Duizenden jaren geleden klommen kwajongens af en toe op een paard. Ze ontdekten zo dat je deze dieren kon berijden en daarmee ontketenden ze een revolutie. Want dankzij paarden ging de mensheid vooruit in galop.
Toen Alexander van Macedonië 12 jaar oud was stormde er een paard door de straten van de hoofdstad Pella. Het dier was ravenzwart, had een witte ster op zijn voorhoofd en één blauw oog. Een koopman had het dier achtergelaten omdat hij het niet aankon. Verschillende inwoners van de stad probeerde het te benaderen, maar tevergeefs, de hengst liet zich niet temmen. Alexander had door dat het paard bang was voor zijn schaduw en liep er rustig op af. Hij wist het dier te kalmeren door het naar de zon te draaien, waardoor zijn silhouet minder bedreigend werd. Even later kon hij op het paard klimmen en ermee weggalopperen.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Volgens de overlevering waren de jongen en Bucephalus (‘ossenkop’) vanaf dat moment onafscheidelijk. Het paard diende Alexander de Grote tijdens zijn veroveringstochten, van Griekenland en Klein-Azië tot in India. In dat laatste land voerden ze in 326 v.Chr. een gevecht tegen koning Poros en zijn oorlogsolifanten. Bucephalus stierf na afloop, waardoor is niet duidelijk, maar Alexander richtte een tombe op voor zijn vriend en vernoemde een stad naar hem. Hij hechtte overigens niet alleen belang aan dit paard, maar ook aan vele andere: de cavalerie speelde een voorname rol in de twintig veldslagen die hij aanging. Hij heeft er nooit een verloren en gebruikte de cavalerie om de vijand te ontregelen en een doorbraak te forceren.
Hoewel Alexander een uitzonderlijk bekwame strateeg was – zelfs Napoleon Bonaparte bestudeerde nog zijn tactieken – had hij veel te danken aan de krijgsheren voor hem, die toen al een paar duizend jaar paarden als oorlogswapen inzetten. Het waren de tanks van de Oudheid.
Paarden waren de tanks van de Oudheid
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De band tussen mensen en paarden begon waarschijnlijk rond 3500 v.Chr., toen volken op de Pontisch-Kaspische Steppe (die reikte van de Zwarte Zee tot Kazachstan) paarden gingen domesticeren. De dieren leefden nog vooral in deze regio, in het grootste deel van de wereld waren ze door klimaatverandering uitgestorven. De Amerikaanse historicus Timothy C. Winegard suggereert in The Horse. A Galloping History of Humanity dat paarden er zonder dat menselijk ingrijpen niet meer zouden zijn geweest. De steppenvolken ontdekten in ieder geval dat ze deze dieren goed konden gebruiken vanwege hun vlees en hun melk. Op een gegeven moment moeten waaghalzen er eens op zijn gaan zitten en zo hebben gemerkt dat je op de makke exemplaren kon rijden. Paarden bleken, net als honden, een karakter en een hiërarchische manier van samenleven te hebben die goed aansloten op die van de mens.
Beroemde vrienden
Behalve Alexander en Bucephalus zijn er meer bekende koppels. Waterloo-overwinnaar graaf van Wellington was dol op zijn paard Copenhagen, generaal Ulysses Grant, overwinnaar in de Amerikaanse Burgeroorlog, had Cincinnati en de latere koning Willem II draafde tijdens de Slag bij Waterloo rond op zijn Wexy. En dan zijn er nog vele fictieve koppels, zoals Lone Ranger met Silver, Vicky met Black Beauty en Lucky Luke met Jolly Jumper.

