Home Op een onbewoond eiland

Op een onbewoond eiland

  • Gepubliceerd op: 23 juni 2020
  • Laatste update 18 apr 2023
  • Auteur:
    Afke van der Toolen
  • 11 minuten leestijd
Op een onbewoond eiland

De zeeman Alexander Selkirk bleef alleen achter op een verlaten vulkaaneiland. Na een periode van diepe wanhoop wist hij de eenzaamheid te verslaan. Hij bouwde een hut, temde geiten en verzamelde vruchten. Hij danste en zong zelfs in zijn eentje. Uiteindelijk werd hij wereldberoemd – als Robinson Crusoe.

Woodes Rogers had in zijn jaren als kaperkapitein veel gezien, maar zoiets als dit nog nooit. Het was 2 februari 1709 toen hij, zo’n 700 kilometer van de Chileense kust vandaan, zijn jol zag terugkeren van het onbewoonde eiland Juan Fernández. Aan boord bevond zich behalve een overvloedige voorraad rivierkreeften ook ‘een man gekleed in geitenvellen, die er wilder uitzag dan de oorspronkelijke eigenaren ervan’.

Die wildeman was Alexander Selkirk, een Schotse zeeman die door zijn eigen kapitein en maten was achtergelaten. Vier jaar en vier maanden lang had hij op het eiland geleefd, in volkomen isolement, verstoken van elk contact. Al die tijd had hij geen menselijk gezicht gezien, niemand horen praten, en was hij door geen ander mens aangeraakt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Juan Fernández-eiland bestaat grotendeels uit rots en grillige ravijnen. Maar er zijn ook hout en eetbare planten te vinden. Achttiende-eeuwse kaart.

‘Toen hij bij ons aan boord kwam,’ schreef Rogers drie jaar later in zijn reisverslag, ‘was hij zijn taal zozeer vergeten dat we hem nauwelijks konden verstaan.’ Zijn haar en baard zagen eruit als doorgeschoten struikgewas, en hij stonk verschrikkelijk omdat bij gebrek aan zout de geitenvellen die hij droeg ongelooid waren.

Al met al maakte Selkirk de indruk van een tot beest vervallen man. Maar onder dat afschrikwekkende uiterlijk bleek hij toch iets wezenlijk menselijks te hebben behouden. Meteen toen hij Rogers’ schip voor anker had zien gaan, was hij begonnen met de voorbereidingen voor een gastvrije ontvangst. Uit eigen ervaring welbekend met het feit dat zeelieden ver van huis een chronisch tekort aan verse waar hebben, had hij alvast een voedzame soep voor ze bereid van raapsteeltjes en geitenvlees.

Zo lek als een mandje

Naarmate Selkirk beetje bij beetje zijn woorden terugvond, vertelde hij zijn redders zijn verhaal. Hij was eerste officier geweest op het kaperschip Cinque Ports, onder kapitein Thomas Stradling. Net als Woodes Rogers zelf bevoeren zij de zeeën ten westen van Zuid-Amerika, jagend op Spaanse schepen, azend op de schatten in hun ruimen. Omdat Spanje en Engeland in oorlog waren, hadden ze toestemming van hogerhand.

De moeilijkheden begonnen toen de Cinque Ports zware averij opliep. Het schip zette koers naar Juan Fernández Eiland, een geïsoleerde vulkaanrots die zowel voor de Spanjaarden als voor hun vijanden bij tijd en wijle dienstdeed als recupereer- en foerageerplaats. Daar legden de opvarenden het schip op zijn kant, zodat ook de kiel en de scheepsbodem hersteld konden worden.

Geen levenslust meer – Het verlangen een ander mens te zien is ondraaglijk

Maar kapitein Stradling was ongeduldig. Hij was niet naar deze streken gekomen om zijn zeebenen kwijt te raken op een eiland. Wetend dat een eind verderop een rijkbeladen Spaans galjoen voer, wilde hij niet verdergaan dan het meest noodzakelijke oplapwerk. Maar daar vond hij zijn tweede man tegenover zich. Selkirk wees Stradling erop dat de eikenhouten scheepsbodem was vergeven van de paalwormen: ‘net een honingraat.’ De Cinque Ports was, oordeelde hij, zo lek als een mandje.

Het was een botsing tussen roekeloosheid en voorzichtigheid. Misschien omdat Stradling op dat moment nog maar 22 was, en Selkirk acht jaar ouder. Hoe dan ook wuifde de kapitein de waarschuwingen weg en gaf het bevel tot vertrek. Selkirk deed nog een beroep op het gezonde verstand van de overige bemanning, maar ook dat baatte niet.

En toen liep de ruzie uit de hand. De jonge kapitein begon zijn tweede man te bespotten. Die schudde getergd zijn vuist. Muiterij, oordeelde Stradling, en hij liet Selkirks zeemanskist, kleren en beddengoed aan wal zetten, waarbij hij de hoop uitsprak dat ‘de gieren zijn lijk zouden opvreten’.

