Vijf jaar na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 ging het mis: militairen onder leiding van Desi Bouterse grepen de macht. Er volgden tegencoups en Nederland maakte plannen om in te grijpen. Toch kwam het daar nooit van omdat inlichtingendiensten niet inzagen wie Bouterse zou kunnen vervangen, constateert emeritus-hoogleraar Bob de Graaff in Coups, contracoups en constitutie.
Weet dat er nog een manuscript in de brandkast ligt, zei Bob de Graaff toen hij begin december vorig jaar te gast was bij de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Onder zijn gehoor waren de oud-diensthoofden, die hun traditionele jaarlunch genoten. De Graaff was aangeschoven vanwege de Engelse vertaling van Ongekend en onderscheidend, zijn in 2022 verschenen boek over de geschiedenis van de dienst.
Hij had daarvan een in eigen woorden ‘volledig uit de hand gelopen hoofdstuk’ terzijde moeten leggen, omdat het hele manuscript met duizend pagina’s onleesbaar dik dreigde te worden. Dat hoofdstuk verdween voor onbepaalde tijd in de kluis van de MIVD. Het ging over de bemoeienis van Nederland met Suriname. Tijdens gesprekken na de lunch bleek volgens De Graaff dat het uitgeven daarvan ‘nog altijd moeilijk, moeilijk, moeilijk’ lag.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Maar dat veranderde op slag toen aan het eind van diezelfde decembermaand Desi Bouterse overleed. Zijn schaduw had ruim veertig jaar over Suriname gehangen: als couppleger (1980), vanwege de Decembermoorden op zijn politieke tegenstanders (1982) en de Binnenlandse Oorlog, zijn rol in de drugshandel en die van president (2010-2020). Hij werd vervolgd en veroordeeld, maar bleef populair.
Na de dood van Bouterse ging de brandkast van de MIVD alsnog open. Wel moest het deelmanuscript worden geactualiseerd en langs een driekoppige censor. De Graaff: ‘Ik heb vervolgens gekeken of de aanpassingen voor mij acceptabel waren, of ik er zo omheen kon schrijven dat de essentie bewaard bleef. Dat kon.’
Het leidde tot Coups, contracoups en constitutie. Het verschijnt in november, de maand waarin Suriname vijftig jaar onafhankelijkheid viert. Een kwarteeuw Nederlandse bemoeienis met Suriname 1975-2000, zo luidt de ondertitel. De oude kolonisator zou nog lange jaren een rol blijven spelen.
Het was deels bemoeienis ‘met de rem erop’, beweert historicus en emeritus-hoogleraar De Graaff. Hij verwijst naar enkele voorlopers van de MIVD. Volgens hem zagen de inlichtingendienst van de Koninklijke Landmacht, de LAMID, en later de Militaire Inlichtingendienst MID én het ministerie van Defensie geen alternatief voor Bouterse.
Zelfs niet na de coup van 1980 en de Decembermoorden. De Amerikanen vreesden dat het communistische Cuba invloed zou krijgen op het militaire bewind in Paramaribo, waar Fidel Castro’s pleitbezorgers door de gangen van luxehotel Torarica paradeerden. Maar ze klopten tevergeefs aan in Den Haag. Het Amerikaanse pleidooi voor regime change bleek niet besteed aan premier Ruud Lubbers. ‘They did not show any balls,’ zo berichtte de Latijns-Amerika-expert van de CIA aan president Ronald Reagan.

Coups, contracoups en constitutie gaat over een lange reeks interventieplannen van vooral particulieren, Nederlanders en Surinamers, al spelen ook inlichtingendiensten, departementen en bewindslieden een rol. ‘De horloges stonden nooit gelijk,’ aldus De Graaff. Voortdurend gingen er geruchten, bijvoorbeeld over Nederlandse betrokkenheid bij de coup van Bouterse. Dat gissen werd versterkt doordat de regering in 2011 besloot de betreffende dossiers – naar eigen zeggen ‘in het belang van de staat en haar bondgenoten’ – pas in 2060 openbaar te maken. Maar volgens De Graaff blijft er na zijn boek weinig te raden over.
Treffen we in 2060 geen grote geheimen meer aan?
‘Sommige mensen klampen zich vast aan dat jaar met de gedachte: de dossiers zijn niet-openbaar verklaard, er zal wel heel wat te verbergen zijn. Ik heb van de MIVD alle stukken mogen inzien, ook alles wat in 2060 openbaar wordt. Er zullen geen grote onthullingen meer naar buiten komen.’
