Vooral Italianen zetten Mussolini graag neer als een clown, als een oplichter die nauwelijks serieus te nemen valt. Hans Woller toont aan dat dit onterecht is: de Duce kon meedogenloos optreden.
Het liberalisme en het socialisme ontstonden in de negentiende eeuw, maar het fascisme – dat zich presenteerde als een ‘derde weg’ – was een twintigste-eeuws fenomeen. De man die de term bedacht en de eerste fascistische beweging tot stand bracht, was Benito Mussolini, die zich afficheerde als de Duce – de Leider van Italië. Hij inspireerde allerlei would-be leiders in andere landen, maar zou na de ondergang van het fascisme altijd in de schaduw staan van de Duitse Führer, die aanvankelijk niet veel meer leek dan een mislukte imitator van zijn Italiaanse collega.
Mussolini wordt tegenwoordig vaak gezien als een clown, een oplichter en pathologische opschepper, een overdreven macho die alleen in een land als Italië aan de macht kon komen, en als een willoze marionet van Adolf Hitler. Vooral in Italië werd hij na de oorlog weggezet als een ietwat lachwekkende figuur, waardoor men zich niet serieus met zijn regime hoefde bezig te houden en dus pijnlijke vragen uit de weg kon gaan. Op hem kwam nooit een taboe te rusten, zoals dat in Duitsland gold voor Hitler en het nationaal-socialisme. Waardoor iemand als oud-premier Silvio Berlusconi rustig kon verklaren dat het fascisme ‘in wezen goedaardig’ was geweest. En ook in het buitenland ontstond het beeld dat Mussolini weliswaar een bruut en een dictator was geweest, maar geen racist en antisemiet. Hij had zich door Hitler op sleeptouw laten nemen, maar was lang niet zo demonisch geweest.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De Duitse historicus Hans Woller is zeker niet de eerste die stelt dat dit beeld niet klopt, maar in zijn handzame biografie van Mussolini laat hij op bijzonder pregnante wijze zien dat er geen enkele reden is om de Italiaanse fascistenleider als ridicule figuur te zien. Hoewel Mussolini zijn succes grotendeels aan de omstandigheden te danken had, wist hij die op cruciale momenten ook naar zijn hand te zetten en kon hij meedogenloos optreden. Ook maakt Woller korte metten met het beeld dat Mussolini wel een nationalist, maar geen echte racist was.
Niet alleen laat hij zien dat racisme een belangrijke rol speelde bij Mussolini’s besluit om Abessinië te veroveren, ook toont hij aan dat de man al vóór 1914 van mening was dat Joden een ‘minderwaardig ras’ vormden, een ‘wezensvreemd gastvolk’ dat de ‘substantie’ van het ‘Italiaanse volkslichaam’ bedreigde. Nadat hij in 1922 aan de macht was gekomen werd dit antisemitisme niet onmiddellijk omgezet in beleid, maar al in februari 1933 gaf hij Hitler tips hoe hij de Joden moest aanpakken. Die had dat natuurlijk helemaal niet nodig, maar het idee dat Mussolini de Führer in deze en andere kwesties slaafs volgde wordt door Woller vakkundig doorgeprikt.
Mussolini. De eerste fascist
Hans Woller
384 p. Alfabet, € 29,99