Er is een tendens om alles in romans autobiografisch te interpreteren. Alsof fictie niet bij uitstek het terrein van de verbeelding is. Een slachtoffer van deze reductionistische visie is Emily Brontë in het melodrama Emily.
Er is weinig bekend over Emily Brontë, de meest introverte van de drie schrijvende zussen Brontë. Vaststaat dat de in 1848 op 30-jarige leeftijd aan tbc overleden domineesdochter ongetrouwd was. Dat ze vrijwel zeker ook geen liefdesaffaire(s) had, wil Frances O’Connor, regisseur en scenarist van Emily, niet weten. Zij maakt van de schrijfster een naar liefde smachtende vrouw, die met haar broer rebelleert tegen haar conservatieve vader en zussen. Ook stort ze zich in een geheime verhouding met een assistent-predikant. Het meesterwerk Wuthering Heights is volgens de film gebaseerd op deze liefdesaffaire, die tragisch afloopt als Emily’s geliefde het uitmaakt. Natuurlijk: filmmakers moeten historische feiten interpreteren en tot leven wekken, maar dat is iets anders dan ze verzinnen. Brontë-kenners – en daar zijn er veel van – vinden geen spoor van bewijs voor een liefdesaffaire in Emily’s leven. Maar een jonge vrouw zonder liefdesrelatie is in onze tijd blijkbaar zo moeilijk voorstelbaar – of slecht verkoopbaar – dat O’Connor een liefdesaffaire noodzakelijk achtte in Emily. Dat de verzonnen affaire in de film Emily’s schrijverschap bepaalt, is beledigend voor haar talent. Wuthering Heigts is geen autobiografische roman, maar het overdonderende resultaat van tomeloze, koortsachtige verbeeldingskracht. Wie vertelt het O’Connor?