Deze vondst veranderde de steppensamenleving ingrijpend, want de actieradius van de mensen werd opeens veel groter. Ruiters konden tientallen kilometers per dag reizen en dat deden ze dus. Zo werd de steppe een schakel tussen de Chinezen en de Europeanen. De kleine, geïsoleerde groepen die het Euraziatisch continent bevolkten raakten langzaam op de hoogte van elkaars bestaan.
Vredig verliepen de onderlinge contacten bepaald niet. Tussen 2900 en 2700 v.Chr. moeten gewelddadige steppenvolken Europa zijn binnen gegaloppeerd; vanwege hun paarden waren ze militair oppermachtig. Uit dna-onderzoek blijkt dat vanaf toen de Y-chromosomen van Indo-Europese mannen die van de oorspronkelijke mannelijke bevolking vrijwel verdrongen. Kennelijk wisten deze veel dominantere en sterkere mannen als enigen kinderen te verwekken. Maar de ruiters verspreidden niet alleen hun genen, ook hun taal, het proto-Indo-Europees, bereikte Europa en vormde de basis voor de talen die op dit continent werden en worden gesproken. Een voorbeeld: de stam van het Indo-Europees voor paard *ek’wos komt terug in het Grieks (hippos), Latijn (equus), Gothisch (ailus) en Oud-Engels (eoh).

Verder maakten de Europeanen dankzij de binnendringers kennis met nieuwe vindingen, zoals brons en hasj, en niet te vergeten: de broek. Tot die tijd droegen mensen tuniekachtige gewaden, maar die zaten natuurlijk niet prettig op een paard, vandaar de ontwikkeling van een kledingstuk met twee pijpen.
Ruiters in de spits
Ook andere volken gingen gebruikmaken van oorlogspaarden, die meestal voor strijdwagens werden gespannen. Zo’n wagen werd door één man gemend, terwijl een andere pijlen afschoot of met een zwaard om zich heen maaide. Vanaf de negende eeuw voor Christus kwam de cavalerie op. Deze manier van vechten had het voordeel dat de soldaten zich niet bezig hoefden te houden met de besturing van de wagens, maar zich op de strijd konden concentreren. Dat ging nog beter na de uitvinding van het zadel, waardoor ruiters steviger zaten en harder konden meppen. Veldheren ontwikkelden speciaal voor de cavalerie nieuwe strategieën, een daarvan was een aanval in V-formatie. De vijand kreeg dan eerst te maken met een paar ruiters in de spits, maar al snel met een veel breder front van cavaleristen die een wig dreven in de vijandelijke linies. Ook Alexander de Grote maakte gebruik van deze techniek.

Niet ieder volk was even handig met paarden. De Griekse stadstaten in de eeuwen voor Alexander bijvoorbeeld maakten er weinig gebruik van. Op het Griekse vasteland was geen grasland voor een grote hoeveelheid paarden en ze waren duur, zodat de steden op hun infanterie bleven vertrouwen.
De Romeinse legers zetten paarden in om wagens te trekken, bij de cavalerie en bij de postbezorging. Ze richtten langs hun wegen rustplaatsen in waar je verse paarden kon aanschaffen. Toch hadden ze geen echte ruitercultuur, zoals de steppenvolken, en dat kwam hun volgens historicus Winegard duur te staan.
Vanaf de vierde eeuw wankelde hun rijk door uiteenlopende factoren, een daarvan was de komst van nomadische steppenruiters. Het onheil begon met gerommel in Azië. China verkeerde voortdurend in oorlog met steppenvolken en begon in westelijke richting op te rukken. Het rijk was op zoek naar meer ‘hemelse bloedzwetende paarden’. Daarnaast was op de vlakten sprake van droogte en hongersnood. Het gevolg was dat een deel van de volken die daar leefden verder westwaarts trok, naar Europa.