Daar stond Selkirk dan. Alleen op het strand van een eiland waar geen mens woonde. Angst greep hem naar de keel, en hij smeekte om toch mee te mogen, probeerde op het allerlaatst nog aan boord van een van de vertrekkende sloepen te klimmen. Maar zijn maten beletten hem dat. Zijn laatste menselijke contact was een duw.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Zijn maten laten Selkirk alleen achter met een musket, zijn persoonlijke bezittingen en drie maaltijden.

Dit beeld, vertelde hij zijn redders, had hem al die jaren op het eiland vergezeld: de wegroeiende sloepen, de bemanning die zich aan boord begaf, de opbollende zeilen, en het langzaam naar de einder verdwijnende schip.

Geen geklets meer

Juan Fernández Eiland is in 1574 ontdekt door een Spaanse kapitein van die naam. Het is niet veel meer dan een ooit ontplofte vulkaan, de halfweggeblazen krater inmiddels een baai. Op de zeekaarten heeft het de vorm van een slordige apostrof, met een omtrek van niet meer dan 55 kilometer.

Het eiland bestaat grotendeels uit een steile, grillige rots, diep doorsneden door ravijnen. Vaak waait er een onbarmhartige zuidoostelijke passaat. Onbetrouwbare zeestromen rondom maakten het onbenaderbaar, op die ene baai na. Daar had de Cinque Ports aangelegd, en vandaar was het schip ook weer vertrokken.

Toch was het niet het slechtste onbewoonde eiland om te stranden. De subtropische temperaturen waren mensvriendelijk. Het was voor een deel bebost, wat niet alleen beschutting bood, maar ook brandhout. Spaanse schepen hadden er geiten uitgezet, en er groeiden eetbare planten en kruiden.

Stradling had Selkirk met drie karige maaltijden achtergelaten, zonder brood en zout. Wel had hij een musket, inclusief een kleine voorraad buskruit en kogels, wat rum, wat pruimtabak, zijn scheepskist, en zijn eigen bezittingen zoals een mes, kleren en beddengoed. Als hij wilde, kon hij overleven.

Alleen… die wil ontbrak. Nadat Selkirk zijn schip had zien verdwijnen, kreeg somberheid hem te pakken. Hij betrok een ondiepe grot aan het strand en bracht de dag door met het afspeuren van de lege zee. Hij kon nog niet geloven dat Stradling hem niet alsnog zou komen ophalen.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Selkirk ziet er totaal verwilderd uit en stinkt als hij in 1709 na ruim vier jaar wordt gered.

Eten en drinken deed hij alleen als het echt moest, omdat hij des te erger naar menselijk gezelschap verlangde als hij zijn maag had gevuld. De rum en tabak waren een troost, maar toen die opraakten sloegen angst en moedeloosheid des te harder toe. Hij besefte: ze kwamen niet meer terug voor hem. Ze hadden hem echt verlaten. Altijd had hij met zestig anderen opeengepakt gezeten op een krappe galei, had hij voortdurend geklets en geschreeuw om zich heen gehoord, alles met zijn maten gedeeld. Nu restte hem niets dan eenzaamheid.

Jaren later, toen hij weer thuis was, sprak de Ierse auteur Richard Steele met Selkirk voor zijn blad The Englishman. Hij beschreef de neerslachtigheid en lusteloosheid waaraan hij lang ten prooi was geweest, en de drang die hij bij tijd en wijle had gevoeld om er dan maar een eind aan te maken. Want: ‘Het hevige verlangen om weer een menselijk gezicht te zien was nauwelijks te verdragen.’

Te voet op jacht

Selkirk was opgegroeid in het Oost-Schotse kustplaatsje Lower Largo. Hij was geen brave borst, zoals blijkt uit een aanklacht wegens onbehoorlijk gedrag in de kerk. Bij zijn vader in de leerlooierij wilde hij niet; liever ging hij naar zee. En dan niet in de koopvaardij, maar als kaapvaarder. Niets in die eerste 29 jaar van zijn leven had hem voorbereid op het leven dat hij nu moest leiden.

Toch paste hij zich uiteindelijk wonderwel aan, al ging dat stapje voor stapje. Kapitein Rogers legde in zijn reisverslag vooral een verband met lichamelijke oefening. Toen Selkirks buskruit opraakte, ging hij te voet op jacht om aan vlees te komen, en die inspanning ‘reinigde zijn lichaam van alle kwade sappen, zodat hij met geweldige snelheid door de bossen en over de rotsen en heuvels rende, zoals we konden zien toen we hem vroegen om geiten voor ons te vangen’. Steele daarentegen gooide het erop dat Selkirk zich ging wijden aan bijbellezen en aan wiskundige berekeningen met gebruik van zijn navigatie-instrumenten. Studeren en ‘de kracht van de rede’, daaraan lag het dat de verlaten eenling diepgaand verzoend raakte met zijn lot.