U heeft alles ingezien. Wat mocht u niet optekenen?
‘Al voor ik begon aan Ongekend en onderscheidend had ik gezegd: ik ga niet mijn eigen censor spelen, niet met de handrem erop schrijven. Als de rode pen moet worden gehanteerd, dan doen jullie dat, niet ik. Zo is het gebeurd. Grote belemmeringen heb ik niet ondervonden. De meeste bezwaren gingen over de noten. Omdat ik daarin als keurige historicus bijvoorbeeld meldde dat het ging om een memo van mijnheer Jansen aan mijnheer Pieters. Het bezwaar betrof dan die naamsvermelding. Dus dat heb ik veranderd in: een memo van die en die datum.
Ook in de tekst stond hier en daar een bron die niet concreet mocht worden benoemd. Een naam, een document. De dienst was bang dat de modus operandi bekend zou worden. En soms ging het om een operatie die voor een derde land zo nadelig was geweest dat het te gevoelig lag om te melden.’
Wat was voor u het meest verrassend?
‘Ten eerste de hoeveelheid interventiepogingen. Hoewel “pogingen” misschien te sterk uitgedrukt is. Ik heb ze niet geteld, maar zeker in de jaren tachtig zijn het er enorm veel geweest. Sommige waren al bekend, sommige niet. Je ziet pogingen van particulieren en van de overheid. Soms grijpen ze in elkaar. Veel overheidsplannen zijn overigens niet verder gekomen dan de tekentafel.

Verder vond ik het opmerkelijk hoe moeilijk de Amerikanen en Nederlanders op één lijn konden komen. Dat Lubbers gewoon zei: doen we niet. Alleen over eventuele evacuatieplannen van hun burgers waren ze het doorgaans eens.’
Welk overheidsplan is verder gekomen dan de tekentafel?
‘Het meest verregaande speelde zich af rond de installatie van de nieuwe legerleider Arthy Gorré in mei 1993. Bouterse had problemen met hem en met gewelddadig verzet gedreigd. Er was al een tv-studio in brand gestoken, de Nationale Assemblée moest vergaderen onder bescherming van een loyaal legeronderdeel.
Nederland stuurde in het geheim een Orion met wapens naar Paramaribo. Die kwam uit Curaçao, waar mariniers achter de hand werden gehouden voor een eventuele interventie. Had Bouterse op dat moment zijn knopen niet geteld, dan was er een noodzaak tot ingrijpen geweest. Een aantal bewindslieden in Nederland, met name minister Peter Kooijmans van Buitenlandse Zaken, had aangegeven bereid te zijn tot een interventie. Om geloofwaardig te blijven moet je dan in actie komen. Maar het bleek niet nodig.’

U noemt het Suriname-beleid ‘veeleer schoorvoetend dan gretig’. Is dat een diskwalificatie?
‘Het is geen diskwalificatie en geen applaus. Gebrek aan daadkracht kan ook een kwaliteit zijn. Met daadkracht kun je ook een heleboel ongelukken veroorzaken. Dus dan heb ik liever dat je even geen daadkracht toont. Dat geldt volgens mij ook in dit geval. Meer daadkracht had tot grotere ongelukken kunnen leiden in Suriname en in de Surinaams-Nederlandse relatie. Het zou de geschiedenis niet ten voordele hebben veranderd. Het beleid heeft voor mensen die er hard in wilden gaan in elk geval geen window of opportunity gecreëerd. Pogingen om in te grijpen, terwijl je een democratie en rechtstaat wilt terugbrengen, hadden Bouterse ook in de kaart kunnen spelen.’
‘Meer daadkracht had tot grotere ongelukken geleid’
Gold ‘schoorvoetend’ ook voor de inlichtingendienst?
‘Tijdens mijn onderzoek ontdekte ik dat de LAMID helemaal niet zo happig was op bemoeienis. Die gooide op verschillende momenten zelf de rem erop. Om te beginnen direct na de onafhankelijkheid in 1975, toen de militaire dienst stelde dat Suriname niet-relevant buitenland was geworden. Dat paste ook geheel in de logica. Er speelde een Koude Oorlog, de interesse ging vooral uit naar het Warschaupact.
