londense kabinet. Hij belicht de ‘bovenmenselijke poging’ van Gurméndez, die ‘gedurende meer dan negen weken 20 Nederlanders in zijn huis heeft opgenomen, hen protectie heeft gegeven, en bovendien voeding etc (…) en hen naar hier heeft gebracht.’ Van Zwanenberg vraagt de aandacht van Hare Majesteit, opdat de gezant niet vergeten wordt bij het uitdelen van onderscheidingen. Gurméndez zal later tot officier in de Orde van Oranje-Nassau worden benoemd.
Vanuit Portugal heeft Carlos Maria Gurméndez de ene na de andere Joodse lifter zien wegvaren of wegvliegen. Zelf blijft hij tot het einde van de oorlog op zijn post. In september 1945 benoemt de Uruguayaanse regering hem in Chili. Het wordt zijn laatste standplaats. Hij zal in 1972 te Montevideo overlijden, 89 jaar oud.
Meer weten
- Hitler’s Jewish Refugees (2020) door Marion Kaplan schetst de wereld van de Joodse vluchtelingen in Portugal.
- La Lista Gurméndez (2015) door Isac Gliksberg is de Spaanstalige biografie van Carlos Maria Gurméndez.
- Organon (1978) door Marius Tausk behandelt de opkomst van de internationale farmaceut.
Openingsbeeld: Joodse vluchtelingen in Lissabon, 1941. Bron: Getty Images.