Onder hen de Hunnen: zwaar getatoeëerde mannen, met gezichten vol symmetrische littekens en langwerpige hoofden – de schedels van baby-Hunnen werden tussen plankjes gebonden. Ze deden letterlijk alles te paard, van eten en slapen tot ontlasten. De vierde-eeuwse historicus Ammianus Marcellinus beschreef de Hunnen als ‘stinkend, met O-benen, naar, bruut en walgelijk klein’. Dit woeste volk stoof Europa binnen en joeg andere volken op, die ook weer verder begonnen te trekken en op hun beurt andere verjoegen, zodat het Romeinse Rijk in steeds grotere chaos verkeerde. De Hunnen dreigden naar Rome op te rukken, maar moesten afhaken omdat ze vanwege de droogte onvoldoende weidegrond voor hun paarden konden vinden. Uiteindelijk maakten de Vandalen en de Germanen het karwei later af.
Paarden waren sterker dan ossen
In de Middeleeuwen speelden paarden een rol in twee grote revoluties: op het slagveld en in de landbouw. Een belangrijke militaire vondst was de stijgbeugel, die rond het jaar 300 in Azië werd bedacht en in de eeuwen daarna ook in Europa opgang maakte. Stijgbeugels zaten eerst aan één kant van het paard en dienden vooral om makkelijker te kunnen opstappen. Maar later kwamen ze aan beide zijden van het zadel: ruiters zaten daardoor steviger en dat was ook wel nodig, want op het slagveld droegen ze inmiddels zware harnassen. Dankzij de stijgbeugels konden ze zich in evenwicht houden en kracht zetten als ze hun lansen gebruikten.
Waarom zebra’s niet?
Paarden bleken niet goed te aarden in Sub-Sahara-Afrika. In Zuid-Afrika hebben de Boeren en de Britten daarom geprobeerd zebra’s te trainen als rij- en trekdieren. Die bleken daarvoor totaal ongeschikt: de dieren hebben een chagrijnig karakter, zijn onvoorspelbaar en bijtgraag. Als ze eenmaal beet hebben laten ze bovendien niet gauw meer los.

De riddercultuur had ook gevolgen voor het dagelijks leven. Inmiddels werkte een groot deel van de Europese bevolking op het land voor een heer volgens een strak systeem met veel plichten en weinig rechten. Om de bevolking koest te houden, handhaafden ridders deze feodale orde – en dat hadden ze zonder paarden nooit zo effectief kunnen doen.
Tot in de negende eeuw waren ossen de belangrijkste trekdieren in de Europese landbouw. Ze konden karren en ploegen trekken dankzij een kraag om hun hals, die daarvoor speciaal was ontworpen. Dit soorten kragen waren minder geschikt voor paarden, want die wurgden zichzelf daarmee bijna als ze kracht zetten. Maar vanuit Azië waaiden weer technische verbeteringen over: een soort tuig waardoor ook paarden karren en ploegen in beweging konden zetten. Hun gevoelige hoeven werden inmiddels beschermd door hoefijzers.