De LAMID heeft vijf jaar lang helemaal niet naar Suriname omgekeken. Later, ook na de Decembermoorden, was er weer zo’n rem. De inlichtingendienst zag niet wie Bouterse kon vervangen en redeneerde: je kunt wel ingrijpen, maar wat dan? De dienst wilde Bouterse vooral proberen te beïnvloeden.’
Op zeker moment ging die LAMID zelf beleid maken. Hoe kwam het zover?
‘Een van de openbaringen voor mij was de rol van Hans van Mierlo. Als minister van Defensie wilde hij niks weten van de Amerikaanse confrontatiepolitiek ten aanzien van Suriname. Hij stuurde het hoofd van de LAMID naar Washington om de boel daar te matigen.
Van Mierlo opereerde tamelijk solistisch. Hij had voortdurend onderonsjes met Harvey Naarendorp, de Surinaamse minister van Buitenlandse Zaken, een vriend van hem. Van Mierlo deed dingen waarvan hij later zelf heeft gezegd: dat had ik eigenlijk via het bewindsliedenoverleg voor Suriname moeten spelen. Eind 1981 stelde hij: de LAMID is in charge. Toen was het de dienst die over de Nederlandse wapenleveranties aan Suriname ging. Om die op een goede manier te laten verlopen moest de LAMID rapportages krijgen over de politieke situatie in Suriname zodat de dienst kon oordelen over de relevantie van de wapenaanvraag. Zo werd de inlichtingendienst beleidsmaker.’
In zijn boek beschrijft De Graaff een geheime ontmoeting van Van Mierlo met de notoire Bouterse-vazal Naarendorp, eind maart 1982 op Curaçao. Het was kort na een tegencoup van Soerinder Rambocus en Wilfred Hawker. Die laatste was inmiddels geëxecuteerd. De gevangengezette Rambocus zou eind dat jaar behoren tot de vijftien slachtoffers van de Decembermoorden.
Op Curaçao gaf Van Mierlo aan dat er in Den Haag groeiende bereidheid tot ingrijpen bestond. Naarendorp benadrukte dat er geen alternatief was voor Bouterse. Waarna de Nederlandse regering besloot de wapenleveranties voort te zetten om ‘niet-gewenste positionering van Suriname in het Oost-West-conflict te voorkomen’.
Hoe beoordeelt u het optreden van Van Mierlo?
‘Op zich veroordeel ik het dat een lid van het kabinet zo solistisch optreedt en zijn geheime achterlijntje heeft. Aan de andere kant zeg ik ook: de dempende werking die ervan uitging, valt te waarderen.’

Hoe was de relatie met de Amerikanen?
‘Aanvankelijk zeiden die: jullie zijn de oude kolonisator, we houden jullie aan de erfenis. Maar dat zag je veranderen. Ze kwamen tot de conclusie dat Nederland niet op dezelfde lijn zat. Het irriteerde hen dat in Den Haag minder benauwdheid leek te bestaan dat Suriname naar links zou afglijden. Na het nee van Lubbers tegen regime change volgde er een lange stilte, van begin 1983 tot eind van dat jaar. Dat gaf de Nederlandse diensten weer een ongemakkelijk gevoel. Je kon maar beter praten, dan wist je tenminste van elkaar waar je mee bezig was. Ik vond het frappant te constateren dat het een jaar stil kon zijn.’
Nederland was toch ook wel benauwd?
‘Op het niveau van de LAMID en de militair attachés bestond er wel degelijk gevoeligheid voor de Cubaanse en ook Libische aanwezigheid. Dat kon ik goed terugzien aan de stukken. Die waren over het algemeen redelijk blank. Maar met name begin jaren tachtig heeft iemand steeds als er iets over Cubanen werd gezegd een rode streep eronder gezet. Dat leefde absoluut.

Bij de Nederlandse regering bestond vooral het idee: we moeten Suriname in democratisch vaarwater houden, of weer op dat spoor terugkrijgen. Eerst was er die coup, nou ja jammer, maar het ging daar toch al niet zo lekker, laten we niet meteen een oordeel vellen. Dan de teleurstelling na de Decembermoorden: nu moeten we wel wat gaan ondernemen. Nederland zegde het ontwikkelings- en rechtshulpverdrag met Suriname op, stopte met de leveranties van militair materieel.’
Die moorden waren voor Den Haag een verrassing. Hoe kon dat?
