Nederland was in de negentiende eeuw beslist geen poel met stilstaand water, zo laat Auke van der Woud zien in zijn nieuwste boek. De liberalen namen de ontwikkeling van het land voortvarend ter hand. Ze wilden geen ‘nachtwakersstaat’, zoals vaak wordt beweerd. Maar ze stuitten op het probleem dat de overheid op veel taken nog niet was berekend.
In 2007 was Auke van der Woud de eerste winnaar van de Libris Geschiedenis Prijs (toen nog Historisch Nieuwsblad/Volkskrant Prijs geheten). Zijn boek Een nieuwe wereld beschreef indringend de rigoureuze modernisering van de Nederlandse infrastructuur in de periode 1850-1940. In De nieuwe mens (2015) ging hij in op de gevolgen ervan voor de opvattingen, de cultuur en de mentaliteit van de inwoners van de Nederlandse steden. Daartussen had hij in Koninkrijk vol sloppen (2010) laten zien welke desastreuze gevolgen de snelle bevolkingsgroei had voor de woonomstandigheden van de arme stadsbewoners. En in Het landschap, de mensen (2020) beschreef Van der Woud hoe de nieuwe denkbeelden en technologie het landschap en het leven van de bewoners van het platteland veranderden.
Meer recensies lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Met De steden, de mensen heeft hij zijn vijfde boek geschreven over Nederland in de periode 1850-1940 en laat hij zien welke metamorfose de grote steden in deze jaren ondergingen. Een overlap met de eerdere boeken is er, toch vormt ook dit nieuwe boek een waardevolle bijdrage aan onze kennis over deze turbulente periode, waarin Nederland veranderde van een ingeslapen en achterlijk land in een moderne en dynamische samenleving. Bovendien heeft hij op onderdelen zijn visie bijgesteld.
In Koninkrijk vol sloppen schreef Van der Woud het feit dat er pas laat iets werd gedaan aan de helse woonomstandigheden van de arbeidersklasse toe aan de laissez-faire-mentaliteit van de liberale elite. De overheid moest zich zo min mogelijk bemoeien met economische en sociale kwesties en het eigendomsrecht was heilig, zodat ingrijpen op dit terrein ondenkbaar was. Dit beeld is nog altijd hardnekkig en vaak valt dan de term ‘nachtwakersstaat’. De negentiende-eeuwse liberalen vonden dat de overheid de veiligheid van de burgers moest garanderen, maar de rest was een zaak van particulier initiatief. In zijn nieuwe boek laat Van der Woud zien dat dit een karikatuur is die afkomstig is uit de socialistische propaganda en die nergens op slaat.
Van der Woud oordeelt hard over koning Willem I, die het land van 1813 tot 1840 op autocratische wijze regeerde. Hij maakte nauwelijks onderscheid tussen de schatkist van de staat en zijn eigen vermogen en smoorde met pietluttige regels elk initiatief. De economie raakte verder in het slop en enkele jaren na zijn troonsafstand was Nederland bijna bankroet. De staatsschuld per hoofd van de bevolking was hoger dan waar ook in Europa, terwijl in de steden de gemiddelde levensverwachting van mannen minder dan 30 jaar was. In 1811 werd 11 procent van de dienstplichtigen afgekeurd omdat ze te klein of te zwak waren, in 1848 was dat 22 procent.
De liberale grondwet van 1848 schiep niet alleen het kader waarin particulieren meer mogelijkheden kregen, maar bood de overheid ook de ruimte om op constructieve wijze te interveniëren. Met de Gemeentewet van 1851 kregen de gemeenten de autonomie terug die ze tijdens de Republiek hadden gehad. In de loop van de tijd kregen ze er taken bij, terwijl de rijksoverheid ook bereid was in te grijpen wanneer het algemeen belang daarom vroeg.
Gedetailleerd beschrijft Van der Woud hoe voortvarend de regering in de vijftig jaar daarna te werk ging. De rivieren werden getemd, Amsterdam en Rotterdam kregen een goede verbinding met zee, de overheid nam de aanleg van spoorwegen en een telegrafienetwerk ter hand en omwille van de volksgezondheid werd er gezorgd voor goed drinkwater. De lagere overheden bemoeiden zich met de productie en distributie van gas en elektriciteit. Van laissez-faire was op deze terreinen geen sprake, want liberale politici beseften dat wanneer ze alles overlieten aan het particulier initiatief, de benodigde voorzieningen alleen daar tot stand kwamen waar deze winstgevend waren.
Dat het relatief lang duurde eer de zogeheten ‘sociale quaestie’ – de mensonterende omstandigheden waarin de arbeidersklasse leefde – werd aangepakt, kwam niet doordat de liberalen per se een ‘kleine overheid’ wilden, maar doordat de overheid aanvankelijk gewoon heel klein was. Veel zaken waren tot dan toe helemaal geen overheidstaken geweest, zodat het enige tijd kostte voordat een aantal staatsrechtelijke problemen waren opgelost en een goed functionerend overheidsapparaat was opgebouwd. Het ging hard en rond 1900 waren de Nederlandse steden al ingrijpend veranderd. Niet alleen was de totale bevolking verdubbeld, en die van sommige steden zelfs vervier- of verzesvoudigd, ook de infrastructuur was spectaculair verbeterd. En met de Woningwet van 1901 konden eindelijk de gruwelijke sloppen en krotten worden aangepakt.
Met een zekere bitterheid constateert Van der Woud dat het kabinet van Abraham Kuyper (1901-1905) de moderniseringsagenda met minder ambitie voortzette en zich vooral druk leek te maken over mogelijke geloofsafval en zedeloos gedrag. Tegelijk houdt hij bepaalde intellectuele coterietjes verantwoordelijk voor het beeld dat Nederland tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw een poel met stilstaand water was.

De steden, de mensen. Nederland 1850-1900
Auke van der Woud
450 p. Prometheus, € 39,99
Openingsafbeelding: Kattenburgerbrug in Amsterdam. Foto door Jacob Olie, 11 september 1899.