Ondertussen waren er ook ploegen met bladen ontwikkeld, waarmee het land veel beter kon worden omgewoeld. Tel daarbij op dat paarden langer en sneller konden werken dan ossen en het is duidelijk dat de productiviteit in de landbouw enorm toenam. Boeren konden nu meer land ontginnen en daarop meer verschillende gewassen telen, zodat bij ze bij een misoogst niet alles verloren. De bevolking groeide dan ook explosief – tot in de veertiende eeuw, toen de pest tientallen miljoenen mensen doodde. De ziekte was door Mongoolse ruiters naar de rand van Europa gebracht.
Oud en nieuw
De eeuwen daarop bleven paarden in het middelpunt van de samenleving staan. Hun kracht was eenvoudigweg onmisbaar en niets kon ze vervangen, zeker niet op het slagveld. Tijdens de Slag bij Waterloo in 1815 werden bijvoorbeeld tienduizenden paarden ingezet. Veel daarvan kwamen om of raakten zwaar gewond. De Britse arts Astley Cooper nam twaalf van deze veteranen mee terug naar huis om ze te laten herstellen. Munitieresten werden uit hun lijven gepeuterd, hun wonden werden verzorgd en toen ze genezen waren, mochten ze op zijn landgoed rondlopen. Maar op een ochtend keek Cooper uit het raam en zag iets vreemds: de paarden galoppeerden zij aan zij als in formatie door de wei en draaiden daarna om – precies zoals ze was geleerd. Pas daarna gingen ze hun gewone gang. Vervolgens herhaalde dit schouwspel zich iedere dag; hun militaire verleden was niet meer uit de paarden te krijgen.
Verwilderde kamelen
De voorouders van de huidige paarden ontstonden 57 miljoen jaar geleden in Noord-Amerika, vanwaar ze naar Azië en Europa trokken. In Noord-Amerika stierven ze zo’n 11.000 jaar geleden uit; ze werden er weer geïntroduceerd door de Spanjaarden vanaf 1492. De dieren plantten zich zowel in gevangenschap als in het wild succesvol voort, al snel waren ze met miljoenen. Ze werden een plaag, vooral omdat ze hetzelfde aten als de inheemse bizons, die ook nog eens sterk werden bejaagd.
Na de uitbreiding van de VS in 1848 met warmere zuidelijke staten, kwam het idee op in plaats van paarden kamelen in te zetten als trekdieren en bij de postdiensten. De American Camel Company importeerde deze exoten, maar de paardentrainers wisten niet hoe ze ermee moesten omgaan en het experiment werd afgeblazen. Toch hebben tot in de jaren 1930 in het zuiden van de VS verwilderde kamelen rondgelopen.

In de honderd jaar daarna speelden paarden een belangrijkere rol dan ooit. De moderne samenleving kreeg vorm: er kwamen spoorwegen, flatgebouwen, fabrieken en talloze soorten stoommachines. Maar bij de eerste aanleg ervan waren nog steeds paarden betrokken: zij trokken de karren met de bouwmaterialen en de koetsen. Ook hielpen ze in de landbouw. Oud en nieuw bleven zo decennia naast elkaar voortbestaan. In grote steden reden paardenomnibussen naast de eerste auto’s, die niet toevallig de vorm van koetsen hadden.
Die overgangsfase was ook te zien op het slagveld. In de Eerste Wereldoorlog werden door alle partijen in totaal 16 miljoen paarden, ezels en muilezels ingezet. Vooral als last- en trekdieren, maar ook aan het front. Daar werden ze meedogenloos geconfronteerd met de nieuwe tijd, want tegelijk werden er tanks, vliegtuigen, auto’s en trucks gebruikt. Zo’n 8 miljoen dieren kwamen om. In het oorlogsboek Van het westelijk front geen nieuws beschrijft Erich Maria Remarque het huilen van de gewonde en doodsbange paarden. Een geluid dat zo erg was dat de soldaten hun oren bedekten om het niet te hoeven horen.

Zelfs in de Tweede Wereldoorlog werden nog miljoenen paarden ingezet. Maar sindsdien zijn ze als strijddieren toch echt met pensioen en dat geldt ook voor de meeste andere sectoren waarin ze actief waren. Machines hebben een einde gemaakt aan het tijdperk van de paarden. Tegenwoordig zijn ze in de westerse wereld vooral geliefd als hobbydieren. De bijzondere band met de mens is gebleven, want duizenden jaren kameraadschap zijn niet zomaar vergeten.
Meer weten:
- The Horse. A Galloping History of Humanity (2024) door Timothy C. Winegard laat zien hoe belangrijk paarden voor de mens zijn geweest.
- Raiders, Rulers and Traders (2024) door David Chaffetz, over het verband tussen paarden en het ontstaan van grote rijken.
- War Horse (2011) geregisseerd door Steven Spielberg vertelt het verhaal van oorlogspaard Joey tijdens WO1.
Openingsbeeld: Charge van de Franse kurassiers bij Friedland op 14 juni 1807 door Ernest Meissonier, circa 1875.