‘De Nederlandse Militaire Missie in Paramaribo berichtte in eerste instantie aan Buitenlandse Zaken en afgeleid ook aan Defensie. Dat gebeurde zo tot de coup van 1980. Op beide ministeries dachten ze dat de collega’s van het andere ministerie de rapportages wel lazen. Met enige alertheid hadden ze daaruit kunnen opmaken wat er dat jaar aan zat te komen.
‘De ministeries hadden de Decembermoorden kunnen zien aankomen’
En, nog frappanter vind ik: de dag voor de Decembermoorden van 1982 waren beide ministeries bezig om een gesprek voor te bereiden dat tot een eensluidend Suriname-beleid moest leiden. Ze waren totaal niet voorbereid op de gebeurtenissen. De militair attaché van dat moment, Bas van Tussenbroek, vierde vakantie.’
Deze kolonel Van Tussenbroek was een eigenzinnig karakter. Dat gold evenzeer voor een van zijn voorgangers, Hans Valk, die ten tijde van de coup in Suriname gestationeerd was. Hij hield er goede relaties op na met Bouterse cum suis. Zo goed, dat hij hier en daar werd gezien als het brein achter de machtsovername in 1980.
Ook over Valks rol zal bij de opening van de archieven in 2060 weinig verrassends naar boven komen, bezweert De Graaff. Eerder al diepte historicus Ellen de Vries diverse als geheim bestempelde documenten over de omstreden kolonel op. De Graaff: ‘Ik heb geprobeerd Valk genuanceerd neer te zetten. Waar houdt het op dat je klaagmuur bent voor de ontevreden sergeanten en waar begin je raad te geven? In dat schemergebied heeft hij geopereerd.’
Naast deze kleurrijke attachés had je een reeks eigenzinnige karakters, al dan niet verbonden aan het Nederlandse leger, mannen die de ruimte namen om in Suriname te avonturieren – en van overheidswege die ruimte soms wel, maar meestal niet kregen. Hun activiteiten droegen eraan bij dat het Nederlandse beleid ‘het karakter van een tragikomedie’ kreeg, aldus De Graaff.
‘Het beleid was een tragikomedie’
Wat trok dit soort mannen aan in Suriname?
‘Ze werden op de een of andere manier door het land betoverd. Misschien gold dat voor Van Mierlo nog wel het sterkst. Nadat hij een jaar had gewerkt voor de Commissie Ontwikkelingssamenwerking Nederland-Suriname klopte zijn hart voor Suriname. Van Tussenbroek op zijn beurt had eerder bij de TRIS gediend, de Nederlandse troepenmacht in Suriname. Voor hem voelde terugkeren als militair attaché als thuiskomen.
Maar er was bij die karakters tegelijk ook de teleurstelling dat er mensen waren die niet het beste uit dat “mooiste land van de wereld” haalden. Valk kreeg het idee: nou staan ze op eigen benen en dan maken de eerste Surinaamse leiders na de onafhankelijkheid er een zootje van. Van Tussenbroek dacht later: nota bene Bouterse “die nog geen peloton naar het schijthuis kon doen afmarcheren” heeft hier de macht.
Bovendien leefde het idee dat je in een heel groot land met maar 600.000 inwoners zaken met een paar gelijkgezinden naar je hand zou kunnen zetten. Bij veel interventiepogingen was men ervan overtuigd dat 300 tot 500 man de zaak konden laten kantelen in Suriname. Ook bij serieuze militaire planners zag je dat. Dat trok natuurlijk avonturiers aan.’
Bob de Graaff
(1955) studeerde geschiedenis aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Hij promoveerde op het proefschrift Kalm temidden van woedende golven. Het ministerie van Koloniën en zijn taakomgeving, 1912-1940. De Graaff ging in 2022 met emeritaat als hoogleraar intelligence en securitystudies aan de Universiteit Utrecht.
Hij schreef diverse boeken, waaronder: Gladio der vrije jongens (met Cees Wiebes, 1992), Spion in de tuin (1992), Villa Maarheeze. De geschiedenis van de inlichtingendienst buitenland (met Wiebes, 1998) en Ongekend en onderscheidend. De geheime geschiedenis van de MIVD (2022).
Coups, contracoups en constitutie. Een kwarteeuw Nederlandse bemoeienis met Suriname verschijnt bij Boom Uitgevers (416 p., € 29,90).