Na ruim 4 jaar: ‘Hij was zijn taal zozeer vergeten dat wij hem nauwelijks konden verstaan

Hoe dan ook maakte Selkirk van dat onbewoonde eiland zijn woonplaats. Bij een beekje in het bos bouwde hij van pimentbomenhout een woonhut en een provisiehut. Van rondslingerend afvalijzer maakte hij gereedschappen en wapens. Hij legde voorraden aan van rapen, wortels, bessen en vogeleieren, temde geiten en leerde zichzelf hoe die te melken. En voor het geval hij eens ziek zou worden, brak hij bij jonge geitjes de achterpoten: dan konden ze niet weglopen en had hij altijd vers vlees bij de hand.

Tekst loopt door onder de afbeelding

Titelpagina van de eerste druk van Robinson Crusoe door Daniel Defoe, 1719.

Al met al bleek de leerlooierszoon en kaapvaarder het prima te kunnen rooien op dat eiland. Hij kreeg het zelfs naar zijn zin. Zong en danste, kerfde zijn naam in de bomen, sneed versierselen voor zijn hut. ‘Daarmee versloeg hij zijn eenzaamheid,’ schreef Rogers. ‘Kennelijk is isolement niet zo onverdraaglijk als men denkt, vooral niet als het onvermijdelijk is.’

Wat niet wegnam dat Selkirk bleef uitkijken naar redding. Driemaal daags klom hij via grillige geitenpaadjes langs steile afgronden naar een uitkijkpunt op 600 meter hoogte, een vaste post die tegenwoordig is gemarkeerd met een bronzen plaquette. Daar stond hij alles bij elkaar opgeteld duizenden keren, tot het moment dat Woodes Rogers’ schip aan de horizon verscheen.

Toch ongelukkig

Zoals Selkirk al had voorspeld, ging de Cinque Ports aan paalwormen ten onder. Binnen een maand zelfs. De meeste bemanningsleden verdronken daarbij. Niet meer dan 30 mannen, onder wie kapitein Stradling, bereikten een onbewoond eilandje, ditmaal zonder plantengroei en dierenleven. Achttien van hen overleefden, gaven zich over aan de Spanjaarden en gingen uiteindelijk de kerker in. Stradling stond vier jaar later buiten, zonder schip en zonder buit.

Selkirk daarentegen ging na zijn redding met Woodes Rogers op kaapvaart en kwam rijk thuis. Maar zijn draai vond hij niet meer. Tegen Steele zei hij: ‘Nu ben ik 800 pond waard, maar ik zal nooit zo gelukkig zijn als toen ik nog geen duit had.’ Zonder succes probeerde hij een leven als landrot uit. In 1721 vond hij alsnog zijn einde op zee.

Drie jaar daarvoor had Daniel Defoe een boek gepubliceerd onder de titel Robinson Crusoe. Al gaf de schrijver het nooit rechtstreeks toe, er was geen Engelsman die in diens titelheld niet Alexander Selkirk herkende – ook al had het lot hem niet het gezelschap gegund dat Crusoe in Vrijdag vond.

Afke van der Toolen is journalist.

Kader 1: Tegenwoordig bewoond – Isla Robinson Crusoe

In 1966 doopte de Chileense overheid Isla Juan Fernández uit toeristische beweegredenen om in Isla Robinson Crusoe. Het romanpersonage was al lang beroemder dan zijn inspiratiebron: een onaanzienlijker eilandje in de buurt kreeg de naam Isla Alexander Selkirk, ook al was hij daar nooit geweest. Isla Robinson Crusoe is geen onbewoond eiland meer. Met toestemming van Chili werd het in 1877 gekoloniseerd door de Zwitser Alfred de Rodt, die 60 mensen en 1000 koeien meebracht. Hun nazaten wonen er nog steeds, in een dorp aan dezelfde baai waar Selkirk in 1704 alleen werd achtergelaten.

Kader 2: 3 andere overlevers – Nog meer ‘Robinson Crusoes’

–  Tussen 1681 en 1684 bivakkeerde een Miskito-indiaan op hetzelfde eiland als Alexander Selkirk. Deze Will, een slaaf, was per ongeluk achtergelaten door de Engelse kaapvaarder waarop hij voer.

– Rond 1520 verbleef de Spaanse zeeman Pedro Luise Serrano acht jaar op een niet nader genoemd eilandje in de Caraïbische Zee. Bij gebrek aan zoet water dronk hij schildpaddenbloed. Hij werd krankzinnig.

– Van 1723 tot 1724 zat Amerikaan Philip Ashton een kleine anderhalf jaar op het onbewoonde eiland Roatán, in de Golf van Honduras. Hij werd er geplaagd door tropische hitte en krokodillen, en leefde een groot deel van de tijd van alleen fruit.

Meer weten

Selkirks Eiland (2001) door Diana Souhami.

Seeking Robinson Crusoe (2002) door Tim Severin.

Isla Robinson Crusoe (1993) documentaire door Boudewijn Büch, nog te zien op YouTube.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 7/8-2020